De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 22 december pagina 1

22 december 1895 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 965 DE AMSTERDAMMER A°. 1895. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een Bijvoegsel. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam, Singel by de Vijzelstraat, 542. Zondag 22 December Abonnement per 3 maanden ...... ?1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail?10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125 Advertentiën van l Reclames per regel -5 regels ?1.10, elke regel meer 0.20 0.40 IK H O C D» VAN VEKEE EN VAN NABIJ: De pers en de misdaad. Prof. G. H. van der Meij. De neder laag der Italianen in Abessinië. SOCIALE AAN GELEGENHEDEN: Tegen denman? door F. M. C. TOONEEL EN MUZIEK: La Vie Mnette, door Z. Z Z. Muziek in de hoofdstad, door Van Milligen. Theodoor Verstraete, door P. d. M. Sprookjes en Vertellingen, I, door G. Basken Huet. RECLA MES. VOOB DAMES: Iets over gestichten en weeshuizen, door Cath. Alb. Thqm. Allerlei, door E-e. SCHAAKSPEL. - FEUILLETON: Het derde geslacht, door A. Conan Doyle. (Slot.) VABIA. ALLERLEI. PEN- EN POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIËN. wuiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiMii Toen de zaak-Boes voor de rechtbank te Alkmaar werd behandeld, mede naar aan leiding van een opmerking van het Centrum over den nadeeligen invloed van slechte romanlectuur, hebben wij er op aangedrongen, dat de dagbladen zich zouden matigen in het geven van uitgebreide verslagen van allerlei soort van misdaden, daar de pers langzamerhand iets van een encyclopsedie voor booswichten begon te krijgen. Wij hebben toen gevraagd: waartoe de openbaarheid der getuigen verhooren behou den als een middel tot amusement, en het niet beperkt tot wat het behoort te zijn: de waarborg voor een onpartijdige rechtspraak; een getuigenverhoor alleen dus in tegenwoor digheid van personen, welke de beklaagde of zijn verdediger zelf daartoe aanwees. De openbaarheid der rechtspleging voor zoover . die noodig is en niet in strijd met de eischen der humaniteit en beschaving, vordert vol strekt niet de tegenwoordigheid van het schuim der natie en der pers bij monster processen. Wij twijfelden er niet aan, of de pers zou meer en meer het schadelijke inzien, van haar streven om door dit soort van reportage zich bij het publiek te aangenaam maken. »Dat de pers op den duur hier en in het buiten land een zoo slaafsche dienares van de slechte volksneigingen zal blijven, zich steeds krach tiger inspannende om aan een vooze tot in het vieze verloopende nieuwsgierigheid te voldoen, ondenkbaar is het o. i., al schijnt de moeielijkheid op dit oogenblik groot. »Het eenig mogelijke zou misschien zijn, dat de groote dagbladen ten onzent, in onder ling overleg, het voorbeeld gaven van eene intooming hunner dienstvaardigheid, jegens een uit ziekelijke zucht naar zenuwprikkeling te veel eisenend publiek." Met bijzonder veel genoegen zagen wij dan nu ook in de Liberaal, onder het opschrift Journalistiek, het goede voornemen van de Amst. Ct. vermeld, om bij den Rotterdamschen moord »haar lezers sensatienieuw s te onthouden" »op gevaar af dat hare lezers Laar minder compleet zouden vinden; terwijl zij er niet aan twijfelde, dat haar voorbeeld navolging zou vinden." Zie zoo, dachten wij, dat is dan toch n die de koe bij de horens vat! De Amst. Ct. zal navolgers vinden. Doch onze ingenomenheid werd weder iets minder groot, toen wij dezer dagen het vol gende moesten lezen: Door den heer A. F. Hoogsteden, vader van den vermoorden knaap, is de volgende klacht in gediend b\j de politie: Hiernevens heb ik de eer UEd.Achtbare te doen toekomen enkele dagbladen, zijnde: Het Utr. Prov. Stedel. Doqbl. dd. 4 Dec. No. 334 » Rotterdamsch Nieuwsbl. » 11 » » 5444 Idem » 14 » » 5447 De Telegraaf * 10 »> » 1073 Het Algemeen Handelsblad » 14 » »21018 en de Amsterdamsehe Courant die volgens bijgaand Dagblad van Zuid-Holland en 'g Gravenhage, dd. 14 December, No. 295, een lasterlijk bulletin verspreidt. In die bladen komen eenige artikelen voor, die voor mij, als vader van het vermoorde knaapje, hoogst beleedigend en grievend zijn. In enkele dier artikelen, door mij met blauwe hjnen aangegeven, wordt op tamelijk ondubbel zinnige wy'ze te kennen gegeven dat ik schuldig, of althans medeplichtig zou zijn aan diefstallen, die in den laatsten tijd hier te Rotterdam zijn gepleegd. In diezelfde artikelen wordt gezegd, dat de moord op myn kind zou zjjn gepleegd uit wraak over beweerde oneerlijkheid mijnerzijds tegenover mün medeplichtigen in genoemde dief stallen. Het meest pijnlijke en beleedigende is echtej het bericht voorkomende in het otterd. Nieuws blad, Ie blad, van 11 Dec. jl. Daarin wordt op weinig bedekte wijze te ken nen gegeven, dat ik zelf den moord op mijn kind gepleegd zou hebben, of althans medeplichtig aan die misdaad zou zijn, ten einde mij te verrijken met het hem toekomende deel uit de nalatenschap zijner moeder. Die berichten, in bijgaande couranten gepubli ceerd, en maar al te gretig door een groot aantal lezers als waarheid aangenomen, kunnen niet anders dan mijn eer en mijn goeden naam benadeelen. Ik heb trouwens gegronde vermoedens, dat ik de gevolgen daarvan reeds heb ondervon den. Drie gezinnen, die bij mij in de bus waren, hebben hun contributie opgezegd, zonder opgave van redenen. Ik heb derhalve de eer U Ed.Achtbare beleefd te verzoeken de directiën dier betrokken dagbla den te vervolgen wegens hoon en laster in open baar geschrift. Dat bericht teekent den toestand. Indien het echter nog niet genoeg teekent den aard der werkzaamheid van zekere dag blad correspondenten, leze men het volgende uit het Utr, Dagblad, als een extra proefje. »Er zy'n hier omtrent de beweegredenen tot de misdaad verschillende lezingen in omloop. De meest waarschijnlijke is deze, dat er chantage in het spel zou zyn. Van den beginne af is gezegd geworden, dat de misdaad in nauw verband stond met zekere niet alledaagsche verhoudingen in het gezin van Hoogsteden, en algemeen wordt beweerd en alle ingewonnen inlichtingen bevestigen dit dat het vermoorde knaapje en zijn elfjarig zusje geen eigen kinderen van Hoogsteden zijn, maar voorkinderen van zijne eerste vrouw. De werkelijke vader wordt hier openlijk aangewezen, niet door een straatpubliek, dat al te lichtvaardig op praatjes afgaat, maar algemeen, ook in de aanzienlijke kringen, waartoe die vader behoort, en nu zou aanvankelyk de bedoeling alleen ge weest zijn, het kind te ontvoeren en te verbergen, ten einde een hoogen losprijs te kunnen eischen. Toen die toeleg mislukte, zou men zich van het kind hebben ontdaan door het te dooden, misschien wel met het oogmerk om latere plannen met het tweede kind te doen gelukken. Men herinnert zich, dat in den brief reeds gedreigd werd met het rooven van het elfjarig dochtertje. Deze lezing moge nu niet in alle bijzonderheden juist zijn, dat in verband met dezen moord de onthulling te wachten staat van een ontzettend familie-drama, hetwelk de stof zou kunnen leveren tot een sensatie-roman, is hier een algemeene overtuiging/' 't Spreekt van zelf dat een correspon dent die zoo iets, wel is waar onbewezens, maar toch, indien het bewezen ware, zoo iets treffends aan zijn blad kan melden, even naar de telegraaf loopt! Welk een buiten kansje als men de eerste kan zijn om »een algemeene overtuiging" over te brieven. Maar wat te denken van de redactie van een blad, dat zulke «overtuigingen" wereld kundig maakt, zoolang er voor die onder stellingen niets meer te zeggen valt dan dat ze aan de bittertafel worden uitgesproken. Nu zou er voor de buitensporige bewegelijk heid, waardoor de Kotterdamsche correspon denten zich onderscheiden, iets ter verdediging kunnen worden aangevoerd, wanneer de Rotterdamsche justitie verdacht kon worden van gebrek aan ijver. Maar niemand verkeert hierover in het onzekere. Zij doet wat zij kan. En hoe zou het nu ooit nuttig zijn, han gende een onderzoek, datgene te publiceeren, wat reeds uitgekomen is, en misschien den draad voor verder voortgaan in den meestal zeer duisteren doolhof aan de hand geeft? Er is te Rotterdam een vreeselijke moord gepleegd. Heel het land heeft daar kennis van genomen. De moordenaar of de moor denaars echter zijn onbekend, maar de justitie doet haar plicht... Wat is er nu voorts te berichten ? Niets - en toch, eiken dag moeten de bladen iets mededeelen, raak of mis, onder het hoofd: Moord te Rotterdam. De pers heeft niet op die moordgeschiedenis te azen als een vlieg op de honig. Zij kan het publiek leeren, althans het een voorbeeld geven van te zwijgen, als er niets te zeggen is; van af te wachten tot de justitie, op haar tijd, zal spreken; althans als men de justitie vertrouwt want waar dit niet het geval mocht zijn, daar ontstaat voor de pers de plicht van dat wantrouwen blijk te geven, het te motiveeren en desnoods zelf de recherche te openen. De Prov. Groninger heeft voorgesteld, dat de Pers zich zal bepalen tot het opnemen van officicele comununïqués, doch het Handelsblad schrijft: »dit zal ons niet bijster smaken. Wat «officieel'1 is, draagt niet altijd den stempel van de geheele waarheid." Wij zijn het echter met de Prov. Groninger volkomen eens. Reeds den 24 Maart van dit jaar schreven wij: »Indien het er toe kwam, dat het der pers ver boden werd aangaande misdaden meer mede te deden, dan de justitie tot bevordering van het door haar ingesteld onderzotk nuttig acht, en dezelfde pers alleen dan werd toegelaten bij het uitspreken van het requisitoir en het voeren der pleidooien - zouden het publiek en de pers beiden alle reden hebben zich te verheugen; want het onderzoek der justitie zou niet door onnutte publiciteit worden belemmerd of ver ijdeld, en de misdaad van enkelen in de maat schappij, niet in toenemende mate de stof leveren voor een zedebedervend, althans een zedevergrovend verhaal, tot stichting der min of meer beschaafde of onbeschaafde lezers en lezeressen eener courant." De waarheid is reeds schoon, de geheele waarheid iets nog schooners, maar wat heeft het publiek, wat heeft een beschaafd en een onbeschaafd courantenlezer meer noodig te weten, dan dat, na het begaan zijn van een misdaad, de justitie haar best doet om den misdadiger op te sporen en eindelijk hem te straffen ? Waarom heeft dat publiek niet ge noeg aan feiten, volkomen bewezen feiten, maar moet het bovendien allerlei weten en gissen, en in het gissen door de Pers gehol pen worden, als ware onze maatschappij toch eigenlijk niets anders, dan een troepje oude vrouwtjes in een besjeshuis, met de zoogenaamde Koningin der aarde als een emeritus-baker aan het hoofd . .. ? En zou de justitie, als eenmaal een rege ling in de door ons bedoelden geest tusschen haar en de pers ware tot stand gekomen, nog weigeren alles te vertellen, wat zij ver tellen kan en wat voor de zedelijke ont wikkeling der natie en voor de verheffing van de pers als instrument tot volksopvoeding niet schadelijk is ? De zeker tot nu gegronde klacht van het Handelsblad, dat de justitie en politie vaak allesbehalve toeschietelijk voor de redacties der bladen zijn, zou weldra verstommen. Want valt der justitie ten dezen opzichte iets te verwijten, zooals men een aantal bladen thans weder aan het werk ziet bij dezen Rotterdamschen moord, zal de onpar tijdige beschouwer allicht geneigd zijn te erkennen, dat er voor de terughoudendheid van de Rotterdamsche justitie tegenover het correspondentenheir der Maasstad wel eenige aanleiding bestaat! Intusschen, naast het uitstekend voornemen van de Amst. Ct. mag op de houding van de N. Rolt. Ct., het hoofdblad in de stad, waar de misdaad werd gepleegd, met waar deering gewezen worden ; zij legde tot dus verre een ingetogenheid aan den dag, die na volging verdient. Prof. G. H. van derMeij. Dr. Gerrit Hendrik van der M e ij, hoogleeraar in de verloskunde en de leer der vrouwenziekten, aan de Stedelijke Universi teit, is den IGen dezer, na een kortstondige ziekte, overleden in den ouderdom van 44 jaren. Zijn heengaan is een groot verlies voor de geneeskundige faculteit, want Prof. Van der Meij was werd als hoogleeraar zeer J D gewaardeerd. Hij genoot een welverdiende bekendheid, als buitengewoon handig en kalm operateur en voortreffelijk docent. Na te Amsterdam zijn studiën te hebben voltooid en te zijn gepromoveerd tot doctor in de geneeskunde op een academisch proef schrift: de Leer der Ademhaling, bezocht hij Weenen om zich daar onder leiding van Billroth, Bande en Brauu verder te ontwik kelen en te bekwamen. In 1877 vestigden hij zich als dokter en accoucheur te Am sterdam, en in 1881 werd hij, na den dood van Prof. Lehmann, tot diens opvolger be noemd aan de Universiteit alhier. In 1891 verkoos men Prof. v. d. Meij tot lid van het Hoofdbestuur der Maatschappij voor Genees kunde en in 1894 werd hij tot voorzitter daarvan benoemd. Als lid der commissie van toezicht op den Oemeeutelijken Geneeskundigen dienst, van de commissie van toezicht en beheer op de RijkskweekscJiool voor Vroedvrouwen enz. enz. bewees hij vele en goede diensten. Maar niet alleen a's medicus, als operateur, of als hoogleeraar wordt Prof. v. d, Meij diep be treurd, als voortreffelijk mensch, als collega, als trouwen vriend staren velen hem innig bewogen na. Van der Meij was een van die zeldzame naturen, die geen gal of bitterheid kennen, steeds goed gehumeurd, joviaal en vriendelijk, had hij voor iedereen een goed woord over. Pedanterie of aanstellerij waren hem volkomen vreemd gebleven. Hij was eenvoudig en waar in al zijn handelingen ; voor zijn vrienden werd hij nooit ,de hoogleeraar" maar bleef hij de goede, hartelijke man, die altijd met een gullen lach en een fermen handdruk gereed stond om te bewijzen, dat hij geheel vrij was van alles wat zoo menig Hooggeleerde ontsiert. Moge de universiteit veel verliezen door Prof. v/d Mey's heengaan, het verlies dat zijn talrijke vrienden lijden is niet minder groot.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl