De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 1 december pagina 4

1 december 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 962 heeft de geniale etser Sey mour Haden gezegd dat hier voor noodig is the palm of a duchess, bedoelende dat dit werk verricht moet worden met aristokratisch vrouwelijke gevoeligheid. Is nu de oppervlakte geheel schoon, dan wordt de plaat, nog steeds een weinig warm, op de plaat pers gelegd. Deze pers bestaat uit twee tegen elkander in draaiende ijzeren cilinders, waartusschen een plank of een ijzeren plaat schuiven kan. Op deze wordt de etsplaat neergelegd; het papier, dat behoorlijk vochtig is gemaakt, en hierdoor zeer zacht van stof is, wordt op de ets-plaat geplaatst; daarop wordt een tamelijk dikke laag zeer zachte veerkrachtige wollen lappen uit gestrekt, en aan een der cilinders eene draaiende beweging gegeven, zoodat de pers-plaat met alles wat er op staat, tussehen de twee cilinders door gaat, een zeer sterke persing ondergaande, en aan den anderen kant der pers weer te voorschijn komt. De lappen worden nu opgelicht, het papier dat op de plaat kleeft, voorzichtig er van afgenomen, en men heeft de afdruk, de eigenlijke ets in handen. Het vochtige, weeke papier nam al de inkt die nog op en in de plaat aanwezig was, met zich mede, tengevolge van den in-druk der lappen. Uit al het voorgaande is het duidelijk, dat een ets lang niet gemakkelijk tot stand komt, en dat zeer veel zorg, kennis en gevoel hoofdvereischten zijn om dit werk tot een goed einde te doen komen. Bij de beoordeeling van etsen wordt steeds de aandacht der kenners gevestigd op het soort van papier, de staat" der plaat, de qualiteit van de afdruk, de anciënniteit der proef (uépreuve d'artiste". proef vóór de letter" enz.). O. a. wordt er tegen woordig veel misbruik gemaakt van zoogenaamde uépreuves de remarque". Het soort van papier waarop een ets worct gedrukt is zeker niet onverschillig. Het Japansche papier, zoo leerlijk fijn van stof, vooral het oude, dat sterker is dan het moderne, leent zich dikwijls bizonder goed voor mooie proefdrukken; de fijne substantie, die aan zijde-achtig merg van vlier doet denken, heeft, van de pers gekomen, een bij uitstek fraaien glans, een warme, ivoorige kleur. Of het op den duur even sterk zal blijken te zijn als mooi hollandsch papier, is zeer de vraag. Maar goed, volkomen goed geprepareerd hollandsch papier voor plaatdruk, is zeer moeielijk te vinden. Oud-hollandsch papier is een desideratum van etsers, en dit is zeker een der beste, duurzaamste en mooiste stoffen om op te drukken. Een jstaaf' (Ie, 2e of latere) is een toestand der plaat vóór dat zij afgewerkt is. Soms, dikwijls, zijn de eerste staten mooier, directer, compleeter, dan lateren, die vermoeid kunnen zijn. Per se worden gewoonlijk slechts enkele dezer proeven gedrukt, om te zien wat de plaat, die daarna weder wordt bewerkt, vertoonen kan; en zóó zijn deze zeldzaam, wat hunne handelswaarde vergroot. Zulk een eerste staat" wordt meestal afgedrukt in tegenwoordigheid van den etser zelve, evenals de eerste proeven van de oplaag of editie. Hiervan daan komt de naam uépreuve d'arlis/e" voor af drukken die onder het toezicht van den artist behooren te worden gedrukt. Ik zeg: behooren" omdat het helaas te dikwijls gebeurt dat een weinig scrupuleuze speculatie een te groot aantal dezer zoogen, preuves d'artisle in de wereld stuurt, die zeker niet onder toezicht worden gedrukt, en dan ook niet altijd volkomen behoorlijk zijn. Als bewijs van goedkeuring zou de etser altijd zijn naam met potlood onderaan elke afdruk moeten plaatsen. Dit geschiedt dan ook meestal, en allén dergelijke proeven, door den maker gezien, gekeurd, en onderteekend, kunnen aanspraak maken op vol maaktheid wat druk betreft. Dikwijls gebeurt het, dat onder het werken door, hetzij om zijn naald te beproeven of om zich te verpoozen, de etser in den rand om zijne ets, kleine krabbels maakt, soms zelfs teekeningetjes, die dan met de eerste staten van een plaat worden afge drukt. Vaak wordt zoo een staat, met probeerseltjes er omheen, zeer interessant, en altijd is zoo een rand een bewijs dat de proef tot de aller eersten behoort. Om nu eerste drukken van lateren te onder scheiden is het tegenwoordig gebruikelijk gewor den, zulk een teeken-ingetje of remarqtte" meestal onderaan, kunstmatig op de plaat aan te brengen. Dan wordt zoo een proef, die meestal onderteekend is, genaamd preuve de remarque" om het merk, het teeken van anciënniteit dat er op voorkomt. De betrekkelijk grootere waarde vau eerste druk ken is thans niet zoo groot meer als voorheen, toen een koperen plaat zóó maar werd afgedrukt, en vrij snel begon te slijten, somtijds na de twin tigste of veertigste proef. Het verstalen der koperen plaat is een vrijwel afdoend middel tegen het slijten, wanneer de drukker uiterst oplettend is, en dadelijk ophoudt met drukken, wanneer hij bemerkt dat door de dunne staal-huid het koper te voorschijn komt. Dan moet de plaat opnieuw verstaald worden. Het feitelijke verschil in waarde tusschen proef drukken, vóór de letter," en gewone afdrukken met de letter," (wanneer de titel van de plaat in den beneden-rand is gegraveerd), bestaat in de groote zorg waarmede de eerste gedrukt worden op een uitgezochte qualiteit papier, onder toezicht van den etser, en in de groote waarborg van de betrekkelijke volmaaktheid dezer proefdrukken, de handteekening van den artiest, die zelf elke druk heeft nagezien en gekeurd. Uit al het voorgaande kan men nagaan dat goede etsen o.a. nooit zoo laag in prijs zullen kunnen worden als b.v. steenteekeningen, en hierdoor nooit bepaald populair zullen zijn. Etsen zullen steeds gelukkig of ongelukkig? een eigenaardig aristokratisch karakter dragen. Pu. Z. Auteursrechten in vroeger tyd. Er wordt thans met den eigendom des geestes zeer los omgesprongen, en dat doet wel eens veronderstellen, dat bet vroeger nog veel erger is geweest. Maar de bewijzen van het tegendeel zyn voorhanden: In Thausig's biografie van Dürer vindt men opgeteekend, dat de raad van Nürnberg al wat in zyn macht stond heeft gedaan om den meester tegen schade door middel van nabootsing zijner handteekening te waarborgen. Den 3 den Januari 1512 bijv. werd een besluit afgekondigd, dat allen die onder het raadhuis hout- of kopersneden verkochten, met Albrecht Dürer's handteekening voorzien, zoo deze valsch was, hun prenten verbeurden en by herhaling het recht om iets te verkoopen ; en nog na den dood van den meester oefende de raad die be scherming uit. In 1532 verscheen te Parijs een latijnsche vertaling vertaling van zijn Meetkunde. ? zij werd ook te Nürnberg verkocht, maar de weduwe, die zich daardoor benadeeld achtte, kreeg gedaan, dat alle boekverkoopers der stad op het raadhuis werden ontboden, en tegen den verkoop van de Fransche uitgaaf van overheids wege gewaarschuwd. Ja aan de besturen van Leipzig, Strassburg, Frankfurt en Antwerpen werd een verzoek gezonden om op dezelfde wijze Dürer's nalatenschap te beschermen. Kort te voren had de weduwe een ambtelijk vonnis verworven tegen den houtsnijder Hans Guldenmund, die den triomfwagen van Maximiliaan had nagesneden. In het buitenland schijnt Dürer's monogram eveneens te zijn beschermd. Vasari ten minste meent dat de tweede reis van den meester naar Italiëhaar aanleiding had in een proces tegen den beroemden Rafaël-etser Marco Antonio Raimondi. Dürer klaagde hem te Venetiëaan, en het gevolg was, dat hij wel etsen en copiën mocht blijven maken naar Dürer's werken, maar het werd hem verboden, ook diens monogram erop te plaatsen. Inderdaad zijn de etsen die Raimondi naar Dürer's kleine Passion heeft ver vaardigd, niet met diens merk geteekend. Later werd dit anders: op het einde der l G Ie en in het begin van de 17de eeuw vinden wij een der aanzienlijkste Nürnberger patrici rsfamilies, de Imhoif's, bezig met het verzamelen en verkoopen van een Dürer-collectie, waarin echt en onecht bont dooreen werden gevonden. Willibald de oudere (t 1580) legde den grondslag voor deze verzameling, zijn nakomelingen trokken er profijt van. Hans Hieronymus vertelt daar over in zijn Geheimbüchlein, dat thans in het bezit is der stedelijke bibliotheek te Nürnberg, dat in 1634 aan Matthaeus Overbeck van Leiden werd verkocht: Een Mariabeeld .... Hans Imboff, mijn overgrootvader heeft het zelf te Andorff laten schilderen ; ik heb het aan Overbeck voor een Lucas van Leiden in de hand gestopt; an sit dubitatur a multis (of het er een is, wordt door velen betwijfeld). Een Mariabeeld op hout, in olieverf, klein; mijn vader zaliger heeft het handmerk van Albrecht Dürer eronder laten schilderen, maar men kan niet aannemen, dat A. Dürer het heeft geschilderd. In 1G30 boden zij de geheele verzameling aan Maximiliaan van Beieren, een hartstochtelijk ver eerder van Dürer, te koop aan. Maar deze »heeft er geen den minsten lust in gehad; een aantal stuk ken wilde hij niet als origineelen erkennen ; hij heeft er niet eens een bod op gedaan". Zoo verhaalt Hans Imhoff zelf. Drie jaar later gaf een Amsterdamsch koopman voor de collectie 35000 thaler, en Hans Hieronymus maakt bij het vermelden daarvan de opmerking: »Dus hebben wij, God zij geloofd en gedankt, een prachtige zaak gemaakt, mooier dan wij ons ooit hadden durven voorstellen, want het staat vast, dat bij al de verkochte stukken niet een enkel hoofd werk zich meer bevond. Voor het grootste deel waren het kleine en in waterverf geschilderde werken, en er was veel bij waarover rechtvaar dige twijfel bestond, of Albrecht Dürer het wel had geschilderd." De van Hattem's hebben al vroeg geleefd in Holland ! De commissie van het Museum van kunstnij verheid te Haarlem, zal tegen 15 Januari J89(> in bovengenoemd museum eene nationale ten toonstelling houden van ontwerpen, teekeningen, opnamen en modellen behoorende tot het gebied der decoratieve kunsten en der kunsten toegepast op de verschillende werken der ambachtsnijver heid waartoe de medewerking van verschillende artisten word ingeroepen. De commissie stelt zich voor dat deze tentoonstelling krachtig zal medewerken tot de ontwikkeling der decoratieve kunsten hier te lande. Nadere inlichtingen omtrent de tentoonstelling worden verstrekt door den conservator E. von Saher te Haarlem. llHlIllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIIMIItinillll Analyse m een gemoedstoestand FELICIA BKVKKIDCE. Analyse van een gemoedstoestand, door YOSMKEK HF. SPJK. Amsterdam, v. Looy & Gerlings. 18!)5. Na Etn Passie, Felicia Beveridge. Een tweede proeve van »Analyse van een gemoedstoestand." Een roman ? Desnoods ja, maar toch eigenlijk iets anders, iets beters, iets hoogers vooral. Niet de daad zelve, althans niet als hoofdzaak, maar de geschiedenis van de daad. Zal rnen dit boek beoordeelen, dan dient men zich op het stand punt te plaatsen door Vosmeer de Spie als schrijver ingenomen. Men kent dat uit zijn opstel »0ver denmodernen Roman" uit zijn Kleine Studies, in 1892 verschenen. »Ik hecht aan die verschijnselen geen absolute waarde, zoolang ik niet weet hoe ze opkomen. Wat kan 't mij schelen of men mij vertelt, dat twee stoffen een derde samengestelde stof vormen? Ik wil zien, dat zij dat doen en als ik dat gelezen heb en dus weet hoe die derde stof ontstaat, dan ben ik tevreden, want dan weet ik, dat er een vraagteeken minder in ons leven is. Ik weet wel dat de Menschheid van vraagteekens leeft, maar ook dat haar doel is de Eenwording met de Alkennis. »De geschiedenis van de daad : men kan niet genoeg herhalen, dat 't daarop bij het schrijven van romans aankomt. De romanschrijver van heden zal zich niet moeten toeleggen op de be schrijving van wat iemand doet. Dat behoeft niet beschreven te worden. Dat kunnen wij zien zonder romans te lezen. Hij heeft alleen te analyseeren wat iemand denkt en gevoelt. Wat gaat ons, zou ik geneigd zijn te vragen, het lichaam van de daad aan ? Is het lichaamelijke ooit het belang wekkendste element in de evolutie geweest ? Zijn wy, menschen, niet belichaamde zielen en moeten wij niet het grootste belang stellen in het on stoffelijke van het leven in ons en om ons ?" »0f er goed of kwaad gedaan wordt: naar de bedoeling hebben v/ij de daad te beoordeelen. En dit gezegde is zoo banaal als een regenbui. Maar als het zoo banaal is, waarom hebben de men schen dan altijd het gawicht gelegd op de daad ? Omdat ze nog dommer dan oppervlakkig zijn. De analyseerende romans die men voortaan zal schrijven, zullen alleen waarde hebben voor zoo veel er de ziel, de gedachten van het object in verklaard worden. Want het denken gaat het doen vooraf; in het denken ligt de bedoeling". »Nu is 't waar, dat een romanschrijver in andere menschen geen vaste gegevens heeft om tot de kennis te komen van hunne gedachten en gevoelens. Wat hij van hen waarneemt is slechts het uiterlijk daarvan. Maar ieder mensch is een kort begrip van alle menschen en indien de Menschheid in den romanschrijver niet zeer-intens is gesynthetiseerd, dan kan hij zooveel boeken schrijven als hij wil, zij zullen dood zijn reeds vóór zij geboren worden". »De tijd is voorbij, dat de romanschrijvers hunne boeken schreven >pour amuser les f/ens qui passent." Zij hebben een ernstiger en beter doel: het reëele leven te geven zooals dat in hun gemoedsverstand weerspiegeld wordt, als eerlijke menschen die de waarheid liefhebben en haar, waar zij zich ook bevinde en hoe zij ook zij, huldigen.'' Zonder op deze theoretische aanwijzingen te Ie!ten, zou men allicht Vosmeer de Spie onrecht doen. De vraag is dus: wordt ons in Felicia Bsveridge de geschiedenis van een daad meer nog, de geschiedenis van een gemoedstoestand, ge geven ; blijkt ons dat de Menschheid in den romanschrijver Vosmeer de Spie »hier zeer intens is gesynthetiseerd'' en ontvangen we het gevoel met hom, onder zijn leiding, ons te bewegen in de richting van de Eenwording met de Alkennis ? Wij zijn geneigd toestemmend te antwoorden, doch met eenig voorbehoud want hij geeft ons wel een geschiedenis van een gemoedstoestand, maar toch veel gemoedstoestand zonder geschie denis ; zeer intens inderdaad schijnt in hem gesynthetiseerd de Menschheid, maar uiterst op pervlakkig de Mensch, en dientengevolge heeft hij niet zooveel vraagteekens opgeruimd, als met het oog op de Eenwording met de Alkennis wenschelijk zou zijn, terwijl hij nieuwe vraagteekens heeft doen plaatsen. Het spijt ons, dat wij dit voorbehoud moeten maken. We hadden zoo gaarne Vosmeer de Spie de eer gegeven, »'t hoogste waarnaar gestreefd moet worden" te hebben bereikt, althans meer dan iemand voer hem te zijn genaderd. Nu wij dit echter niet aangaande bem mogen getuigen, achten wij ons verplicht ook de oorzaak aan te wijzen der mislukking van een arbeid, die eer biedwaardig is, om de moeite welke er aan werd besteed. In het reeds genoemde opstel van 1892, ge volgd op Een Passie en voorafgegaan aan l''elicia Beveridge, heeft Vosmeer zelf zijn lezers den draad in handen gegeven. «Evenals," zoo schreef hij, »de eigenaardige samenvoeging van zekere stoffen in eenen be paalden vorm ons gezicht maakt, wordt ons karak ter samengesteld uit de hoeveelheid gedachtetjes die elkaar opvolgen en vervangen en zeker voor de helft uit oorzaken buiten-ons-om worden geboren. Een groot deel, misschien het grootste deel daar van, ontsnapt aan onze waarneming on zijn dus niet elk afzonderlijk ontleedbaar. Toch laten zij een bezinksel achter in onze ziel en dit is niet het geringste element in ons geestelijk be staan. Een ander deel is zeer-goed en zeernauwkeurig te analyseeren en biedt den roman schrijver een moeilijk maar ook bijzonder-aan lokkelijk werk". Dit is in hoofdzaak juist. De mensch is eigen lijk een niet te ontleden complex van gedachtentjes en gevoelentjes, alleen zekere naar den voor grond springende lijnen kan men, bij den een ge makkelijker dan bij den ander, maar toch bij allen eenigermate waarnemen, gelijk de aderen in een gesteente, waar die zich aan de opper vlakte vertoonen. Het grootste deel van ons innerlijk wezen ontsnapt aan elke waarneming en onderscheiding, alleen om met Vosmeer te spreken, het »bezinksel" blijft den ontleder over, als voorwerp van zy'n analyse. Wat volgt hier rechtstreeks uit ? Dat een analyse van een gemoedstoestand, een voudig door de bezinksels te ontleden, een on bevredigend werk moet zijn, tenzij men opper vlakkig als zekere Piet, die tevreden was met de verklaring aangaande een staartster als een ster met een staart, juist ophoudt te vragen, waar bet onderzoek begint. Reeds daarom had Vosmeer zich moeten onthouden, met ten tweedemale een roman te doen verschijnen, met dit snorkend mis leidend bijschrift. En Vosmeer bovenal ! Gesteld men achtte het niet pretentieus gezegd, eene analyse van een gemoedstoestand te zullen aanbieden, zich dekkende met de zeker onaan tastbare verklaring, dat een auteur zeer goed analyseeren kan wat hij zelf in elkaar hè:ft gezet! zijn synthese zal ons niet alleen het bezinksel moeten aanbieden, maar ook het onontleedbare, het aan de waarneming ontsnappende, het etheri sche, het innige van het leven, den mensch. HU kan dat niet geven in concrete, duidelijke aan wijzingen, maar indien hij wenscht, dat zijne lezers niet alleen het bezinksel zullen zien, zal hij dat andere deel van het geestelijk bestaan van den mensch, wiens gemoedstoestand h\j wil ontleden, hun moeten doen vermoeden en gevoelen. Hij zal dus in de eerste plaats dichter ; Schepper, die uit zichzelf niet alleen het bezinksel te voor schijn brengt, maar den geheelen mensch, ook met dat niet te ontleden deel, den mensch in de warmte, in de uitstraling, in de diepste innig heid, in de liefde, haat of medelijden wekkende kracht van zijn zieleleven. Hoe hij dat doen moet? Vraag het den Goden. Wy weten alleen dat hij het doen moet, en dat hij het doen kan, wanneer bij kunstenaar is, wonderdoener bij de gratie Gods. Als Deukalion gooit hij steenen achter zijn rug, die menschen worden. De middelen die hij gebruikt zijn zoo klein. Ze doen hun uit werking vóór men ze heeft opgemerkt. Een oogopslag, een lichte beweging, een ingehouden traan, een zucht, een lach, een woord, een woordschikking, atomen van handelingen, plot selinge lichtstraaltjes, die ons opeens in volle klaarheid het aangezicht van den in nevelen ge hulde doen aanschouwen, zoodat het ons onmo gelijk wordt de trekken van zijn gelaat te ver geten, ons in zijn wezen te vergissen, i. e. w. te twijfelen aan het leven van dien mensch. Het genie kan het onontleedbare niet ontleden, en het onwaarneembare niet onderscheiden, maar de mensch, dien bij uit de diepte van zij a eigen rijke zieleleven voor onze oogen toovert, is een vol slagen menscb, ten deele te analyseeren, ten deele een mysterie, doch een geheel, dat zich niet alleen voor ons verstand als een probleem plaatst, maar voor ons eigen zieleleven, voor ons ver stand en ons gevoel beiden, in onafscheidelijken samenhang, zich als een wezen stelt, dat ons aantrekt, of ons afstoot. Hoezeer nu in Vosmeer de Spie de »Mensch heid zeer intens gesynthetiseerd" moge zijn we zullen daar n de Menschheid n het geestes leven van Vosmeer ons niet tot hun vertrouwde hebben gekozen, hierover ons geen oordeel aan matigen de mensch is in de synthese, die deze schrijver zich ten doel heeft gesteld te analyseeren, volstrekt afwezig. Dichter is de Spie allerminst. In dit geheele verhaal komt men geen levend wezen tegen. Hugh, Mabel, von Stein, de heer en mevrouw lieveridge, hebben het niet kunnen brengen tot een bestaan, dat hun aanspraak geeft op een afzonderlijk plaatsje in de Menschheid; maar, wat erger is, Felicia en haar vriend de Foyle evenmin. Wisten wij niet naar welk recept Vosmeer zijn roman gemaakt heeft, men zou het een raadsel kunnen achten, dat in zooveel bladzijden van ten deele voortreffelijk, ten deele middelmatig, ten deele ook zeer slordig proza, twee personen konden worden beschreven, die geen van beiden bij al het gedruisch dat zij maken, maar het ge ringste teeken van leven vertoonen. Men denke er niet gering over: alles wat slechts mogelijk is gebeurt met hen. Felicia, een rijke Amerikaansche, die op haar twintigste jaar, den vriend harer jeugd heeft verloren, dien zij, zonder dat een huwelijks-contract verbroken werd inderdaad als »weduwe" betreurt, heeft zich aan de kunst gewijd, met zulk een trouw en hartstocht, dat zij de «goddelijke Felicia" is geworden ; in den Parijschen Silon bekroond, de roem der New-Yorksche kunstwereld. Op haar dertigste jaar voert het Noodlot den lerschen baron de Foyle in haar atelier, wordt deze de gast des huizes, en even later is zij op hem verliefd. Gelijk Felicia schilderes is, presenteert zich de heer de Foyle als dichter en zeeman. In een bootje, met geen ander gezel schap dan dat van een matroos, is hij den Atlantischen Oceaan overgestoken, niet als sportsman, maar als wijsgeer, poëet en moralist. Er be staat een geheimzinnige sympathische verhouding tusschen de Foyle's ziel ea het oneindige, bewe gelijke, zuiverende zilten element. En als men nu verder weet, dat deze lersche edelman, een geboren scharrelaar is, en Felicia de zinnelijkste vrouw die op twee beenen wandelt; dat zij, in het vooruitzicht over eenigen tijd moeder te zul len worden, onder voorwendsel van een studiereis te willen maken, N.-York met haar ontrouwen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl