De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 8 december pagina 3

8 december 1895 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 963 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. zien van het symbool, z\jn maar enkele geweest. Aan het naar buiten dragen van het gemoeds leven in de Igfswoorden mankeerde het niet: aan het den toeschouwer in herinnering brengen dat deze mensehen geen menschen zijn zooals zij in het realistisch drama voorkomen, evenmin, en toch hinderden al die kleine dagelyksche mo menten, werd ik er ongednldig onder, en ging ik denken en vergelijken, hoe Shakespeare dit visioen zou hebben gezet in vormen, of de grooten der oudheid. Want dit is het wat het meest inneemt tegen Ibsen, dat hy naar het hoogste streeft, en dat zijn geest misschien wel het hoogste heeft aanschouwd, in nevelen, maar hij niet in staat B, het aan zyn medemenschen in vormen die hen ontroeren mede te deelen. Men noemt hem schoolmeester, eerder is hij een mislukt genie. Z. Z. Z. iiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi Mnziefc in de Hoofdstad. Van alle Nederlandsche componisten is onge twijfeld Richard Hol de meest productieve. Onder zijue werken, die het respectable cijfer van ongeveer 130 bedragen waarbij nog moeten gevoegd worden tal van stukken zonder opusgetal in verschil lende verzamelingen opgenomen, nemen zijne vier symphoniëu waarvan er drie in druk zijn ver schenen een eervolle plaats in. Weinigen onzer zuilen de eerste Symphonie wel eens hebben hooren uitvoeren, doch meermalen hoorde ik de tweede en nu voor de derde maal de derde Symphonie in Bes gr. t. opus 101. (Op de programma's van het Concertgebouw is onze Nederlandsche benaming: groote en kleine terts reeds lang ingevoerd. Moge het bestuur van de kamermuziek-soirées dit goede voorbeeld volgen. Men zie de opmerkingen over dit onderwerp in mijn artikel van 24 November 1.1.) Het was op eeue eerste uitvoering van het Utrechtsche Stadsconcert in het winterseizoen 1885?18S6 dat dit werk voor het eerst onder leiding van den componist werd uitgevoerd. Joachim bracht dien avond het vioolconcert van Bralrms ten gehoore en speelde het toen heel wat mooier dan op liet 50-jarig feest van Toonkunst te Amsterdam. Het was een feestelijke avond. De Symphonie onder 's componisten vurige en artistieke leiding, maakte toen grooten indruk. Joachim betuigde den componist in warme bewoordingen zijne ingeno menheid met dit werk en de aan de kunst voor kort ontvallen Jhr. Mr. van Riemsdijk bracht op het souper dat na dit concert gegeven werd, den componist eveneens hulde. Hij noemde die symphonie een werk voll Jugendkraft und Jugeudfrische". (Ter eere van Joaehim werden alle toosten in het Duitsch gezegd.) Hij zeide toen ook zich maar niet te kunnen voorstellen dat Hol eene zoo eervolle plaats onder de andere componisten innam want de man werd ieder jaar als het ware jonger. Dat was te bespeuren aan zijne voortreffolijke leiding en uit den geest van dit nieuwe toonwerk. Ook ik verkreeg toen zulk een indruk van dit werk, welke zich bevestigde bij eene auditie op het Muziekfeest van de Maatschappij tot be vordering der Toonkunst te Haarlem, eenige maanden later. Vooral de indruk van het eerste en van de beide laatste deelen was toen zeer groot. Thans werd deze Symphonie door het orkest van het Concertgebouw, onder leiding van den heer Mengelberg,ten gehoore gebracht op het abonnementsconccrt van 28 November. Er waren dus eenige jaren verloopen sinds ik dit voor het laatst ge hoord had. Te beweren dat het nog dezelfde impressie op mij maakte als toen, zou onjuist zijn, toch had ik er heel wat meer indruk van dan bij het publiek het geval scheen. Ik wijt dit niet aau de compositie en even min wil ik hiermede beweren dat dit aan den heer Mengelberg lag, die de Symphonie blijkbaar met veel toewijding had ingestudeerd doch het, is niet te ontkennen dat ik Hol's haud ditmaal bij de leiding miste. Ook was er in de voordracht van liet geheel iets mats, het orkest klonk niet zoo als wij dit gewend zijn, het was mij soms alsof ik een ander orkest hoorde. Toch was er veel in, dat aan Hol's partitie recht deed wedervaren, en in geen geval was de meer dan koele houding, die het publiek tegenover dit werk innam, gewettigd. Daar ik bij ervaring wist, dat de 3e symphouie onder gunstiger omstan digheden de hoorders wel degelijk vermocht te verwarmen, heb ik aan de bespreking van deze uitvoering mijne herinneringen aan vroegere vertol kingen laten voorafgaan. Na de Symphonie kwamen de solisten aan het woord, n.l. de zangeres mevr. Louise Geiler, uit Maagdenburg, die een Bruchstück" uit Odysseus van Vax Brucli voordroeg, en de violouceiliste, mejuffr. Eliza Kufferath, die ons nog eens op een concert van Servais onthaalde. Over de zangeres valt niet heel veel te zeggen. Met hare zeer forsche stemmiddelcn weet deze dame te weinig te woekeren. Door te sterke mede werking van de keel en vaak met behulp van den stemspleetslag worden alle effecten verkregen. Dit geeft iets vlaks" aan den klank en aau de voor dracht. Het schijnt nog altijd niet overbodig te herhalen dat de keel ,/kanaal" moet zijn, doch niet mag medewerken tot de toonvormiug. Hoe lang som mige sterke kelen hiertegen ook bestand blijken, onverbiddelijk moet dit leiden tot te vroege ver nietiging van het stemorgaan. Over dit onderwerp is te veel te zeggen om nu in deze beknopte ruimte verder te behandelen. Het is ook niet de eerste maal dat er op gewezen wordt en er zal mij vrees ik uog wel eens meer gelegenheid gegeven worden hierop terug te komen. De violoncelliste is een hoogst muzikale natuur. Hare wijze van voordracht en spel getuigen reeds zeer van meesterschap. Waarom koos zij nu juist het concert van Servais waarin zooveel halsbrektude toeren voorkomen? Wanneer nu al die toeren steeds gelukken, wanneer de voordraagster juist excelleert in dit genre m. a. w. wanneer zij meer virtuoze dan kunstenares is, dan heeft men gelijk zulk een keus te doen, doch slechts zeer enkelen zijn op een concert volkomen zeker van al die salto mortales, en nu aan deze dame enkele zaken minder goed gelukten, kreeg men al spoe dig den indruk, dat zij niet geheel opgewassen was tegen haar taak, wat ik niet geheel kan beamen, want ik heb ondanks het mislukken van een en ander van de artistieke en virtuoze begaafdheid van deze soliste een zeer goeden indruk gekregen. Wanneer Mej. Kufferath dus minder geapprecieerd werd dan zij verdient, heeft zij door hare keuze van het concert van Servais, hieraan eenigzins zelf schuld. Ik woonde slechts het eerste deel van dit con cert bij, omdat ik nog een gedeelte wilde hoorea van het G4ste concert vau de Vereeniging Musis Sacrum, onder leiding van den heer H. F. R,. Brandts Buys. Er werden twee kleinere koorwerken n. 1. Der Rilter von den Kramen van Verhey en Snowa van schrijver dezer kroniek ten gehoore gebracht. Verder werden verschillende liederen voorge dragen door Mej. Lina Wijgers en Mej. H. A. C. D. (sopraan zangeressen) en dtu Heer J. Dijker (tenor). Dan deed de baritouzanger de Heer A. Hille zich in de soli van de beide koorwerken hooren. Op eene enkele uit/.ondering na waren de liederen eveneens van Ned. componisten n. 1. van Nicolaï, Cath. van Rennes, L. F. Brandts Buys: Henri F. R. Brandts Buys eii van den Vlaamschen toondichter G. Huberti. Voor mijn werkje kwam ik tot mijn spijt te laat, doch ik had gelegenheid in Verhey's compo sitie optemerken, dat het koor waarover ik vroeger meermalen schreef met veel ijver en lust had gestudeerd en ondtr lei'ling van Brandts Buys zich lonvlijk van zijn taak kweet. In dit werk deden zich tevens alle solisten hooren. Mej. H. A. C. D. bewees een krachtige stem t,e bezitten, die op weg is ook zeer goed ontwikkeld te worden. Vooral de wijze van declameeren be looft iets. In dit opzicht is ook de heer Hille te prijzen die zijne schoone stem goed naar voren weet te brengen doch nog te kort schiet zoodra hij tot grootere warmte of hooger expressie moet, komen. De heer Dijker weet die warmte wel te geven en belooft als zanger veel, doch hij hoede zich voor het keelachtige dat, nu nog te veel in zijnen zang op den voorgrond treedt. Met veel genoegen hoorde ik ook mej. Lina Wijgers ; zij is reeds langer bekend als eoncvrtzangeres, doch ditmaal vond ik zeer veel vooruit gang in haren zang, zoodat zij o. a. met de aan trekkelijke liedj.'S van den taleritvollen directeur vau Musis Sacram indruk wist te maken. De componist die zijn deel van de toejuichingen oiitviug, zal voorzeker zeer tevreden over hare vertolking geweett zijn. Het is mij vaak zeer aangenaam uitvoeringen vau vereenigingen bij te wonen die op bescheiden wijze de kunst dienen, want behalve dat men hier ook vaak een ernstig streven ontmoet, maakt men op zulke uitvoeringen soms keunis met jonge aankomende krachten, die iets, of die veel beloven voor de toe komst, en het aanmoedigen (doch vooral niet opheme len !) van zulke jonge talenten is een der dankbaarste en aangenaamste zij;leu van de taak van den kro niekschrijver, die de uitvoeringen die hij bespreken moet, liefst beschouwt van uit een algemeen standpunt en ze alleen waarde toekent wanneer zij in de geschiedenis van ons muzikaal leven een schakeltje vau den grooten keten vormen. VAX MILLIGLX. Julius Tausch. Te Bonn is de bekonde muziek-dirccteur Julius Tausch, die te Dusseldorf ruim 40 jaar werkzaam was, overleden. In 1848 vestigde hij zich daar en in 1853 volgde hij Scbumann op als directeur van de zangvereeniging. Als componist heeft hij zich ook gunstig doen kennen. Zijne beste werken waren de muziek voor Was Ihr wnllt van Shakespeare. Gennanenzup, Mirjam, Rhtinfahrt, Die liebraisclte Gesange, Der Blumt'n Kluge en vele liederen. Allen die geregeld de muziekfeesten te Dussel dorf' bezochten, nebben Tausch vaak als dirigent zien fnngeeren. Plagiaat. Uit Italiëis eene zonderlinge publicatie tot ons gekomen. Het is een groot blad in tweeën verdeeld. Aan de eene zijde vindt men een dertigtal muzikale frasen uit Mascagni's werken en daarnaast eene passage ontleend aan een of andere oudere Duitschn, Fransen e uf Italiuansche opera die daarmede correspondeert Er is geen commentaar bij, doch met een oogopslag ziet men dat de componist van Caealleita huel wat plagiaat heeft gepleegd. In Cav illeriu vindt men bet thema van het preludium geheel in de opera Lina van Poricliielli. Het kerkkoor komt voor in Le roi de Labore van Massenet. Een motief van de scène tnsschen Santuzza en Turiddu is precies de laatste scène uit Carmen. De brindisi van Turiddu lijkt als twee droppelen water op J'ai du bon tab,ic. Van Vriend Vntz is de marsen uit de eerste acte precies La Mandotinata van l'aladilbe. Het laatste duet is geheel het napolitaanscbe lied uit La Cicuzzu. In Ratcliif vindt men vijf maal een frase van Jago uit (Jthello van Yerdi. Er komt ook eene melodie uit L'éfricaine in voor. Die publicatie zal Mascagni voorzeker geen genoegen doen. De invloed van de muziek op de haren. Een engelsch journalist is op de gedachte ge komen de invloed van de muziek op de haren na te gaan. Voor de componisten ziet het er slechter uit dan voor de virtuozen. Bij de eerstgenoemden bereikt het cijfer kaalhoofdigen elf op de honderd dus ongeveer zooals bij alle andere betrekkingen. Dit cijfer wordt alleen overtroffen door geneesheeren, van wie 30 percent geen haar heeft. De instrumentalisten zijn gelukkiger, de blazers uitgezonderd. Hoboïsten, clarinettisten en lluitisten hebben nog zoo erg niet te klagen, daar zy op 50jarigen leeftijd pas het haar verliezen, doch de koperinstrumenten oefenen een noodlottigen in vloed op den schedel uit, vooral de cornet a piston en de trombone, welke instrumenten iemand in vijf jaar zyn haar doen verliezen. De piano is een behoedmiddel tegen het uit vallen. Dit komt wel uit als men de portretten van Anton Rubinstein, Franz Lisst, Pad°rewski, Frederik Dawson, Sapelnikoff, Henry Bird en Emile Sauer, om niet van den jongen Joseph Hofmann en van den ouden, pas overleden Charles Halléte spreken, die op hoogen leeftijd in het bezit van een schoonen baardos overleed. Bij de violisten is het ook zoo: Eugène Isaye, Sarasate, Nachez, Joachim, Willy llei-s, Fernandez Arboz, Willy Burmester en Johannes Wolff bezitten allen veel haar. De violoncel, de contrabas, de alt en de harp hebben evenmin een slechten invloed op de haren. Wie dus zijn hoofdsieraad behouden wil,beoefene geen blaasinstrument, wanneer men den Engelschen journalist gelooven mag. Dc tacMiiiarige Adolf Menzel, Ter eere van Adolf Menzel, die Zondag 8 Dec. zijuen tachtigsten jaardag viert, is sinds een tien tal dagen in liet gebouw der (ikade.mie v/m beeldende kuipten eenögi'oote tentoonslf'lll'/ifj cu/i, mijtte werken georganiseerd, welke een ruim overzicht geeft van de groot.e eave des kunstenaars. Dc verzameling welke 25 schilderijen. 57 pastei- en waterverftcekeningen en 'J3 studies en teekeningen bevat, is ongeveer vau gelijken omvang als die, welke ter gelegenheid van Menzel's zeventigst.cn jaardag in dezelfde zalen werd getoond. Zondagvoormiddag tusschen elf en een uur, zal het, klein heerlje want de groote kunstenaar reikt niet zijne lengte slechts tot aan het midden van iemand vau ge middelde lichaamsmaat omgeven van zijne werken receptie houden, en een ieder die den grijzen schilder wil complimeutecren, is welkom. Het is te hopen, dat hij in goede luim zijn zal, want Menzel is in den omgang norsch en niet vrien delijk. Op den avond van Zondag geeft, de vereeniging der Herlijusclie kunstenaars een groo feest in het, bekende etablissement van Kroll, welke viering, zooals het hc.et, ook de Keizer zal bijwonen. Het is in Duitschland in de laatste jaren ietwat mode geworden, voornamelijk onder den jongere schilders, die echter artisten van beteekenis zijn om op Meuzel en Lenbach uit de hoogte neder te zien. Och, Lenbach heeft zijn tijd gehad, en Menzi'l, och Meuzel kan niet schilderen, heet het dan. Deze bewering is ongegrond, en ecu ieder die met, onbevooroordeelde!! blik Menzel's interes sante doeken beziet, staat verbaasd juist over de uitvoering zijner schilderijen. Wel bereikt zijn penseel niet de kracht, en diepte der groote koloristen der school van Fontainebleau, noch vau de pittigste onzer meesters, wel overtreft Max Liebermann o.a. in zijn schilderij die Netzilickeriiinen," eigendom van het Hamburger museum, Menzel in kern en macht der kleur, maar dat alles vermindert niet de waarde als schilder van den bekenden illustrateur van het leven van Frederik den Groote. Terwijl de Duitsche schilderschool in de oogen van het groote publiek zich destijds een naam verwierf met de op effect, berekende scheppingen van een Piloty en een Kaulbach, terwijl men dweepte met, het harde, droge penseel van een Defregger en zoovele anderen, en de Duitsche schilderschool bijna alle denkbare zwakheden en oubeholpeiiheden vertoonde die in een niet, schilderachtig gedisponeerd brein kunnen opduiken, creëert, de groote Menzel zouder zich ook aan eeuc dezer zwakheden schuldig te maken. Men zoude geneigd zijn, hieruit af te leiden, dat Meuzel noch naar links, noch naar rechts gekeken heeft in harmonie met zijn zeer terus; ge trokken leven. Dat is geenszins het geval. Hij, die Berlijn kent, weet, dat de kunstenaar alles bekijkt. Op groote tentoonstellingen van drie duizend doeken, bijv., bestudeert Menzel elk sujet; dat deed hij nog dezen zomer. En dat niet met de haast van onzen tijd: neen, stuk voor stuk, met den catologns iii de hand. In welken toestand was de Duitsche schilder school, toen Menzel in 1801 het, groote doek creëerde met een ontelbaar aantal personen dat de kroning te Königsberg voorstelt van Wilhelm den eersten als koning van Pruisen! Hoe zwart en bruin schilderde men in 't algemeen de schaduwen op het meiisehengelaat, in plaats van de kleur der huid ook in de sciiaduw naar werkelijkheid weer te geven. De, meeste Duitsche schilders bleven het juiste hierin schuldig; Menzel heeft deze laakbare zwakte, waaraan ook in onzen tijd hier nog menig artiest zich schuldig maakt, niet ge kend. Dat bewijst zoo duidelijk dit genoemde schilderij, dat de keizer voor deze tentoonstelling tijdelijk afstond. Hoe uitstekend zijn alle koppen bewerkt! In 't algemeen heeft Menzel geschilderd, wat hij zag. Men heeft daarom den catalogus bij het bezien der verzameling niet noodig, maar onwille keurig slaat men hem telkens op, minder om den inhoud van het werk te leeren kennen, dan wel om zich ervan te vergewissen, wie toch eigenlijk de gelukkige bezitter van dat en dat werk is. De diepste aandoeningen vau het gemoed?de smart weer te geven, welke onze Jozef Israëls zoo op merkelijk groots opvat en creëert, heeft Menzel nooit aangetrokken. Ook in het binnenhuis, waar de armoede schuilt, dat onze schilders tot zoovele schoone werken opwekte, schijnt hij nim mer te zijn binnengetreden. Het leven der rijken, en dat der hoven, de interieurs van ktrketi heb ben Menzel wel het meest geïnspireerd Verder geeft hij vele scènes uit de badplaatsen, vooral uit Kissingen en Gastein. Toen nu ongeveer reeds in 1870 de fransche schilders, in tegenstelling tot hunne grootere voor gangers, Corot, Daubigny, Trojon, Diaz e.a., die mo menten der natuur trachtten te vertolken, waarin de middagzon aan alles meer licht gei'ft, heeft ook Menzel, echter zonder overdrijving, aldus ge schilderd. Eerst een tiental jaren later vertoonde de duitsche schilderschool in 't algemeen meer deze nieuwe wijze van opvatting. Het, opmerkelijkste aan Menzel's werken is het afwerken tot in het kleinste; en toch lijdt de stemming van het geheel zoo zelden daaronderZijne vlijt en volharding kennen het is over bekend geene palen. De kunstenaar heeft ge durende zijn lang leven slechts gewerkt, en de eenige afwisseling die hij zich schonk, was het hooren van goede muziek. Het is niet doenlijk, de vele schooue doeken te omschrijven. Eene der parels der verzameling is ongetwijfeld een klein schil derijtje in gouache uitgevoerd. Het is slechts 12 bij 18 cM. groot, maar munt uit door uitstekende techniek en grootste intimiteit van opvatting. Sdmiiitlich nicht bei iler Saclte, is de titel. In eene kerk zien wij twee dames op eeno bank gezeten, en hun mannen op hunne knieën, bidden. Een der mannen heeft den rozenkrans tusschen de vingers. Met hunne gedachten echter zijn de vier kerkbe zoekers elders. Het is een juweel van diepte van sentiment. Is het niet opvallend dat de groote kunstenaar slechts heel zelden de moeielijkste taak, die de beeldende artist kent, die van het portret aanvaardde ? Hierover moet, ik u ten slottc met, eene kleine scène bekend maken, die ik de eer had voor eeuige jaren bij te wonen. Ja, het was wezenlijk eene scène, maar Meiizel richtte deze aan zichzelf, en dat was juist, zoo groot en voor mij onvergetelijk. Ik had de eer namelijk den kleinen schilder bij hem te huis te bezoeken en door hem ont vangen te worden. Ik veroorloofde mij hem te vragen, of hij dan nooit een portret geschil derd had. Eerst zweeg Menzel, die tegenover mij op de canapéhad plaats genomen. Terwijl zijn gelaatskleur nu langzamerhand rooder en roocler werd, nam hij eindelijk het woord, den wijsvinger zijner rechterhand op mij gericht hou dend. Dan ontvielen hem de volgende zinsne den, die er half stotterend uitkwamen, want hij beefde inwendig van woede: Eens heb ik het ge daan, toen heb ik Knaus geportretteerd, maar ik heb mijzelven gezworen : eens, maar nooit weder." Hoewel de scène mij niet aangenaam aandeed, is dit oogeriblik nooit, uit, mijn geheugen geweken, en mijne bewondering voor Menzel steeg bij dit verwijt, dat hij zich zelveii op zoo harde manier gaf. Deze zelfkritiek van een groot, kunstenaar, die tegelijk een groote persoonlijkheid zijn moet! Zouden eenige der artisten vau onzen tijd, die zoo dikwijls vruchten geven, die no^ niet in hen zelvcu tot, volledige rijpheid gekomen zijn, of meer malen een gebied betreden, dut aan hun aaugeboreue gaven vreemd is, uit deze scène van Meuzel mistchieu iets kunnen prclitceren? J. II. SclIOKEll. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiimiii Te Antwerpen, Flois Crabeels stelde, van 2 tot 1(5 dezer Novembermaand, een vijftigtal zijner werken ten toon in de Verlat-zaal, de allerongunstigst inge richte, maar veruit gunstigst gelegene der stad. Meestal nieuwe, tot heden nog nergens ge kspozeerde schilderijen. Werk van een impressionist, die, zonder zijn toevlucht te nemen tot de aller jongste uitvoeringsmethode, toch nut heeft ge haald uit het streven der stippelschilders en in ruime mate rekening weet te houden met het licht, zonder daarom tot de eigenlijke vrij-lichtscbilders te behooren. Crabeels' landschappen, ten allen tijde uitmun tend door een eenigszins teeder, maar waarlijk dichterlijk gevoel, onderscheiden zich de laatste jaren door wat men in het Fransen heet -l'enveloppe" : weinigen slagen er evengoed in als hij, ons de dingen voor te stellen in de hen omrin gende atmosfeer; zijn schilderijen zijn niet enkel juist en frisch, ongemeen juist en frisch van kleur, maar tevens vol, vol lucht, wellicht meer vol lucht dan vol licht. Een tiental van de nu in de Verlat-zaal ver zamelde werken behooren ontegenzeggelijk tot het degelijkste, dat wij ooit van Crabeels zagen. Bovenal munt uit een Terugkeer van het veld, een boerenkar, traag voortraderend door den heideweg, te midden van het levend goud, dat van het hooggloeiend Westen heenstraalt over de aarde. Volgens Herder's raad is hier het alledaagsche gezien met de oogen van den eposdichter; vandaar is dit stuk iets grootsch, dat niet zoo heel gauw loslaat. Meesterlijk De Z-jon van den Wildveikoopcr,ge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl