Historisch Archief 1877-1940
No. 963
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
zien van het symbool, z\jn maar enkele geweest.
Aan het naar buiten dragen van het gemoeds
leven in de Igfswoorden mankeerde het niet: aan
het den toeschouwer in herinnering brengen dat
deze mensehen geen menschen zijn zooals zij in
het realistisch drama voorkomen, evenmin, en
toch hinderden al die kleine dagelyksche mo
menten, werd ik er ongednldig onder, en ging
ik denken en vergelijken, hoe Shakespeare dit
visioen zou hebben gezet in vormen, of de grooten
der oudheid. Want dit is het wat het meest
inneemt tegen Ibsen, dat hy naar het hoogste
streeft, en dat zijn geest misschien wel het hoogste
heeft aanschouwd, in nevelen, maar hij niet in staat
B, het aan zyn medemenschen in vormen die
hen ontroeren mede te deelen. Men noemt hem
schoolmeester, eerder is hij een mislukt genie.
Z. Z. Z.
iiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi
Mnziefc in de Hoofdstad.
Van alle Nederlandsche componisten is onge
twijfeld Richard Hol de meest productieve. Onder
zijue werken, die het respectable cijfer van ongeveer
130 bedragen waarbij nog moeten gevoegd worden
tal van stukken zonder opusgetal in verschil
lende verzamelingen opgenomen, nemen zijne vier
symphoniëu waarvan er drie in druk zijn ver
schenen een eervolle plaats in. Weinigen onzer
zuilen de eerste Symphonie wel eens hebben hooren
uitvoeren, doch meermalen hoorde ik de tweede
en nu voor de derde maal de derde Symphonie in
Bes gr. t. opus 101. (Op de programma's van het
Concertgebouw is onze Nederlandsche benaming:
groote en kleine terts reeds lang ingevoerd. Moge
het bestuur van de kamermuziek-soirées dit goede
voorbeeld volgen. Men zie de opmerkingen over dit
onderwerp in mijn artikel van 24 November 1.1.)
Het was op eeue eerste uitvoering van het
Utrechtsche Stadsconcert in het winterseizoen 1885?18S6
dat dit werk voor het eerst onder leiding van
den componist werd uitgevoerd. Joachim bracht
dien avond het vioolconcert van Bralrms ten
gehoore en speelde het toen heel wat mooier dan op
liet 50-jarig feest van Toonkunst te Amsterdam.
Het was een feestelijke avond. De Symphonie
onder 's componisten vurige en artistieke leiding,
maakte toen grooten indruk. Joachim betuigde den
componist in warme bewoordingen zijne ingeno
menheid met dit werk en de aan de kunst voor
kort ontvallen Jhr. Mr. van Riemsdijk bracht
op het souper dat na dit concert gegeven werd,
den componist eveneens hulde. Hij noemde die
symphonie een werk voll Jugendkraft und
Jugeudfrische". (Ter eere van Joaehim werden alle toosten
in het Duitsch gezegd.) Hij zeide toen ook zich
maar niet te kunnen voorstellen dat Hol eene zoo
eervolle plaats onder de andere componisten innam
want de man werd ieder jaar als het ware jonger.
Dat was te bespeuren aan zijne voortreffolijke
leiding en uit den geest van dit nieuwe toonwerk.
Ook ik verkreeg toen zulk een indruk van dit
werk, welke zich bevestigde bij eene auditie op
het Muziekfeest van de Maatschappij tot be
vordering der Toonkunst te Haarlem, eenige
maanden later. Vooral de indruk van het eerste
en van de beide laatste deelen was toen zeer groot.
Thans werd deze Symphonie door het orkest van
het Concertgebouw, onder leiding van den heer
Mengelberg,ten gehoore gebracht op het
abonnementsconccrt van 28 November. Er waren dus eenige
jaren verloopen sinds ik dit voor het laatst ge
hoord had.
Te beweren dat het nog dezelfde impressie op
mij maakte als toen, zou onjuist zijn, toch had ik
er heel wat meer indruk van dan bij het publiek
het geval scheen.
Ik wijt dit niet aau de compositie en even
min wil ik hiermede beweren dat dit aan den
heer Mengelberg lag, die de Symphonie blijkbaar
met veel toewijding had ingestudeerd doch het, is
niet te ontkennen dat ik Hol's haud ditmaal bij de
leiding miste. Ook was er in de voordracht van liet
geheel iets mats, het orkest klonk niet zoo als
wij dit gewend zijn, het was mij soms alsof ik
een ander orkest hoorde.
Toch was er veel in, dat aan Hol's partitie recht
deed wedervaren, en in geen geval was de meer
dan koele houding, die het publiek tegenover dit
werk innam, gewettigd. Daar ik bij ervaring
wist, dat de 3e symphouie onder gunstiger omstan
digheden de hoorders wel degelijk vermocht te
verwarmen, heb ik aan de bespreking van deze
uitvoering mijne herinneringen aan vroegere vertol
kingen laten voorafgaan.
Na de Symphonie kwamen de solisten aan het
woord, n.l. de zangeres mevr. Louise Geiler, uit
Maagdenburg, die een Bruchstück" uit Odysseus
van Vax Brucli voordroeg, en de violouceiliste,
mejuffr. Eliza Kufferath, die ons nog eens op een
concert van Servais onthaalde.
Over de zangeres valt niet heel veel te zeggen.
Met hare zeer forsche stemmiddelcn weet deze
dame te weinig te woekeren. Door te sterke mede
werking van de keel en vaak met behulp van den
stemspleetslag worden alle effecten verkregen. Dit
geeft iets vlaks" aan den klank en aau de voor
dracht.
Het schijnt nog altijd niet overbodig te herhalen
dat de keel ,/kanaal" moet zijn, doch niet mag
medewerken tot de toonvormiug. Hoe lang som
mige sterke kelen hiertegen ook bestand blijken,
onverbiddelijk moet dit leiden tot te vroege ver
nietiging van het stemorgaan.
Over dit onderwerp is te veel te zeggen om
nu in deze beknopte ruimte verder te behandelen.
Het is ook niet de eerste maal dat er op gewezen
wordt en er zal mij vrees ik uog wel eens
meer gelegenheid gegeven worden hierop terug te
komen.
De violoncelliste is een hoogst muzikale natuur.
Hare wijze van voordracht en spel getuigen reeds
zeer van meesterschap. Waarom koos zij nu juist
het concert van Servais waarin zooveel
halsbrektude toeren voorkomen? Wanneer nu al die
toeren steeds gelukken, wanneer de voordraagster
juist excelleert in dit genre m. a. w. wanneer zij
meer virtuoze dan kunstenares is, dan heeft men
gelijk zulk een keus te doen, doch slechts zeer
enkelen zijn op een concert volkomen zeker van
al die salto mortales, en nu aan deze dame enkele
zaken minder goed gelukten, kreeg men al spoe
dig den indruk, dat zij niet geheel opgewassen
was tegen haar taak, wat ik niet geheel kan
beamen, want ik heb ondanks het mislukken van een
en ander van de artistieke en virtuoze begaafdheid
van deze soliste een zeer goeden indruk gekregen.
Wanneer Mej. Kufferath dus minder geapprecieerd
werd dan zij verdient, heeft zij door hare keuze van
het concert van Servais, hieraan eenigzins zelf
schuld.
Ik woonde slechts het eerste deel van dit con
cert bij, omdat ik nog een gedeelte wilde hoorea
van het G4ste concert vau de Vereeniging Musis
Sacrum, onder leiding van den heer H. F. R,.
Brandts Buys.
Er werden twee kleinere koorwerken n. 1. Der
Rilter von den Kramen van Verhey en Snowa van
schrijver dezer kroniek ten gehoore gebracht.
Verder werden verschillende liederen voorge
dragen door Mej. Lina Wijgers en Mej. H. A. C. D.
(sopraan zangeressen) en dtu Heer J. Dijker (tenor).
Dan deed de baritouzanger de Heer A. Hille
zich in de soli van de beide koorwerken hooren.
Op eene enkele uit/.ondering na waren de liederen
eveneens van Ned. componisten n. 1. van Nicolaï,
Cath. van Rennes, L. F. Brandts Buys: Henri
F. R. Brandts Buys eii van den Vlaamschen
toondichter G. Huberti.
Voor mijn werkje kwam ik tot mijn spijt te
laat, doch ik had gelegenheid in Verhey's compo
sitie optemerken, dat het koor waarover ik
vroeger meermalen schreef met veel ijver en
lust had gestudeerd en ondtr lei'ling van Brandts
Buys zich lonvlijk van zijn taak kweet.
In dit werk deden zich tevens alle solisten hooren.
Mej. H. A. C. D. bewees een krachtige stem t,e
bezitten, die op weg is ook zeer goed ontwikkeld
te worden. Vooral de wijze van declameeren be
looft iets. In dit opzicht is ook de heer Hille te
prijzen die zijne schoone stem goed naar voren
weet te brengen doch nog te kort schiet zoodra
hij tot grootere warmte of hooger expressie moet,
komen. De heer Dijker weet die warmte wel te
geven en belooft als zanger veel, doch hij hoede zich
voor het keelachtige dat, nu nog te veel in zijnen
zang op den voorgrond treedt.
Met veel genoegen hoorde ik ook mej. Lina
Wijgers ; zij is reeds langer bekend als
eoncvrtzangeres, doch ditmaal vond ik zeer veel vooruit
gang in haren zang, zoodat zij o. a. met de aan
trekkelijke liedj.'S van den taleritvollen directeur vau
Musis Sacram indruk wist te maken. De componist
die zijn deel van de toejuichingen oiitviug, zal
voorzeker zeer tevreden over hare vertolking geweett
zijn.
Het is mij vaak zeer aangenaam uitvoeringen vau
vereenigingen bij te wonen die op bescheiden wijze de
kunst dienen, want behalve dat men hier ook vaak
een ernstig streven ontmoet, maakt men op zulke
uitvoeringen soms keunis met jonge aankomende
krachten, die iets, of die veel beloven voor de toe
komst, en het aanmoedigen (doch vooral niet opheme
len !) van zulke jonge talenten is een der dankbaarste
en aangenaamste zij;leu van de taak van den kro
niekschrijver, die de uitvoeringen die hij bespreken
moet, liefst beschouwt van uit een algemeen
standpunt en ze alleen waarde toekent wanneer
zij in de geschiedenis van ons muzikaal leven een
schakeltje vau den grooten keten vormen.
VAX MILLIGLX.
Julius Tausch.
Te Bonn is de bekonde muziek-dirccteur
Julius Tausch, die te Dusseldorf ruim 40 jaar
werkzaam was, overleden. In 1848 vestigde hij
zich daar en in 1853 volgde hij Scbumann op als
directeur van de zangvereeniging.
Als componist heeft hij zich ook gunstig doen
kennen. Zijne beste werken waren de muziek
voor Was Ihr wnllt van Shakespeare.
Gennanenzup, Mirjam, Rhtinfahrt, Die liebraisclte Gesange,
Der Blumt'n Kluge en vele liederen.
Allen die geregeld de muziekfeesten te Dussel
dorf' bezochten, nebben Tausch vaak als dirigent
zien fnngeeren.
Plagiaat.
Uit Italiëis eene zonderlinge publicatie tot
ons gekomen. Het is een groot blad in tweeën
verdeeld. Aan de eene zijde vindt men een
dertigtal muzikale frasen uit Mascagni's werken
en daarnaast eene passage ontleend aan een of
andere oudere Duitschn, Fransen e uf Italiuansche
opera die daarmede correspondeert Er is geen
commentaar bij, doch met een oogopslag ziet
men dat de componist van Caealleita huel wat
plagiaat heeft gepleegd. In Cav illeriu vindt men
bet thema van het preludium geheel in de opera
Lina van Poricliielli.
Het kerkkoor komt voor in Le roi de Labore
van Massenet. Een motief van de scène tnsschen
Santuzza en Turiddu is precies de laatste scène
uit Carmen. De brindisi van Turiddu lijkt als
twee droppelen water op J'ai du bon tab,ic. Van
Vriend Vntz is de marsen uit de eerste acte
precies La Mandotinata van l'aladilbe. Het laatste
duet is geheel het napolitaanscbe lied uit La
Cicuzzu. In Ratcliif vindt men vijf maal een frase
van Jago uit (Jthello van Yerdi. Er komt ook
eene melodie uit L'éfricaine in voor.
Die publicatie zal Mascagni voorzeker geen
genoegen doen.
De invloed van de muziek op de haren.
Een engelsch journalist is op de gedachte ge
komen de invloed van de muziek op de haren
na te gaan.
Voor de componisten ziet het er slechter uit
dan voor de virtuozen. Bij de eerstgenoemden
bereikt het cijfer kaalhoofdigen elf op de honderd
dus ongeveer zooals bij alle andere betrekkingen.
Dit cijfer wordt alleen overtroffen door
geneesheeren, van wie 30 percent geen haar heeft.
De instrumentalisten zijn gelukkiger, de blazers
uitgezonderd. Hoboïsten, clarinettisten en lluitisten
hebben nog zoo erg niet te klagen, daar zy op
50jarigen leeftijd pas het haar verliezen, doch de
koperinstrumenten oefenen een noodlottigen in
vloed op den schedel uit, vooral de cornet a
piston en de trombone, welke instrumenten iemand
in vijf jaar zyn haar doen verliezen.
De piano is een behoedmiddel tegen het uit
vallen. Dit komt wel uit als men de portretten
van Anton Rubinstein, Franz Lisst, Pad°rewski,
Frederik Dawson, Sapelnikoff, Henry Bird en
Emile Sauer, om niet van den jongen Joseph
Hofmann en van den ouden, pas overleden Charles
Halléte spreken, die op hoogen leeftijd in het
bezit van een schoonen baardos overleed.
Bij de violisten is het ook zoo: Eugène Isaye,
Sarasate, Nachez, Joachim, Willy llei-s,
Fernandez Arboz, Willy Burmester en Johannes Wolff
bezitten allen veel haar.
De violoncel, de contrabas, de alt en de harp
hebben evenmin een slechten invloed op de haren.
Wie dus zijn hoofdsieraad behouden wil,beoefene
geen blaasinstrument, wanneer men den Engelschen
journalist gelooven mag.
Dc tacMiiiarige Adolf Menzel,
Ter eere van Adolf Menzel, die Zondag 8 Dec.
zijuen tachtigsten jaardag viert, is sinds een tien
tal dagen in liet gebouw der (ikade.mie v/m beeldende
kuipten eenögi'oote tentoonslf'lll'/ifj cu/i, mijtte werken
georganiseerd, welke een ruim overzicht geeft van
de groot.e eave des kunstenaars. Dc verzameling
welke 25 schilderijen. 57 pastei- en
waterverftcekeningen en 'J3 studies en teekeningen bevat, is
ongeveer vau gelijken omvang als die, welke ter
gelegenheid van Menzel's zeventigst.cn jaardag in
dezelfde zalen werd getoond. Zondagvoormiddag
tusschen elf en een uur, zal het, klein heerlje
want de groote kunstenaar reikt niet zijne lengte
slechts tot aan het midden van iemand vau ge
middelde lichaamsmaat omgeven van zijne
werken receptie houden, en een ieder die den
grijzen schilder wil complimeutecren, is welkom.
Het is te hopen, dat hij in goede luim zijn zal,
want Menzel is in den omgang norsch en niet vrien
delijk. Op den avond van Zondag geeft, de
vereeniging der Herlijusclie kunstenaars een groo feest
in het, bekende etablissement van Kroll, welke
viering, zooals het hc.et, ook de Keizer zal bijwonen.
Het is in Duitschland in de laatste jaren ietwat
mode geworden, voornamelijk onder den jongere
schilders, die echter artisten van beteekenis zijn
om op Meuzel en Lenbach uit de hoogte neder
te zien. Och, Lenbach heeft zijn tijd gehad, en
Menzi'l, och Meuzel kan niet schilderen, heet het
dan. Deze bewering is ongegrond, en ecu ieder
die met, onbevooroordeelde!! blik Menzel's interes
sante doeken beziet, staat verbaasd juist over de
uitvoering zijner schilderijen. Wel bereikt zijn
penseel niet de kracht, en diepte der groote koloristen
der school van Fontainebleau, noch vau de pittigste
onzer meesters, wel overtreft Max Liebermann o.a.
in zijn schilderij die Netzilickeriiinen," eigendom
van het Hamburger museum, Menzel in kern en
macht der kleur, maar dat alles vermindert niet
de waarde als schilder van den bekenden illustrateur
van het leven van Frederik den Groote. Terwijl
de Duitsche schilderschool in de oogen van het
groote publiek zich destijds een naam verwierf met
de op effect, berekende scheppingen van een Piloty
en een Kaulbach, terwijl men dweepte met, het harde,
droge penseel van een Defregger en zoovele anderen,
en de Duitsche schilderschool bijna alle denkbare
zwakheden en oubeholpeiiheden vertoonde die in
een niet, schilderachtig gedisponeerd brein kunnen
opduiken, creëert, de groote Menzel zouder zich ook
aan eeuc dezer zwakheden schuldig te maken.
Men zoude geneigd zijn, hieruit af te leiden,
dat Meuzel noch naar links, noch naar rechts
gekeken heeft in harmonie met zijn zeer terus; ge
trokken leven. Dat is geenszins het geval. Hij, die
Berlijn kent, weet, dat de kunstenaar alles bekijkt.
Op groote tentoonstellingen van drie duizend
doeken, bijv., bestudeert Menzel elk sujet; dat
deed hij nog dezen zomer. En dat niet met de
haast van onzen tijd: neen, stuk voor stuk, met
den catologns iii de hand.
In welken toestand was de Duitsche schilder
school, toen Menzel in 1801 het, groote doek
creëerde met een ontelbaar aantal personen dat de
kroning te Königsberg voorstelt van Wilhelm den
eersten als koning van Pruisen! Hoe zwart en
bruin schilderde men in 't algemeen de schaduwen
op het meiisehengelaat, in plaats van de kleur der
huid ook in de sciiaduw naar werkelijkheid weer
te geven. De, meeste Duitsche schilders bleven
het juiste hierin schuldig; Menzel heeft deze
laakbare zwakte, waaraan ook in onzen tijd hier
nog menig artiest zich schuldig maakt, niet ge
kend. Dat bewijst zoo duidelijk dit genoemde
schilderij, dat de keizer voor deze tentoonstelling
tijdelijk afstond. Hoe uitstekend zijn alle koppen
bewerkt!
In 't algemeen heeft Menzel geschilderd, wat
hij zag. Men heeft daarom den catalogus bij het
bezien der verzameling niet noodig, maar onwille
keurig slaat men hem telkens op, minder om den
inhoud van het werk te leeren kennen, dan wel
om zich ervan te vergewissen, wie toch eigenlijk
de gelukkige bezitter van dat en dat werk is. De
diepste aandoeningen vau het gemoed?de smart
weer te geven, welke onze Jozef Israëls zoo op
merkelijk groots opvat en creëert, heeft Menzel
nooit aangetrokken. Ook in het binnenhuis,
waar de armoede schuilt, dat onze schilders tot
zoovele schoone werken opwekte, schijnt hij nim
mer te zijn binnengetreden. Het leven der rijken,
en dat der hoven, de interieurs van ktrketi heb
ben Menzel wel het meest geïnspireerd Verder
geeft hij vele scènes uit de badplaatsen, vooral
uit Kissingen en Gastein.
Toen nu ongeveer reeds in 1870 de fransche
schilders, in tegenstelling tot hunne grootere voor
gangers, Corot, Daubigny, Trojon, Diaz e.a., die mo
menten der natuur trachtten te vertolken, waarin
de middagzon aan alles meer licht gei'ft, heeft
ook Menzel, echter zonder overdrijving, aldus ge
schilderd. Eerst een tiental jaren later vertoonde
de duitsche schilderschool in 't algemeen meer
deze nieuwe wijze van opvatting.
Het, opmerkelijkste aan Menzel's werken is het
afwerken tot in het kleinste; en toch lijdt de
stemming van het geheel zoo zelden
daaronderZijne vlijt en volharding kennen het is over
bekend geene palen. De kunstenaar heeft ge
durende zijn lang leven slechts gewerkt, en de eenige
afwisseling die hij zich schonk, was het hooren
van goede muziek. Het is niet doenlijk, de vele
schooue doeken te omschrijven. Eene der parels
der verzameling is ongetwijfeld een klein schil
derijtje in gouache uitgevoerd. Het is slechts 12
bij 18 cM. groot, maar munt uit door uitstekende
techniek en grootste intimiteit van opvatting.
Sdmiiitlich nicht bei iler Saclte, is de titel. In eene
kerk zien wij twee dames op eeno bank gezeten,
en hun mannen op hunne knieën, bidden. Een der
mannen heeft den rozenkrans tusschen de vingers.
Met hunne gedachten echter zijn de vier kerkbe
zoekers elders. Het is een juweel van diepte van
sentiment.
Is het niet opvallend dat de groote kunstenaar
slechts heel zelden de moeielijkste taak, die de
beeldende artist kent, die van het portret
aanvaardde ? Hierover moet, ik u ten slottc met, eene
kleine scène bekend maken, die ik de eer had
voor eeuige jaren bij te wonen. Ja, het was
wezenlijk eene scène, maar Meiizel richtte deze
aan zichzelf, en dat was juist, zoo groot en voor
mij onvergetelijk. Ik had de eer namelijk den kleinen
schilder bij hem te huis te bezoeken en door hem ont
vangen te worden. Ik veroorloofde mij hem te
vragen, of hij dan nooit een portret geschil
derd had. Eerst zweeg Menzel, die tegenover
mij op de canapéhad plaats genomen. Terwijl
zijn gelaatskleur nu langzamerhand rooder en
roocler werd, nam hij eindelijk het woord, den
wijsvinger zijner rechterhand op mij gericht hou
dend. Dan ontvielen hem de volgende zinsne
den, die er half stotterend uitkwamen, want hij
beefde inwendig van woede: Eens heb ik het ge
daan, toen heb ik Knaus geportretteerd, maar ik
heb mijzelven gezworen : eens, maar nooit weder."
Hoewel de scène mij niet aangenaam aandeed,
is dit oogeriblik nooit, uit, mijn geheugen geweken,
en mijne bewondering voor Menzel steeg bij dit
verwijt, dat hij zich zelveii op zoo harde manier
gaf. Deze zelfkritiek van een groot, kunstenaar,
die tegelijk een groote persoonlijkheid zijn moet!
Zouden eenige der artisten vau onzen tijd, die
zoo dikwijls vruchten geven, die no^ niet in hen
zelvcu tot, volledige rijpheid gekomen zijn, of meer
malen een gebied betreden, dut aan hun
aaugeboreue gaven vreemd is, uit deze scène van Meuzel
mistchieu iets kunnen prclitceren?
J. II. SclIOKEll.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiimiii
Te Antwerpen,
Flois Crabeels stelde, van 2 tot 1(5 dezer
Novembermaand, een vijftigtal zijner werken ten
toon in de Verlat-zaal, de allerongunstigst inge
richte, maar veruit gunstigst gelegene der stad.
Meestal nieuwe, tot heden nog nergens ge
kspozeerde schilderijen. Werk van een impressionist,
die, zonder zijn toevlucht te nemen tot de aller
jongste uitvoeringsmethode, toch nut heeft ge
haald uit het streven der stippelschilders en in
ruime mate rekening weet te houden met het
licht, zonder daarom tot de eigenlijke
vrij-lichtscbilders te behooren.
Crabeels' landschappen, ten allen tijde uitmun
tend door een eenigszins teeder, maar waarlijk
dichterlijk gevoel, onderscheiden zich de laatste
jaren door wat men in het Fransen heet
-l'enveloppe" : weinigen slagen er evengoed in als hij,
ons de dingen voor te stellen in de hen omrin
gende atmosfeer; zijn schilderijen zijn niet enkel
juist en frisch, ongemeen juist en frisch van
kleur, maar tevens vol, vol lucht, wellicht meer
vol lucht dan vol licht.
Een tiental van de nu in de Verlat-zaal ver
zamelde werken behooren ontegenzeggelijk tot
het degelijkste, dat wij ooit van Crabeels zagen.
Bovenal munt uit een Terugkeer van het veld,
een boerenkar, traag voortraderend door den
heideweg, te midden van het levend goud, dat
van het hooggloeiend Westen heenstraalt over de
aarde. Volgens Herder's raad is hier het
alledaagsche gezien met de oogen van den
eposdichter; vandaar is dit stuk iets grootsch, dat
niet zoo heel gauw loslaat.
Meesterlijk De Z-jon van den
Wildveikoopcr,ge