Historisch Archief 1877-1940
No. 962
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?Il ~*~
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniuniiii
WUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
M. de B.
Naar aanleiding eener zinsnede, voorkomend
in den aanvang van het artikel, getiteld: «Iets
over zaken doen en armen verzorgen", in uw blad
van Zaterdag 16 November, verzoek ik u beleefd
om eenige plaatsruimte voor het onderstaande:
Daar leest men: «Onlangs hoorde ik van werk
manswoningen, die ?1.60 in de week deden, die
woningen, verhuurd zynde, zouden 4 pCt. rente
aan den kapitaalschieter opleveren. Is dat een
geldbelegging? Ja. Waarom zyn er dan
liefdadige dames, die, alsof zy armen bezochten,
zich belasten met het inzamelen van die huren,
terwjjl dit inzamelen gemakkelyk door een
werkeloozen hongerlijder gedaan zou kunnen worden,
die er nog een stukje brood aan verdiende; terwy'l
buitendien de huurder, die ?1.60 betaalt, den
zeer onaangenamen indruk kry'gt, door liefdadig
heid gesteund te worden, terwy'l hy gerust en
met fierheid wekelyks die/1.60 aan zy'n huisheer
af kan dragen, wat voor dezen een mooie geldbe
legging vertegenwoordigt."
En iets verder: »ik vraag niet alleen medelijden,
maar ook eerbied voor mijn arme vrienden."
Onweerstaanbaren lust voelde ik, bij het lezen
dezer woorden, om als pleitbezorgster op te treden
voor een zaak en beginsel, die eigenlijk geen
verdediging behoeven, n.l. voor het werken en
streven van Octavia Hul.
Geroepen voel ik my daartoe, omdat nog zeer
velen van meening zy'n, dat het beheeren van
arbeiderswoningen beter is toevertrouwd aan een
gesalarieerd werkman, ja, aan den eersten den
besten »werkeloozen hongerlijder", dan aan een
beschaafde vrouw. Of mag men het woord
«toevertrouwen" hier niet gebruiken, is het een te
weidsche benaming voor een machinaal, onver
schillig werk? Bestond beheeren der bedoelde
woningen alleen in het innen der huur, dan zeker
zou dit het geval zy'n en zou ook ik mij kunnen
vereenigen met de in het aangehaalde artikel uit
gesproken meening. Dit is echter geenszins het
geval.
Laat mij duideljjkheidshalve beginnen met te
zeggen, wat Octavia Hill's werk niet is. Het is
geen philantropie en zy en haar volgelingen zijn
er trotsch op te verklaren, dat het met armenzorg
niets heeft te maken. De kapitalist, die zijn
geld ter beschikking stelt voor den bouw van
arbeiderswoningen, en zy'n rente ontvangt, maakt
zich daaruit niet meer verdienste, dan wanneer
iaj die rente trok uit obligaties Neder!. Werkel.
Schuld, of eenig ander effect. Dat anderen hem
verwijten, dit doende, niet philantropisch te zijn,
laat hem koud, hy' weet het en maakt er geen
aanspraak op het te heeten.
John Ruskin, de eerste die Octavia Hill
geldely'ken steun voor haar werk bood, gaf haar
den ernstigen raad: «Maak uw zaak financieel
zuiver, laat het een geldbelegging kunnen worden,
dan hebt gy voor den woningnood der armen
meer gedaan, dan wanneer gy ze huisvest voor
liefdadigheid." En deze raad is door haar opge
volgd, eerst aarzelend, later uit volle overtuiging.
Vr\j wat minder hoofdbreken zou het haar hebben
gekost, vry wat makkelijker zy'n geweest, had
zy dien eisch laten vallen; maar zij heeft dien
hooggehouden voor nu meer dan 30 jaar, en haar
doel heeft zy bereikt. Vele kapitalisten zijn door
haar toedoen eigenaars geworden van perceelen
in de armenwyken van Londen. Geld, anders
belegd in buitenlandsche fondsen, is thans aan
landgenooten ten goede gekomen, zonder hen het
demoraliseerend gevoel te geven beweldadigden
te zy'n.
«Gerust en met fierheid" kan elke huurder van
de duizende en nog eens duizende woningen
door Miss Hill of volgens haar stelsel beheerd,
zjjn huur aan den eigenaar afdragen. Heer en
meester voelt hy zich van de woning waarvoor
hy betaalt, die voor hem een woning, voor den
ander een geldbelegging is. Wat er nu in hoofd
en hart van dien ander omgaat, dat heeft met
de zaak niets te maken, waarom de een zijn
geld hier- de ander het daarin belegt, zal
natuurlijk afhangen van de sympathieën van den
geldschieter, sympathieën waarvan het toch wel
niet noodig zal zy'n rekenschap te geven aan
het publiek.
Blijft nu de tusschenpersoon tusschen eigenaar
en bewoner, in deze Miss Hill en haar navolg
sters. Waarom is het haar inziens beter dat die
tusschenpersoon zy een vrouw uit bevoorrechten
kring, dan een man uit de omgeving der bewo
ners zelven. Om meer redenen dan n.
Allereerst omdat het wenschelyk is dat bevoor
rechten en misdeelden met elkaar in aanraking
komen en dat wel hoe ongezochter hoe liever.
De philantropische weg, als armenbezoekster,
heeft voor velen, juist kieschheids en gevoelshalve,
veel tegen, en voor een ieder zeker dit, dat de
verhouding nooit gewoon menschelijk is, maar
alty'd die van beweldadiger en beweldadigden.
Zeer goed weet ook Miss Hill, hoe armenzorg
vooralsnog een behoefte is niet alleen, maar hoe
er ook twee wijzen van armenbezoeken bestaan,
hoe velen vol humaniteit en eenvoud haar werk
doen, met glimlach en handdruk de gaven dub
bel welkom of minder pynly'k makend voor den
ontvanger. Een gave echter blyft het, en een
feit dat zulk een gave zelden strekt tot verhoo
ging van fierheid en zelfbewustzyn.
Octavia Hill nu, vindt dit, ik zou bijna willen
zeggen, het ne noodige. Dit is het wat zy
door haar persoonlijk werk tracht te bereiken.
Zy' eischt stipte plichtsbetrachting, maar betracht
die ook zelve, zy' is rechtvaardig, niet wille
keurig. Zorg draagt zy dat haar woningen altijd
in goede staat van reparatie verkeeren; geen
enkel recht matigt zy zich aan, dan dat van
een gewoon opzichter. Nooit zal zy een woning
betreden wanneer haar kloppen niet beantwoord,
nooit een stoel nemen wanneer die haar niet
geboden wordt. Eerlied voor haar huurders en
hun persoonlijke vrijheid spreekt uit elk harer
handelingen. Zoekt de bewoner geen toenade
ring, laat hem niet vreezen dat zij zich zal
opdringen, zy' zal slechts zeggen wat haar betrek
king als opzichteres medebrengt. Zy' neemt de
huurders tegenover elkaar in bescherming en
waakt er voor dat zij elkaar geen overlast aan
doen. Een vriendelyk woord van haar sticht
vaak vrede waar strijd ontstond over een van
die honderde kleinigheden, onvermydelyk voor
komend waar meerdere gezinnen n huis bewo
nen. Haar vrouwelyke takt helpt haar uit tegen
strijdige verhalen, de waarheid te ontdekken en
te doen zegevieren. Het feit dat z\j geregeld de
woningen bezoekt is een drijfveer dat reinheid
en orde er langzamerhand beginnen te heersenen
of toenemen. Waar zij altijd zorg draagt het
kapstte te herstellen, daar kry'gen ook de minst
beschaafden onder haar huurders, eindelyk eer
bied voor datgene wat voor haar zulk een punt
van zorg bly'kt.
Tot zoover wat betreft haar optreden als op
zichteres en als zoodanig uitsluitend. Thans nog
een woord over wat betreft haar invloed als ver
trouwde harer huurders. Waar zulk een groot
verschil bestaat tusschen genegenheid en dank
baarheid, daar zal men makkelijk het verschil
voelen, een verschil volgend uit den aard der
werkzaamheid, tusschen de verhouding van de
huurders tot de opzichteres, en der armen tot
hun armbezoekster. Wenscht de huurder dat de
opzichteres een vreemde zal bly'ven, niets is er
wat haar recht geeft zich te dringen in zy'n be
langen. Maar wie meent dat die wensch veel
voorkomt is slecht met de werkelijkheid bekend.
Zoo is een mensch niet dat waar dit bezoek zich
wekely'ks herhaalt, elke toenadering alty'd zou
uitblyven. En de eerste stap eenmaal gedaan
dan volgen de andere gemakkelyk. Is eenmaal
het wantrouwen overwonnen, ontstaan door veler
treurige ervaring, dat eigenbelang en dat alleen
dryfveer tot handelen kan zijn, dan gaat het
juist als onder menschen van gelijke maatschap
pelijke positie. Dan ontstaan vaak genegenheid
en sympathie, iets wat ten goede komt aan beide
partyen. Want waar ik de eerste ben om te
erkennen hoeveel wy' vrouwen uit de bevoorrechten
kring van de arbeiders vrouw kunnen leeren;
daar staat het bij mij even onomstootelijk vast
dat wy iets kunnen zijn voor haar, dat wat wij
vóór hebben in opvoeding, in beschaving, in
poëzie, aan haar en haar gezin kan ten goede
komen.
«Toenadering", zegt Da Costa «eischt Gods
orde en dezer ty'den nood", en geen eenvoudiger,
natuurlijker en daardoor waarachtiger toenadering
dan tusschen menschen die elkaar op het terrein
van zaken doen ontmoeten, die jegens elkaar
bepaalde plichten te vervullen hebben.
En is het eenmaal zoover dat er genegenheid
ontstaan is, dan zal toch de invloed van liefde,
beschaving, geduld en ontwikkeling wel niet in
twijfel worden getrokken en dat de vrouw voor
dat werk de aangewezen persoon is, bly'kt ook
nog wel hieruit, dat Octavia Heil by haar
wekelyksche ronde, by'na uitsluitend de werkmans
vrouw thuis vindt en dus met haar de verschil
lende belangen bespreekt. De achting die zy
toont te bezitten voor haar huurders, is het beste
middel hun gevoel van zelfvertrouwen en zelf
bewustzyn te versterken of op te wekken. Een
goede, gezonde, prettige woning die er ook van
buiten vriendelyk uitziet, bezit een groote, op
heffende kracht; de omgang met iemand die wy
hoog achten en die toont belang in ons te stellen,
gewoon vriendschappelijk belang, bezit die kracht
evenzeer.
Zeer gevoelig ben ik op het punt van bescher
ming voor mij zelf zoowel als voor anderen, maar
ik kan in het werk van Octavia Hill, mits gedaan
op de rechte wijze, niets beschermends zien. Ik
geloof in dat werk; in zijn invloed ten goede,
zoowel als in zy'n uitbreiding. Ik heb er in
geloofd zonder te zien, ik geloof veel vaster en
vuriger nog nu ik gezien heb. Ik zou dit geloof
kunnen verdedigen met tal van voorbeelden, maar
acht dit onnoodig; uitvloeisels toch zouden allen
zy'n van dit ne: de onbetwistbare invloed ten
goede uitgeoefend wanneer menschen elkaar vol
komen belang! oos ontmoeten, bezield met den
wensch elkaar te leeren kennen, te leeren be
grijpen en ten goede te zy'n, van zichzelf en
elkaar stipte plichtsbetrachting eisenend, ten slotte
zich verbonden gevoelend door den band van
achting en genegenheid.
En dit kan niet alleen, neen, dit is het gevolg
van het optreden der vrouw op de wijze van
Octavia Hill.
Waar ik aldus mijn geloof in dit opzichterschap
der vrouw heb bepleit, zal ik wel niet langer
hoeven te betoogen, dat de voordeelen er aan
verbonden, ruimschoots opwegen tegen het stukje
brood, dat er voor een ander aan te verdienen
zou zy'n.
Blijft n punt: wat doet Octavia Hill, wanneer
haar bewoners werkelijk zoo arm zijn, dat zij niet
betalen kunnen? Zooveel mogelijk werk voor
hen zoeken, wat heel vaak gelukt, familieleden
der ongelukkigen opwekken iets voor hen te
doen, hun hulp trachten te verschaffen door
middel van bestaande instellingen, zelf de red
dende hand toesteken, »zooals men toch recht
heeft te doen, wanneer menschen, met wie men
zooveel ernstige omstandigheden des levens heeft
doorgemaakt, in nood verkeeren," zegt zij ergens
zeer kenschetsend. Er is maar n ding, waar
tegenover zij erkent altijd volkomen machteloos
te staan, en dat is: onwil en gemakzucht. »Waar
ik merk die twee niet te kunnen overwinnen,
laat ik de menschen los, hopend dat het leven
voor ze zal doen, wat ik niet vermocht."
Staat en gemeente op te wekken de hand aan
het woningvraagstuk te slaan; geld ter beschikking
te stellen om, wachtend op de dingen die
komende zy'n, alvast eenige aan een betere woning
te helpen, dat kunnen mannen en vrouwen beiden.
Maar op de door my' bedoelde wyze het op
zichterschap waarnemen over de woningen der
misdeelden en al zoo iets van het idealisme, dat
ons het leven doet liefhebben en ons doet gelooven
aan de zegepraal van het goede, in ruil te geven
voor den praktischen, vaak helaas treurigen blik
op het leven onzer huurders, dat is als het ware
de aangewezen taak der vrouw.
Zoo ooit een werk waarachtig vrouwelyk is,
en, wil het goed volbracht worden, onder meer,
ook die eigenschappen vereischt, die men bij
voorkeur vrouwelyke pleegt te noemen, zoo is
het dat van Octavia Hill.
En al bezitten slechts zeer enkelen de gave
van liefde en geloof te wekken by anderen, in
de mate waarin zy die bezit, toch kunnen ook
wij, mits wij het doen met volle toewyding, haar
voorbeeld in Londen gegeven, hier navolgen.
Moge Amsterdam spoedig menig volgeling van
Octavia Hill en John Ruskin hebben aan te wy'zen !
JOHA. TER MEULKN.
Aan Joh", ter Meulen.
Vergun mij een klein verhaal neer ter schrijven.
Twee ridders kwamen langs een landweg, de
een van rechts, de ander van links, zij waren
op het punt elkaar te kruisen bij een herberg
waar een bord (wapen?) uithing; ridder A zei:
«dat bord is rood!" »dat bord is blauw!" ver
beterde ridder B. Nadat elk eenige keeren met
steeds klimmende stemverheffing »rood" of»blauw"
gezegd had, trokken zij hun zwaarden; ridder
A sloeg ridder B dood, en op 'tly'k toetredend
hief hij zy'n blik op het bord en zag... dat het
werkelijk aan den kant van B blauw was.
Zóó zal het wel met alles gaan... Bij het
beoordeelen van een zaak kan men deze minstens
twee kanten toeschrijven; hetzelfde voorwerp
kan in uw oog rood zijn dat in my'n oog blauw
is; dit hangt niet alleen af van 't voorwerp zelf,
maar nog bovendien van diegeen die 't beoordeelt,
en van het licht dat er op valt.
Voor mij zal het alty'd iets stuitends hebben
dat beschaafde gefortuneerde dames renten op
halen voor kapitalisten; daarby zal het heel zeld
zaam zy'n dat die dames voldoende tact bezitten
om dit niet op de huurders te doen drukken
als een armenbezoek, wat dikwerf ongewenscht
kan zijn ; ook zal de grens moeilyk te bepalen
wezen w£ar de huur hoog genoeg is om niet
meer in de termen te vallen van door
damesopzichteressen opgehaald te worden; ik voor mij
zou het althans zeer onaangenaam vinden indien
J. t M. bij mij kwam om mi/jn huur te innen ...
en gewoonlyk neem ik my'n eigen gevoeligheid
tot maatstaf van de behandeling die ik aan
minder gegoeden wensch toegepast te zien: «Wat
gy niet wilt dat U geschiedt " Ik erken
echter gaarne dat een uithangbord links rood
en rechts blauw kan zy'n; dat, al is het zonlicht
heerlyk, de schaduw verkwikkend kan wezen;
en dat J. t. M. gely'k heeft, al heb ik het mis
schien niet heelemaal mis.
CATHAEINA ALBERDINGK THYM.
Amsterdam, 25 Nov. '95.
Geachte Eedactie,
Veroorloof mij eene vraag naar aanleiding van
het artikel «Werkverschaffing?Kinderkleeding",
voorkomende in uw blad van 24 Nov. 1.1.
Daarin staat, dat gedurende een zeker aantal
weken in den afgeloopen winter, aan 15?l!)
kleermakers werk werd verschaft a ?6.?per
week, en aan 5fi naaisters en 3 breisters gedu
rende dienzelfden tijd tegen een loon van ge
middeld ?2.50 per week.
Te vergeefs zocht ik in dit artikel naar eenige
opheldering, waarom de kleermakers ?6.?ver
dienen, terwy'l aan de naaisters maar ?2.50 ge
middeld werd gegeven.
Daar zeker velen met mij deze cijfers met
bevreemding lazen, meen ik wél te doen, der
commissie openlijk om opheldering te vragen.
Met de plaatsing dezer regelen zult u zeer
verplichten
Uwe getrouwe lezeres
C. S. II.
Ter opheldering moet allereerst gewezen wor
den op het feit, dat de naaisters niet minder loon
voor haar arbeid, maar minder werk ontvingen.
Dit geschiedde omdat velen van haar zich niet,
zooals de kleermakers, uitsluitend aan het naai
werk wijden, maar ook of in hun gezin of by'
anderen huishoudelijk werk verrichten.
Een twintigtal naaisters werd bovendien twee
maal zoolang aan het werk gehouden als de
kleermakers.
M. A. H.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimuMiiiiiiiiiHiiiiiimmitim
Zenuwen. Kalenders. Reclame.
Knickerbrockers.
Huioelvjksadvertenties.
In een studie over ->rusten" vraagt de mede
werkster aan een groot damesblad, hoe het komt,
dat er vroeger minder zenuwen waren. Zeker, er
waren geen locomotieven en telephonen, niet
zooveel leelijke romans en tooneelstukken, »men
behoefde, naar het schy'nt, niet tusschen twaalf
uur 's middags en twaalf uur 's nachts twee
maal te lunchen, een schilderijenverzameling
te zien, thee te drinken, drie visites te maken,
te dineeren, naar de comedie en een soiree te
gaan en al dien tijd in het volle licht zitten
praten", maar andere dingen kende men even
goed als nu, en men had niet de morphine en
de whisky-and-soda, die er nu veel tegen ge
bruikt worden. Naar het schijnt, zegt de schrijfster,
bleef vroeger een huisvrouw er kalm onder,
wanneer de keukenmeid plotseling opstapte, de
naaister de japon niet op ty'd bracht, de ver
keerde menschen de invitaties aannamen en de
goeden wegbleven. Op zy'n hoogst rook men aan
een fleschje vlugzout en alles was over. Toch had
men n ding, en dat vindt zij het ergste: familie.
Familieleden zorgen ervoor, dat alle
moeielykheden, ongelukken, teleurstellingen, inplaats van
op zy'de gezet worden, in een kringetje bly'ven
rondhuppelen; van hen gaat er altoos een op reis
of komt terug.of trouwt, of verwacht een kleine,
of verliest iets of iemand, of is in financieele
moeielykheden, of begaat een dwaasheid die de
zenuwen der heele familie in disorder brengt.
Er schy'nt een boek of verhandeling versche
nen te zy'n, waarin de «professor" aldus rede
neert : waarom u over een bedorven japon zenuw
achtig maken ? Gooi hem in een hoek en be
stel een ander. Waarom over gebroken porselein
denken ? Stuur de stukken naar den winkel en
laat een nieuw koopen, zooals het vorige was.
In elk geval kan niet iedereen dat doen, en tegen
oververmoeienis en familie-onaangenaamheden
helpt het toch niet. Wij vinden altoos iets te zeg
gen voor het recept van de oude Franchise, dat
wij onlangs aanhaalden: blijf om de veertien
dagen een heelen dag op uw kamer, alsof ge ziek
waart; lig liefst dien heelen dag in bed, neem
een bad en ga weer in bed; eet zoo eenvoudig
mogely'k, ontvang niemand, lees niet, laat u hoog
stens wat voorlezen, maar liefst niet. De nawer
king van dien rustdag en het vertrouwen op den
volgenden houdt u dertien dagen lang frisch.
* *
*
De firma Lentz en De Haan voorziet dit jaar
weer de St. Nicolaastafel met haar fraaie bloem
rijke kalenders. Vooreerst is er een
Scheurkaender in 4 talen, aardig van keus, ofschoon een,
paar auteurs (La comtesse Diane, Max Nordau.
George Eliot) wel wat sterk gebrandschat zijn'
vervolgens een kalender in twaalf maanden, Het
Bloemenjaar, heel lief en naar het eind toe steeds
gedistingeerder van kleur; een Kalender in zes
bladen, met bijschriften verzameld door
Mejonkvr. de Niederhausern en buitengewoon mooie
bloemen (vooral de irissen, narcissen en wilde
rozen); en een kalender in doos, Lentebladen,
met figuren, meer uitgewerkt, maar daardoor ook
minder teer dan de vorige. Ons lijkt No. 2, de
kalender 'in zes bladen (Niederhausern), het meest
begeerlijk; hij kan op de schrijftafel gelegd
worden, hij is, waar men hem openslaat, een
lust der oogen, en er zijn een paar onbeschreven
bladen bij voor een kleine aanteekening.
*
* *
Een nieuwe Spaansche courant wordt op zak
doeken gedrukt. Dit opent een heel nieuw veld
voor de reclame, zegt the Ladies Pictorial. Ver
beeld u dat men aan een week abonnement op
Daily News genoeg had om in zijn sloopen ge
zet te worden; en de Morning Post nam voor
zy'n keukenhanddoeken. Extra nummers konden
van tijd tot ty'd een mooien foulard opleveren,
en met een nieuw procédévan vouwen kon
misschien een Christmas-number tegelijk het
damasten tafelkleed voor de kersttafel verschaffen.
*
* *
In Amerika hebben eenige dames ingezien, dat
knickerbrockers inderdaad de bewegingen vlugger
en gemakkelyker maken, en ze daarom aan haar
dienstboden voorgeschreven. Of dit plan bijval
vindt is nog niet uitgewezen, maar in eenige
restaurants met damesbediening te New-York is
door den patroon bicycle-costuum voorgeschreven,
en het vindt geen tegenstand.
*
* *
Te Berlijn wordt op straat een Heirathszeitung
verkocht, met een honderdtal advertentiën waarin
heeren »een jonge dame of weduwe met 50,000
Mark" of zoo iets vragen en vice-versa, en
natuurlijk bedoeld wordt: »50,000 Mark met een
dame op den koop toe". Dit ziet er alles vrij
cynisch uit en lijkt geen teeken van de
kieschheid van onzen tijd. Toch kan het gerust de
vergelijking doorstaan met de volgende adver
tentie, uit het Engelsche blad The Post van 1775
overgenomen.
»Een gentlemen van eer en welstand, tot zijne
beschikking hebbende eene jonge dame van goede
familie met een fortuin van 60.000 pond wanneer
zy met zy'ne goedkeuring trouwt, zou gaarne in
onderhandeling treden met een man van goede
familie, die zich wilde verbinden om hem op den
dag van het huwelijk de som van 5000 pond uit
te betalen."
Een modern huwelijksagentschap zou allicht
weigeren deze advertentie in al hare onbeschaamd
heid te plaatsen.
E?e.
Elisabeth Ney.
Elisabeth Ney was vóór den oorlog in
Duitschland een bekende beoldhouweres. Zij heeft bustes
gemaakt van Schopenhauer, Bismarck en
Garibaldi, en een standbeeld van koning Lodewijk I
van Beieren. Behalve haar kunst had zij taal
schoonheid als attractie, en groot was dus haar
populariteit. Plotseling echter verdween zij uit
Duitschland. Niemand hoorde meer iets van haar.
Thans is zij onverwacht te Berlijn komen zien,
wat er nog is overgebleven van de schaar harer
vroegere bewonderaars. Zij was naar Texas ge
weest, en heeft daar, terwijl het land nog in de
eerste periode van zijn ontwikkeling was, te
Austin een kunstakademie gesticht, waarvan de
leiding aan haar is opgedragen.