De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 8 december pagina 4

8 december 1895 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 963 zien tegen het licht van een avondhemel, een figuur vol leven en vooral relief. Verscheidene kleine, heel kleine schilderijtjes, als Schapen, Meilandschap, November, In den Herfst, gedaan met louter wat toetsjes en tintjes. maar zoo heerlijk geënveloppeerd dat geen puntje, geen enkel vlekje een stipje groot het geheel ontsiert, zijn pareltjes. Heel mooi ook een Sneeuweffekt en Moeras in de Lente, beide wat grooter. Alleraardigst ook een Pic-nic, uterst delikaat van kleur, een echte regenboog van frissche, zachte kleuren: op open boschweide een gewemel van kinderen, dames, heeren, heel klein, in de meest verscheiden kleeding. Met Crabeels stelde ten toon P. Braecke, de beeldhouwer. Van hem vermeld ik vooral een Borstbeeld, een kranig gemodelleerden jonge i meisjeskop vol expressie, een basrelief, Droom van geluk, en verscheidene bloemtuilvazen, kan delaars, en andere voorwerpen van dagelijksch gebruik. P. d. M. Voor het Muzeum van Gent werden, naar aan leiding der Driejaarlyjksche, verscheidene schil derijen aangekocht. Daaronder vermeld ik De Zeéldraaiers of Winter in een Vlaamsche stad van Baertsoen, In de Sinte Gudula-kerk te Brussel van Niklaas van den Eeden, Oud kanaal te Gent van Willaert, 's Avonds van den Duyts, en Sint Sébastihan van L. Tydgadt, vijf Gentenaars ; verder Met moeder in Zee van Andrea Zorn, Een Beursspekitlant van Severin Kroyer en Zeerobben van Mevrouw V. de Mont-Breton. Het Gentsch Muzeam is een bezoek overwaard. Vooral gedurende de laatste vyftien jaar werd het met werken van onbetwistbare kunstwaarde verrekt. Van Gust. van Aise bevat het Sint Lieven in Vlaanderen en Artevelde, twee doeken van overgroote afmetingen, van Graaf de Lalaing het kapitale werk, De Generaal rijdt voorbij, van Etniel Claus, het zeer mooie winterlandschap, Isvogels, van den Duyts, een beerlijken Winter valavond te Wondelgem, verder werken van Cesar de Cock, Frédéric, de gebr. de Vriendt, enz. P. d. M. Te Brussel »Het salon der Belgische waterverfschilders" werd den 16en November geopend. Het zes en dertigste, a. u. b. ! Een vereeniging die oud be looft te worden ! Zooals alty'd schitteren hier, op den eersten rang, Binjé, Staquet, Uyttenschaut, Hagemans, enz. Van de Zuid-Nederlanders verdient wellicht niemand meer opgemerkt te worden dan Titz : zy'n waterverf-illustraties voor zekere gedichten van Iwan Gilkin zijn zeer, zeer mooi. Van Constantin Meunier verdient o. a. gansch byzonder vermeld te worden een meesterlijk uit gevoerde vrouwenkop, een portret. Een paar Duitschers, Dettman en Dora Hitz, en verscheidene Hollanders, o. a. Haveman, mejuffr. van Hall, van der Waaij, zonden zeer fraaie dingen. Geheel apart verdient genoemd te worden de hier sedert jaren verblijvende Noord-Nederlan der Jakob Smits, hier vertegenwoordigd door drie werken van ongemeene verdienste, waarin de waterverf al de kracht en de pracht van het olieverf-koloriet aan den dag legt. Wellicht komen wij in een volgend nummer op dit salon terug. P. d. M. uit de boekerijen van mevr. D. T. Gevers van Endegeest, graaf J. P. J. A. van Zuylen van Ny'evelt, W. K. baron van Dedem, den heer W. Wintgens, mevr. Diert van Melissant en mevr. Storm van der Chijs zal de firma W. P. van Stockum & Zonen te 's Gravenhage een grooten voorraad werken verkoopen: oude en nieuwe boeken, manuscripten en autografen, gravures en teekeningen, munten en penningen. De kijkdagen zyn van 11 tot 13 December, en de dagen van den verkoop van 13 tot 21 December. De firma K. Kleinmann & Co. te Haarlem heeft een catalogus uitgegeven van de in haar kunst inrichting voor lichtdruk en photo-mechanische reproductiën vervaardigde publicaties. Uit de ?verschillende werken heeft zij in dezen catalogus een staal van haar bekwaamheid overgenomen, Bij de firma E. J. van Wisselingh & Co. is tentoongesteld een schilderij van H. J. Haverman Jong leven". Op de tentoonstelling van schil derijen van Ed. Karsen in het lokaal van boven genoemde firma, werden heden nog verkocht no. 35 «Zomeravond in Amsterdam" en no. GO >Het oude Huis". Analyse van een gemoedstoestand, (Slot.) Wanneer de Spie alles heeft nagegaan, wat hem tot de overtuiging moest leiden, dat de roman der toekomst de analyse van een ge moedstoestand zal zy'n, verzekert hij ons, in zijn opstel over den modernen roman, dat Shakespeare, Molière, Goethe nooit een sterveling tot zelf kennis hebben gebracht. Zy gaven het leven als een abstractie. De menschen, die zij in hun werken bezielden, waren ook alleen maar bezield. Ze hadden geen lichaam. »Welnu," zoo vervolgt hy dan, »de abstracties van de menschely'ke deugden en ondeugden kennen we; nu moeten we eens gaan opmerken hoe de individuen er uitzien, want die hebben we wel eens aangekeken, maar zonder te zien of zij blond zijn of bruin. Hoe komt 't, dat van alle raadselen de mensch voor den mensch nog het grootste raadsel is ? Men zou toch zeggen: zoolang de menschen ge schreven hebbeu, hebben zij de menschen be schreven : we moesten nu toch zeer precies kunnen vertellen hoe onze gemoedstoestand in verhouding tot ons lichaam functionneert. Maar 't lykt er niet naar. Wij zy'n ten aanzien van ons-zelven nog even wijs als voor drie-duizend jaar. Wil dat zeggen, dat dit altijd zoo moet blijven? Ik ben overtuigd van neen. Met ontleding van ons Ik brengen wij 't een heel eind in zelfkennis, komen wij ten naastenbij te weten wat we waard zijn. Voor de menschen die nu niet aan ge moedsontleding doen, de meerderheid gelukkig, zullen de romanschrijvers voortaan analyseeren en zij zullen en moeten dat werk beginnen met het begin, dat wil zeggen: met de banaalste menschelyke daden, omdat het léven-zelf banaal is en er op eenige honderd-millioenen menschen maar n geniaal mensch en op eenige honderd duizenden maar n moordenaar van ambitie is." Zullen wy dit tegenspreken ? In onze opper vlakkigheid meenden wy', nog al eens, zoowel in tooneelstukken als in den roman menschen te hebben ontmoet, die niet abstrocties van deugden of ondeugden waren, maar natuurgenooten, met een lichaam bedeeld. Doch daar wij met de Spie moeten erkennen, dat wy »ten aanzien van onszelven, d. i. van den mensch, nog even wijs zijn als vóór 3000 jaar" dat wij nog volstrekt niet precies weten hoe ons gemoedrverstand in verhouding tot ons lichaam functionneert terwijl de Spie ons het vooruitzicht opent, dat hy en zijn mede-romanschryvers ons die ken nis zullen bijbrengen, zwijgen wij stille en nemen met eerbied zy'n leerboeken ter hand. Want dit staat vast, de roman der toekomst, gely'k de Spie zich die denkt, zal de tendens-roman bij uit nemendheid wezen; zijn leerdicht moet de »dommen en oppervlakkigen", die aan de daad hechten, bekeeren en ons en hun de wijsheid openbaren, door de genieën van het verleden of geminacht of vergeten. Edoch daar hebben wij zijn Passie en Felicia Beveridg gelezen en herlezen en in alle onschuld des harten, op gevaar af van voor een aarts-botterik te worden versleten, moeten wij verklaren: het is ons niet gelukt er n regel in te vinden waardoor wy geleerd hebben iets minder onprecies te vertellen hoe ons ge moedsverstand in verhouding tot ons lichaam functionneert. Misschien zal de heer Vosmeer ons antwoorden, ja maar nu hebt ge ook pas twee Analyses gelezen. Uwe kennis zal eerst rijpen> wanneer gij er een paar honderd hebt bestudeerd. Een antwoord, dat wat ons betreft, niet bij uitstek bemoedigend zou zijn, want wij gelooven geen zins, dat wij met den besten wil het tot een tien tal zouden kunnen brengen, evenmin als wij durven aannemen dat de Spie, ook by' het lange leven, dat wij hem toebidden, het lezend pu bliek met nummer vijf bezwaren zal. Maar al kwamen we nu eens tot tienduizendtallen dezer analyses, wat zou ons dat baten, waar de Menschheid uit meer dan duizend millioen bestaat en elke eenling van deze veelheid weder anders is samengesteld? Welk een oppervlakkigen geest, wat een kinderachtig denkvermogen moet men hebben, om over deze dingen te schrijven zooals de Spie in '92, na het verschijnen van Een Passie deed, en dan daarop in 1895 een tweede proeve te doen volgen, ten bewijze, dat hij in drie jaren tijds eer dwazer dan wijzer is geworden. Toen de Spie in 1892 zich zelf en anderen rekenschap gaf van zijn denkbeelden over den modernen roman, deed hij althans vermoeden, dat hij, na een in zoo menig opzicht mislukt boek als Een Passie, het met »de ontleding van zijn Ik" zoo ver in zelfkennis had gebracht, dat hij »ten naastenbij" te weten was gekomen wat hij »waard" was. Om de geschiedenis te schrijven van een moord of van een ander geval, waarin een mensch bijzonder individueel handelt, »moet men een groot talent hebben". »Maar als men bedenkt, dat ook dit alledaagsche rijk is aan belangwekkende daden, die nog niet geana lyseerd zijn, dan komt men vanzelf tot het inzicht, dat een bescheiden talent zoo'n ialentje als er twaalf gaan in een dozijn heel dankbaar werk onderneemt, als 't eens gaat uitpluizen hoe iemand een nieuwe zaak opzet, een oude vriend schapsbetrekking afbreekt, trouwt." En wat kiest nu de Spie, die toch zichzelf nog wel niet voor »een groot talent" zal houden, ter behan deling ? Juist twee menschen, Felicia en de Foyle, die «bijzonder individueel handelen," inderdaad het exceptioneele. Felicia, een Amerïkaansch meisje uit den hoogeren stand, dat op haar twintigste jaar, »onbewust en schuldeloos, in een oogenblik van liefde-extase" haar James gegeven had, »wat zij elkaar nog niet gegeven had den"; die even later, dien James verliest, zich gedu rende tien jaren achtereen in Europa en Amerika aan de schilderkunst wijdt, daarmede een kapitaal wint, dan op eenmaal, na een totale zinnely'kheidsverduistering van het twintigste tot het dertigste jaar, in lichte laaie komt te staan voor een dichter-zeeman-scharrelaar-filosoof-athleet; deze Felicia, dit weeuwtje, nog altijd meenende dat het zuivere ideëele vriendschap was, toen zy »sidderde als zij de warmte van de Foyle's hand voelde" en maar niet begreep «waarom haar bloed gloeide als zy' met hem alleen was"; deze jonge vrouw, die ook nadat zij uit zijn eigen mond vernomen heeft hoe hij den hartstocht in al zijn verwoestende kracht had leeren kennen, ook de oogenblikkely'k bevredigde drift voor een bejaarde maar wellustige hertogin, die haar kouden ouderdom een oogenblik had willen verwarmen, deze idealistische Felicia, die hem op hare beurt met haar geheimpjes beloonde, en naarmate zy hem beter kende hem schooner vond, «schooner van ziel dan zij ooit een man ontmoet had'' ziedaar een dame, waaraan nogal iets te analy seren valt, vóór men neer precies weet »hoe haar gemoedsverstand in verhouding tot haar lichaam functionneert." We zullen nu de zen dichter-zeeman, een man, die, zoo moge lijk, nog meer «bijzonder individueel handelt", een exceptie der excepties, verder laten voor het geen hij is, maar, ieder zal moeten toestemmen, dat men de gevoelens, die twee zulke excepties tot samenleven brengen, en de gedachten en da den, waartoe dit samenleven leidt, allerminst ter ontleding kan opdragen aan »een talent waarvan er twaalf gaan in een dozijn". Had de heer De Spie zichzelf niet voor een extra »groot talent", of misschien wel voor een «geniaal mensch zooals er op eenige honderd-millioenen menschen maar n is'' gehouden, hij zou voor een dergelijk hopeloos samengesteld geval, dat zich aan zy'n gees tesoog voordeed, met eerbied en schroom uit den weg zijn gegaan. Maar hij acht zich sterk genoeg. Hij ziet geen gevaren. Wat zou moeilyk kunnen zijn voor iemand als hij, in wien »de Menschheid zóó intens is gesynthetiseerd ?" Ah, zegt hij by' zich zelf, precies iets voor mij, dat zal ik u leveren, kom maar eens hier. En daar neemt hij met zijn grove handen twee, drie eigenschappen: zinnelijkheid, kunstzin en een soort van idealisme, en schudt ze door elkaar, als een jongen in een laboratorium een paar ongelijksoortige vloeistoffen doet in een flesch. Al naar mate hij harder of zachter ze beweegt, komt de een of de ander boven en schieten de heterogeene bestanddeelen in grillige verhou dingen en afwisselende verschijningsvormen door elkaar. De jongen echter weet heel goed, dat, zoodra hij zijn spelletje staakt, de olie weer gaat boven drijven en het water daar beneden tot rust zal komen, hij gaf zich slechts moeite voor de aardigheid. Maar bij Vosmeer is dat geh "el anders . Hy' staat te schudden met den diepsten ernst. Hij demonstreert als een hooggeleerde ons een chemisch proces. Hij meent, dat hetgeen hij door elkaar werkt verbonden kan blijven, ook als zijn actie geëindigd zal zijn, terwijl wij inderdaad, na zij a boek uitgelezen te hebben, allerminst ons de geschiedenis van een ge moedstoestand herinneren, maar wij niets anders overhouden dan een paar eigenschappen: de zinnelijkheid, die boven een idealisme drijft, gelijk een onwelriekende olie boven een kunstmatig gekleurd vocht. En dit niet alleen. Het ontgaat onzen pro fessor zelfs, dat zijn schudden een daad van willekeur is, zoodat de verhoudingen, waarin hij de eigenschappen van de personen en hare wis selwerking op elkander, te aanschouwen geeft, voor het grootste deel afhankelijk zyn van zijn eigen vrijen wil. Het eenige wat Felicia onmogely'k maakt, voor goed afscheid te ne men van haar dichter, was een zinnelijk ver langen, dat haar steeds te sterk bleek. Maar eindelijk vond zij een middel. »Nu maakt zij urenlange wandelingen in den omtrek der stad (Florence) alleen, enkel met het doel zich te vermoeiien, om haar lichaam tot zwijgen te brengan, om afgemat thuis te kornen, en neer te vallen in een zwaren slaap, waarin geen droomen haar plaagden. Na gebaad te hebben ging zij uit, de heuvelen over, met een paar stevige laarzen aan, een nauwen mantel omgeslagen, stapt ze door, heuvel op heuvel af, uren achtereen, den eenen dag na den anderen en hervond zij de rust, die zij wenschte." Welnu, waarom paste zij dit middel eerst toe te Florence 'l Nietwaar, daar was ntets wat haar belet kon hebben reeds te Berlijn of te Scheveningen met dit doel op stap te zijn gegaan. Aanleiding had zij er te over toe en zij zou van haar zinnelijk verlangen, het eenige, waarin haar liefde bestond, immers veel vroeger zijn genezen! Waarom, zoo zou men kunnen vragen, is Felicia, die door zich aan de kunst te wijden, haar verdriet over James' verj dwy'nen was te boven gekomen, niet weder kunste nares geworden, maar werpt zij zelfs nog te Florence haar penseel weg, omdat een man, dien zij niet meer liefhad, haar talent geringschatte? Zoo zou men tientallen van voorbeelden kunnen bijbrengen. Met geheel en al dezelfde gegevens, zijn twee drie eigenschappen, had De Spio een oneindig aantal andere daden kunnen verwekken.... en toch schijnt hij te gelooven met een soort van psychologische mathesis te doen te hebben ; hij, die Zola durfde verwijten, dat deze niet altijd »overtuigewl aantoonde, dat deze of die daad een noodzakelijk gevolg is van het proces, dat hij schetst!" Ongelukkige Alchimist, die in den noodlottigen waan leeft goud te kunnen maken! Arm schepsel, dat daar droomt van een theoretisch handboek over het zieleleven van den mensch ! Waarheid is, dat het hoogste, wat in tooneel stukken en in romans voorkomt, een zeer intens zieleleven onderstelt, waardoor het meer verbor gene, het diepere, het fijnere, het weekere, het zwevend-gevoelige wordt te voorschijn ge bracht, en dat daarom het inderdaad geniale zich voor ons oog als synthetisch en analytisch tegelijk vertoont. Gsen grooter zelfbedrog, helaas zoo oud als de letterkunde zelve! dan te meenen, dat de synthese op zickzalf iets kan beteekenen, wanneer ze, zij ze ook geboren uit het weelderigst en vruchtbaarst brein, de warmte, het geheimzinnig schemeren, het schitterenen flikkeren van een zeer intens zieleleven mist. Of ja, toch n zelfbedrog nog grooter. De mee ning, dat men bij afwezigheid van het vermogen om synthetisch te werk te gaan, door een ana lyse van begrippen, of zoo men wil, een analyse van als begrippen behandelde menschelijke eigen schappen, iets hoogers dan een levenlooze synthese zou kunnen geven, m.a.w. dat men Synthesa zonder ziel zou kunnen overtreffen door Analyse zonder leven. Alle groot werk is synthetisch-analytisch, en de vorm daarvan zal verschillen naar gelang de auteur meer synthetisch dan analytisch in zijn methode van denken is, maar een analy ticus, die niet door zy'n sterk en innig ziele leven tevens een by'zonder krachtig syntheticus is, zoodat hij levenskrachtige menschen schept, gaat als kunstenaar verloren. Hoe veel te eer dan de analyticus, als Vosmeer, die voor de synthese niets is, en bij wien de analyse zelfs de hoede en den steun van een hoog strevenden geest en van een scherp geslepen verstand ontbeert? De Spie als analyticus, gely'k men in zijn Ptssie en in Felecia, ook in zijn Kleine Studiën hem heeft bezig gezien, doet hij niet denken aan Polonius als menschenkenner ? Nooit verlegen, weet hij precies hoe alles in elkaar zit, hemel en aarde, en toch klimt hij niet meer dan een paar turven hoog. De Spie analyticus .. ., of vijf vleezige vingers geslagen in de snaren van een Aeolus-harp, Foei.... daarbij is alle maat overschreden; dat loopt de spiegaten uit ... Is Vosmaer misschien het slachtoffer van zijn theorie ? 't Zou mogelijk wezen, want het zijn sterke geesten die zulk een laat kunnen dragen Maar zelfs die verontschuldiging kan hier niet gelden, gelooven wij. Integendeel, eer moet men aannemen, dat de schijn van artist te zijn, die De Spie omgeeft, hem geheel zou ontvallen, als zijn theorie hem niet, tot misleiding van zich zelf en anderen, zoogenaamd aan het ontleden had gezet. Want wie vindt niet dezelfde fouten waardoor Felicia Beveridge zich onmogelijk maakt, in Een Passie terug ? Een volstrekte verwaarloozing van alle tusschenschakels, van de teedere geleidingen, de zachtere gevoelsnuanceeringen, en een voortdurend aanwijzen van onderdeelen bij gebrek aan het talent van scherp te omlijnen en suggestief te teekenen, wat alleen een weinig minder in het oog loopt bij het por tret van Ida Munck. Dit plaatsen wij op den voorgroad, als wij erkennen, dat zijn eerste roman toch minder onbevredigend is dan zijn tweede. Maar de verklaring van het geval ligt voor de hand. De personen van Een Passie waren hem van nabij bekend; hij had ze gezien, en hun evenbeelden, zoo niet henzelf, gesproken. Doch de typen uit Felicia Beverigde bleven hem geheel vreemd. Do plaatsen, waar hij ze liet leven, had hij bezocht; ter verhooging van de grootschheid zijner schepping, die alleen de geschiedenis van een gemoedstoestand zal te aanschouwen ge ven jaagt hij hen de wereld door, maar met henzelf heeft hij nooit mogen verkeeren. Met het leven, dat hij hen doet leiden, is hij zóó weinig vertrouwd, dat hij het onmogelijk beschrijven kan, en hij al analyseerende hun eigenaardigheden vergeet. Zoo b. v. rookt Felicia te Nesv-York de eene cigaret na de andere, als maakte dit een belangrijk deel van haar schildersbedryf uit maar gedurende al de maanden, die wij haar op het vaste land zien doorbrengen, steekt zij geen enkele maal den brand er eens in, en toch, wie weet hoe goed haar dit bij al hare weder waardigheden zou hebben gestaan ! De Spie had dichter bij huis moeten blijven en ware dan allicht niet onder een zoo zonderling gezelschap verzeild geraakt. Als zijn zeeman, met rede rijkerstalenten toegerust, b. v. eens te Monni kendam had gewoond en met een bootje de Zuider zee was overgestoken, zijn schilderes te Purmerend naam had gemaakt in de nuttige en fraaie handwerken; beiden even zinnelijk, even ver licht, even zelfstandig van karakter, en, in aanmerking genomen de plaatselijke verhou dingen, even onafhankelijk van positie als de New-Yorksche dame en de lersche Baron ; en zij waren dan naar den Haag, naar Utrecht en ein delijk naar de Pijp in Amsterdam verhuist, de te analyseeren toestand zou nagenoeg dezelfde zijn gebleven, maar de Spie had zeer waarschijn lijk, wat voor een ontleder alles waard is, zijn menschen beter gekend. Doch hij heeft dit voor deel voor den romanschrijver versmaad, om een nieuwen triomf te behalen als Reporter. Gaande weg wordt de neiging hem te sterk eens tot af wisseling van zijn analyse, het een of ander te beschrijven wat hij op zijn reizen heeft gezien.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl