Historisch Archief 1877-1940
963
DE AMSTEEDAMMEE
A°. 1895.
WEEKBLAD YOOE NEDEELAM)
Onder Redactie van J, DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een Bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 8 December
Abonnement per 3 maanden /"l.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar niail?10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer
Reclames per regel
0.20
0.40
I M H O C B<
VAN VEBEE EN VAN NABIJ: De Tentoonstelling
in de Kamer. Offlcieele bouwkunst. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: De fabriek yoor de werklie
den, door P. M. C. TOONEEL EN MUZIEK:
Théatre de l'Oeuvre, door Z. Z. Z. Muziek in de
hoofdstad,doorVanMilligen.?KUNST ENLETTEBEN:
De tachtigjarige Adolf Menzel (met portret], door J.
H. Schorer. Te Antwerpen; te Brassel, door P. S.
M. Analyse van een gemoedstoestand, door de K.
Boekbeoordeeling. INGEZONDEN. RECLA
MES. - FEUILLETON: Een succes naar het Fransen,
van Henry Kist. VOOR DAMES: Een Duitsche
tuinbouwschool voor meisjes, door G. C. Allerlei,
door E-e. ? Alexandre Dumas (met portret). ?
SCHAAKSPEL. VARIA. ALLERLEI.
SCHETSJES: Tienduizend gulden ter leen. PEN
EN POTLOODKRASSEN. ADVEBTENTIEN.
iiitiifiiiiiiittiiniiiiiiimiiiniiiit
De Tentoonstelling
in de Kamer.
Evenals de heer Julius Pruttelman
Brommeijer ontdaan was van het bezoek, dat de
toostende ministers aan het eind der tentoon
stelling bem hebben gebracht, bleek de heer
Kerdijk verslagen te zijn, nu hij bedacht,
hoe de ministers, door hun houding tegenover
deze onderneming, het prestige der Regeering
te grabbelen hadden gegooid. En de heer
Kerdijk had gelijk. Of men de zaak van de
komische of van de ernstige zijde bekijkt,
goed te praten zijn de woorden en daden
van de heeren van Houten en Roëll op
geenerlei wijs. Zij verdienden in
figuurlijken zin eene geeseling. En zij zijn
gegeeseld. Het recht heeft zijn loop gehad. Dat
verheugt ons zeer.
Maar de beul was al te hartstochtelijk
voor zijn handwerk. Hij deed haast meer
denken aan wraak dan aan gerechtigheid die
straft. Mr. Kerdijk overschreed o. i. de maat.
Zijn speech miste objectiviteit, niet zoo
zeer nog waar hij de ministers gispte, maar waar
hij de tentoonstelling zelve karakteriseerde.
Van deze onderneming was veel kwaads
te zeggen, gelijk wij dat dan ook in ons No.
van 10 Nov. ons hebben veroorloofd te doen,
maar enkel kwaad en nog eens kwaad,
dat gaat te ver. Dit had een volksvertegen
woordiger, die uit naam van alle ernstige
menschen wilde spreken, behooren te ver
mijden, al dreef zijn gevoel hem die rich
ting uit.
De tentoonstelling had te veel van een
kermis, niet echter omdat de
kermisvermakelijkheden zoo bijzonder vele waren, maar
omdat de tentoonstelling, die naast deze ver
makelijkheden stond, zoo buitengewoon mager
was. En de vermakelijkheden alweder waren
geen andersoortige dan die, bij alle tentoon
stellingen tot dusverre bekend. Oud-Holland,
de grootste vermakelijkheid van de geheele
onderneming, kon, naar den geest, waarvan
zijn stichting getuigde, wedijveren met het
beste dat elders ooit werd vertoond. Dit
plekje, dat een aantrekkingskracht oefende
op tienduizende stadgenooten en
honderdduizende bezoekers, had niet mogen worden
begrepen in de vieze kwalifikatie, die de heer
Kerdijk bezigde, toen hij zei: Deze tentoon
stelling zal vooral in aangename herinne
ring blijven voortleven bij de priesteressen
van Venus.
De heer Kerdijk spreekt geen woord over
den tegenspoed en de tegenwerking, door het
oprichtings-comitéondervonden, dat toch
zeker aanvankelijk gepoogd heeft de tentoon
stelling belangwekkender dan de daaraan
verbonden kermis te maken, maar geeft den
indruk, als had hij met een soort van lieden
te doen, die er op uit waren geweest hun zak te
spekken door een uitspanningoord voor
lichtekooien en lichtmissen te openen. Hiervan
had hij zich o. i. behooren te onthouden,
vooral als ernstig volksvertegenwoordiger,
die hiermede ook een minder vleiend en ge
lukkig ongegrond, oordeel uitspreekt over de
tienduizende stad- en honderdduizende
landgenooten, die op dat terrein ontspanning
hebben gezocht.
Ook, meenen wij, had de heer Kerdijk bij
deze gelegenheid de tentoonstelling van ] 883
met rust kunnen laten. Zeker was die ten
toonstelling als verzameling van bezienswaar
digheden veel beter geslaagd maar de heer
Roëll wees er terecht op, dat die expositie
aan de schatkist TONNEN GOUDS had gekost,
met een faillissement was geëindigd, en er aan
crediteuren bij de liquidatie, welke eerst ver
leden jaar is afgeloopen, slechts 70 pCt. werd
uitgekeerd, terwijl, meenen wij, in Belgiënog
een vonnis was gewezen, tot betaling van
een schadevergoeding aan den expediteur
Kievits van een paar honderd duizend
francs een vonnis, dat hier in Nederland
niet tot uitvoering kon komen!
Evenmin was, dunkt ons, de heer Kerdijk
in zijn recht, toen hij als een der redenen,
waarom de Regeering getuchtigd diende te
worden, mede gewag maakte van de »fraai
gheden, in zake het vervoer op het terrein."
Nu hij eenmaal kon weten, en moest weten,
dat het tarief van het vervoer, in overleg
met deskundigen was ontworpen, en de des
kundige heer v. Haren Noman daarvoor de
eigenlijk aansprakelijke persoon was, en ook
dat het comitézelf, uit eigen zak, ?40,000,
heeft geofferd, om dat tarief' voor de expo
santen dragelijker te maken, had hij
als tuchtigend volksvertegenwoordiger, niet
dit punt weder als grief mogen doen gelden.
Dit achten wij al bijzonder onbillijk.
En in 't algemeen te betreuren vinden
wij het, dat de heer Kerdijk, geen enkel
woord, niet den geringsten schijn van waar
deering heeft over gehad voor den zeer
buitengewonen ijver van zoovele personen, die een
geestkracht en ondernemingsgeest en ook een
onbaatzuchtigheid aan den dag hebben gelegd
die zeker niet minder was, dan de door hem
geprezen mannen van 1883 hadden betoond.
Eindelijk meenen wij dat waar de
Regeering een kastijding had verdiend,
wijl zij door haar optreden haar preslige in
de waagschaal had gesteld de Kamer niet
als moraliteits rechtbank had moeten worden
opgeroepen ; een Kamer, die een Staats
loterij in stand houdt heel iets erge) s dan
een tentoonstelling op het Museum-terrein;
die het jeneververbruik blijft begunstigen,
door te dulden dat bij Oranjefeesten en ker
missen tot laat in den nacht de kroegen ge
opend blijven; die zonder eenig verzet nu
ook voor Lombok het opiumschuiven ziet
mogelijk gemaakt, en die tegen den dienst
van Venus Vulgivaga nog nooit iets heeft
gedaan, om die priesteressen tegen te werken.
Hiermede zij niet gezegd, dat het woord
van Mr. v. Houten tot Mr. Kerdijk, toen deze
het voorgevallene zeide te moeten betreuren,
door ons verdedigbaar wordt geacht: »Huil
maar toe!" Want van alle personen, tot
wie over deze tentoonstelling een verwijt kan
worden gericht, is zeker Mr. v. Houten de
lichtvaardige minister, degeen, wien te huilen
het meest past.
j »Ook van andere zijde toch werd er zekere
; reactie tegen de Haagsche eenzijdigheid
wakker; een vereeniging van architecten
protesteerde er reeds tegen ; en ook het groene
Weekblad acht, dat er alleszins aanleiding
j bestaat, om aan die eenzijdigheid een einde
te maken.
»Een Bouw-commissie, waarin uitsluitend
Roomsche deskundigen zitting hebben, heeft
altijd iets bedenkelijks.
»0nze Roomsche landgenooten zijn op kunst
gebied niet neutraal, maar staan met hun
voorliefde voor de dusgenaamde «Christelijke",
maar feitelijk »Roomsch-kerkelijke" kunst,
altoos eenigszins partijdig tegenover ons.
Men behoeft dan ook allerminst de wezen
lijke verdiensten van den heer Victor de
Stuers te onderschatten, noch ook opzettelijk
vijandigen zin bij hem te onderstellen, om
toch te beseffen, dat een gewijzigde samen
stelling der Commissie meer algemeen ver
trouwen zou doen opkomen".
Dit is in hoofdzaak juist, maar de opmer
king had iets vollediger kunnen zijn. Niet
nu eerst werd ook van andere zijde reactie
tegen Haagsche eenzijdigheid wakker, neen,
van de ontbinding der commissie van
rijksadviseurs af, is door de bouwkundigen, in
hun organen en vaak ook daarbuiten, gepro
testeerd tegen de alleenheerschappij van den
heer De Stuers; principieel en ook om de
wijze, waarop hij zijn gezag uitoefende. En
het Groene Weekblad acht dan ook thans
niet eerst »dat er aanleiding bestaat, om
aan die eenzijdigheid een einde te maken",
maar reeds vele jaren geleden, meer dan eens,
lang voor het zich door groenheid in
kleur onderscheidde, heeft het zelf en
hebben anderen in zijn kolommen hun af
keuring uitgesproken over de eenzijdigheid en
partijdigheid, waarmede de bouwkunst in de
afdeeling Kunsten en Wetenschap werd ver
pleegd.
Men kan zich alleen er over verwonderen,
dat een dergelijke toestand, ondanks zoo vaak
herhaald protest van velen, tal van jaren heeft
kunnen blijven voortduren; een protest, niet
omdat de heer de Stuers minder geschikt zou
zijn het departement voor Kunsten en We
tenschappen te beheeren, maar omdat hij,
met uitsluiting van het geheele bouwkun
dig Nederland, de beslissing aan zich hield
ten opzichte van architectonische quaesties,
alsof hij, hoe uitstekend dilettant ook, de
eenige bouwkunstenaar was, tot oordeelen
bekwaam.
Zoo iets, heeft men weieens gezegd, is al
leen in ons Vaderland mogelijk. En inder
daad, waar elders vindt men iets dat hierop
gelijkt?
En nog is het de vraag of dit despotisme
in de bouwkunst op den «klassieken bodem der
vrijheid' wel eenig verzet van beteekenis, buiten
den kring der vakmannen, zou hebben uit
gelokt indien niet alweder het odium
theologicum slapers, die twintig jaren achtereen
hebben doorgesnurkt, had wakker geprikt!
Officieele Bouwkunst.
De Standaard, almede de officieele bouw
kunst besprekende en bestrijdende, betwijfelt
of ook na de tegenspraak, die het bericht
over de restauratie der Servatius-kerk te
Maastricht, van de zijde van den heer De
Stuers en de Maasbode ondervonden heeft,
men weder rustig zal kunnen indommelen.
Hoe de Engelsclie agrariërs
zich zelf helpen.
De Berlijnsche correspondent van een der
groote Engelsche bladen verzekerde zijn
lezers dezer dagen, dat een Engelsche Tory,
wat zijne politieke en economische meeningen
betreft, in Duitschland voor een radicaal
zou doorgaan. Zeker is het, dat in Engeland
denkbeelden, die elders voor beslist liberaal,
misschien wel voor radicaal zouden doorgaan,
gemeengoed zijn geworden van de geheele
natie en dat men die evengoed door Lord
Salisbury en Arthur Balfour als door
Gladstone en John Morley zal hooren verdedigen.
En in het bijzonder geldt deze waarheid,
wanneer de genoemde staatslieden aan het
roer zijn. Toen Lord Salisbury in de oppo
sitie was, heeft hij nu en dan redevoeringen
gehouden uit welke men zou kunnen afleiden,
dat hij niet ongeneigd was, van Engeland's
consequent toegepaste vrijhandels-traditie,
ten gunste van den landbouw eenigszins
af te wijken. Daarop hebben ongetwijfeld
de hopbouwers uit het graafschap Kent
gerekend, toen zij eene deputatie zonden naar
den premier om van dezen bescherming te
vragen van hun bedrijf tegen de concurrentie
van het buitenland, met name van België.
Lord Salisbury toonde zich uiterst sceptisch
tegenover de verzekering der hopbouwers,
dat hun tak van landbouw bepaald nood
lijdend was, en toonde eene kennis te bezitten
van cijfers en feiten, tegen welke de deputatie
weinig of niets kon inbrengen. Ten slotte
stelde hij haar de vraag: »Wat zouden zij
die tarwe verbouwen zeggen, indien wij de
hopcultuur door een invoerrecht beschermden ?
Zij zouden natuurlijk eischen, eveneens be
schermd te worden. Aangenomen, ofschoon
niet toegegeven, dat dit mogelijk was, wat
zouden dan de consumenten van het brood,
met andere woorden, wat zou dan het ge
heele land zeggen ? In Frankrijk heeft men
de proef genomen met beschermende invoer
rechten, en daar staat het met den landbouw
niet gunstiger dan in Engeland."
Er behoort zeker moed toe om eene in
vloedrijke klasse als die der agrariërs zoo
af te schepen, maar toch in Engeland minder
dan elders, omdat men daar geleerd heeft,
zich zelf te helpen en in 't bijzonder van
eene betere organisatie, van gezonder
cornmercieele verhoudingen hulp te vragen, in
plaats van die van den staat, en dus uit
den zak van alle belastingbetalenden, af te
bedelen.
Lord Winchelsea, een Engelsen groot
grondbezitter, heeft kort geleden voorgesteld,
eene groote coöperatieve vereeniging van
landbouwproducenten te stichten, met een
flink aandeelenkapitaal waarbij zooveel moge
lijk alle producenten betrokken moeten zijn.
Het zou de taak dier vereeniging of maat
schappij zijn, een producent ter hulp te
komen om zijne producten van het landgoed
of de hoeve naar de markt te brengen, en
wel op de volgende wijze: De maatschappij
zou optreden als en gros agent voor den
verkoop van landbouwproducten door hare
verkoopers te Londen of op de grootere
markten van de provincie. Zoo zou de land
bouwer, die thans zijn voortbrengselen moet
toevertrouwen aan opkoopers, die hij óf niet
kent, of wier ontvangsten hij niet kan
contröleeren, ze kunnen geven aan de
verantwoordelijke beambten van zijn eigen
maatschappij, en daardoor den besten waar
borg hebben om voor zijne waar den
hoogsten marktprijs te bedingen. In de verschil
lende landbouwcentra zouden depots worden
gevestigd, van waar de producten naar die
markt worden vervoerd, waar zij het best
kunnen worden verkocht. Ongetwijfeld zou
onder die omstandigheden van de spoorweg
maatschappijen eene aanmerkelijke verlaging
der vrachttarieven te verkrijgen zijn. In ver
band met een of meer dezer depots zouden
abattoirs en boterfabrieken moeten worden
opgericht, hetgeen weer aanleiding zou geven
tot eene belangrijke vermindering der on
kosten en arbeidsloonen op de verschillende
hoeven. Tevens zou de maatschappij zich
belasten met het verzamelen en verkoopen
van de verschillende producten der huisin
dustrie op het land. Ten slotte, en dit zou
niet het minst gewichtige deel van hare taak
zijn, zou de maatschappij de landbouwers op
de hoogte moeten houden van de nieuwste
en beste productiemethoden en van de eischen
der markt.
Het Btrliner Tagellatt, dat even als elk voor
uitstrevend blad in Duitschland de toene
mende aanmatiging der agrariërs daar te
lande met leede oogen ziet, bespreekt de
voorstellen van Lord Winchelsea, welke hier
en daar, met name bij de melkproductie,
reeds een begin van uitvoering hebben ver
kregen, met bijzondere ingenomenheid. Door
zulk eene grondige, businesslike organisatie
kan eene groote besparing worden verkregen
van de op het platte land steeds moeielijker
te verkrijgen en daardoor steeds duurdere
arbeidskrachten. Maar dan moet een echte
handelsgeest alles leiden en besturen, met
den sleur worden gebroken en vooral op de
kleintjes worden gelet. Reeds zijn enkele