Historisch Archief 1877-1940
966
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOORNEDERLAND.
effectbejag leiden. Ik heb daar vroeger vaak op
gewezen. Averkamp haalt, er alles uit doch tevens
weet hij zicli te belieerschen. Hem en zijn wakker
koor dus eeii woord van hartelijken dank voor
hè' groot kunstgenot.
En dan gaf hij een programma dat niet te lang
is, waardoor men tot liet laatst kon blijven ge
nieten. Ik bescrouw deze uitvoering als een der
schoonst geslaagde.
?&
?Jt %
De langbesproken eii langverwachte opvoering
van Tannhauser lieeft eindelijk plaats gehad eu bij
liet zeer lalrijke publiek groot succes verworven.
En ik mag verklaren dat de Ned. Opera meer lieeft
gegeven dan men had durven hopen of verwachten.
Het zoo moeielijke probleem : de ensembles, waren
bijzonder vast. ingestudeerd en liepen zeer vlot,
bovendien werd alles met, goeden klank voorge
dragen. Vooral het septet in de eerste acte moet
bijzonder worden genoemd. Ook het orkest heb
ik dezen winter nog niet zoo goed hooren spelen
als in dit, werk.
Was de eerste voorstelling door agitatie sterk
geihfluenceerd, bij de derde liep alles veel rustiger.
Dadelijk na de Ouverture werd zoo sterk
geapplaudisseerd dat de heer Van der Linden herhaal
delijk moe^t buigen.
Deze hartelijke begroeting moet voor een deel
ook beschouwd worden als bewijs van sympliatie
aan den directeur ua hetgeen is voorgevallen.
Ik heb aan het geheel bespeurd dat de leider
thans alles beter beheerschte, daar hij met veel
meer rust dan gewoonlijk het geval was, dirigeerde.
Dat men Parijs meer tot model deelt genomen
dan Bayreuth was van tijd tot tijd te bemerken,
doch hierover straks.
De heer Pauwels, heeft als Tannhauser weer
getoond met hoeveel zorg hij zijne partijen be
studeert en met hoeveel talent hij zich wenken
weet ten nutte te maken, want al deuk ik mij
Tannha-user in veel opzichten ook anders, heb ik
met ingenomenheid zijn streven in de goede rich
ting gezien. Wie weet hoe hij steeds door het
zingen van Fransche en Italiaansehe opera's van
dezen echt Duitschen stijl is verre gehouden, zal
hetgeen hij gegeven heeft, temeer apprecieeren.
lu de derde acte misten wij bij hem den scherpen
dissoiinaut die door het geheele verhaal moet blijven
klinken. Hier zingt Pauwels vaak te mooi en
o. m. bij liet aanroepen van Venus te krachtig.
Hier moet m. i. meer overspanning dan krnrU ge
toond worden. Doch niettemin bleek dat hij van
dat bedrijf eeue bijzondere studie gemaakt heeft
en in vocaal opzicht gaf hij in dat gedeelte voor
zeker het. beste.
Mej Kempees heeft mij vooral bij de derde
voorstelling als Venus goed voldaan, zij lieeft
ditmaai aan liare forsche stem weeke tonen weten te
verleeuen waardoor zij in zooveel opzicht, aan deze
partij alle recht deed wedervaren. Wat spel be
treft releveer ik dat, mej. Kempees niet wat,
men noemt in de zaal zong, wat velen te veel
deden, en wat, men bij een werk van Wagner in
het geheel niet moest doen.
De Wolfram van den heer Orelio noem ik uit
stekend. Zijn stijl was in alle opzichten waar en
juist vau expressie.
iiMHliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiHiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiHiiimiiiiiiiiiiiiii
De heer van Duinen, die als gast den Lande/raaf
zoiig, heeft, eveneens in dit opzicht veel schoous
gegeven. Door zijn expressieve wij «e van zeggen
bleek hoezeer hij zich in den kring van de
Waguervereenigiug in dien stijl heeft ontwikkeld, terwijl
men met verrassing zal hebben bespeurd met hoe
veel rust en waardigheid liij zich m zij u rol wist
te. bewegen. Vaak zal meu gemeend hebben dat
men met iemand te doen had die reeds lang aan
het, tooneel verbonden was.
In eene opera die zich in hoofdzaak tot het
Duit.sche repertoire bepaalt, zou de heer vau Duinen
een zeer te benijden kracht zijn.
Zijn optieden toch was eene openbaring!
Zeer te prijzen was de heer Engelen als Biterolf
en ook de heer Urlus had als Wullher goede
oogenblikken.
Over de andere gast had ik liever gezwegen,
omdat, hetgeen niet goedgekeurd mag worden meer
aan liet, adres van de raadgevers dan aan dat van
de debutante moet worden gericht. Ik vind het
zeer goed dat men studeerendeu de gelegenheid
geeft van tijd tot tijd hare krachten in liet publiek te
te beproeven doch meu doe dit niet dadelijk in
zoo gewichtige hoofdrollen als Eiisabet i.
Bij eene voorstelling waarvan zooveel afhing
voor het voortbestaan van de Ned. Opera was dit
bovendien meer dan gewaagd. Waarum niet eerst
de krachten beproefd m eeue kleinere rol, of wel
die rol pas laten zingen in een van de latere
voorstellingen wanneer die eene rol door eeLe be
proefde kracht, eenige malen is vertolkt.
Mevr. Engelen?Sewing was toch dunkt mij de
aangewezen persoon voor die partij.
Hoeveel sympathie ik ook koester voor de zorg
waarmede Mevr. Saffirah Praidjah liare partij had
bestudeerd en hoeveel distinctie ook in liaar spel
was, in vocaal opzicht was nog te veel waarin
zij te kort schoot en dat op het geheel drukte om
deze keuze goed te keuren.
Hoeveel goeds er ook in de monteering was, heb
ik mij toch weer geërgerd over de eigenwijsheid van
eene regie die aan vele dwaze tradities vasthoudt eu
die ondank^ de wenken die in een beknopten
leiddraad vau Tannhauser van een der.leden vau
den Raad van Belieer over de groepen voorkomen,
alles bij het oude verkeerde laat eu ons bovendien
op een ridicuul ballet, trakteert.
Zeer verkeerd vind ik het o;<k dat er in deze
opera nog altijd zulk een misbruik gemaakt, wordt
vau het, geven van bloeinenge,~chcukeu. Hiermede
is het bovendien lang niet allijd: Eere wien eere
toekcimt. Dat de goedi vrienden gaarne een
l succes wat chauffeereu is wel te begrijpen, doch
l eene directie die aanspraak wil maken op een
j serieus streven moest aan die kermis der ijdelheid
voor goed een einde maken.
lu Parijs en in Duitschland heb ik hoogst zelden
kransen of bloemen op het tooueel zien geven. Alleen
aan het einde van een seizoeu of hij het vertrek van
een zeer gewaardeerd artist komt, dit voor, doch
slechts als uitzondering. Wie lu-^t, heeft zende ze den
artisteu thuis doch late het publiek er bniteii. Die
bloemen en kransen maken den toestand voor
iemand die geen succes heeft nog pijnlijker.
VAN
iiiiiiiiill imHiiiiiiiiiiiimiin iiiiii mum u
Tijdens 't gevecht.
Naar het Fransch
VAN
PAUL BOURGET.
Eenige episoden uit de straatgevechten,
die ik bijwoonde in de verschrikkelijke week
van Mei 1871, toen de dappere jagers stor
menderhand het Quartier du Pantheon aan de
insurgenten ontrukten,, wil ik thans verteilen.
Die herinneringen van voor vier en twintig
jaren, staan mij nog zoo scherp voor den geest,
alsof zij van gisteren dagteekenden. Waarom
heb ik ze niet eerder opgeschreven? Mis
schien juist om hun duidelijkheid, waardoor
't mij somwijlen bijna is, alsof ik de
vreeseli|kste uren mijner jeugd, die uren waarin
ik, bijna een kind nog, een veel te vroegen
blik op de wreedheid van het leven kreeg,
nogmaals doorleef. Bovendien, de tijd heeft
ook zijn invloed uitgeoefend, zelfs op deze
herinneringen. Hij heeft het gevoel van
afschuw er van niet verstompt, maar de
groote leermeester in het scepticisme heeft
mij geleerd, er de ironie in te onderkennen,
die het tragische er van tempert. Wanneer
ik hoor jammeren over de toekomstige
revoluiiön en de gevaren waarmee zij het oude,
gescheurde, maar beschuttende gebouw onzer
beschaving bedreigen, denk ik onwillekeurig
aan die episoden, en als ik er iets
bedroevends in vind bij het vooruitzicht van andere
sociale oorlogen, vind ik er ter zelfder tijd
iets in dat mij gerust stelt omtrent de
gevolgen van die oorlogen, hoe verschrikke
lijk ze op zich zelf ook zijn. Zeker, iedere
beschaafde verbergt een wilde, die maar al
te snel ontwaakt, en "t zal uit dit verhaal
ook meer dan genoeg blijken; maar hoe
spoedig is die wilde ook weer het getemde
dier geworden, dat hij voor de crisis was.
Dat is alles wat er uit te leeren valt, of,
zooals de schrijvers van voorheen zeiden, de
moraal van de geschiedenis.
I.
In den loop dier tragische Meimaand, die
zulke heldere, zoele dagen vol
lentefrischheid gaf, volbracht ik ik schaam mij bijna
liiiniiiiiiliiiiiiiiiiinnHiiHiiiiiiniiiiiiiiiiiiiinniiiiiiniiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiii
het te bekennen mijn eindstudiën in de
philosophie in het Lyceum Louis-le-Grand als
dagscholier en was vlak daarnaast geïnterneerd
in het bijgebouw eener beroemde voorberei
dende school. Dat bijgebouw was op den
hoek der Rue des Sept-Voies en dien eener
thans geslechte straat, die de Rue de Remis
heette een oud bouwvallig huis, dat achter
de genoemde school was gelegen en den naam
van Balde had gekregen, "t Was eertijds
een logement van dien naam geweest en de
woning, zoo goed en zoo kwaad het ging
naar de eischen van het schoolleven ingericht,
vormde den ongelooflijkste!) doolhof van
trappen en gangen, groote en kleine studeer
vertrekken, kamers en slaapzalen. In gewone
tijden huisvestte er een geheele bevolking;
de dokter had er een kamer gelijkvloers,
gehuwde schoolmeesters woonden er, de
amanuensis, de opzichters over dejongens.de
linnenjuflrouwen en eenigen van de oudste jongens,
te midden der verteranen derrethoricaen philo
sophie. Op het tijdstip waarvan ik spreek,
dat wil zeggen omstreeks het einde van het
tvveede beleg van 1871, waren die leerlingen
tijdelijk tot vier teruggebracht, onder alles
behalve streng toezicht van een onderwijzer,
van vijf en dertig jaren, monsieur Vincent
Finouy, zelf student in de medicijnen, een
arme drommel van iiiinitx ]inbcnn, die met
zooveel geduld voor zijn examen blokte, alsof
het voortdurend gebulder van het kanon ons
niet elk oogenblik had herinnerd, dat wij
in een belegerde stad waren. Maar men went
aan alles en als ik aan dien tijd denk, die een
tijdperk van afgrijselijker! angst had moeten
zijn, is het eenige wat mij nog het helderst
voor den geest komt, Finouy, geduldig
over een anatonomische atlas heengebogen
en onszelf met, de ellebogen onder 't hoofd
over onze leerboeken over de esthetica of
psychologie, ten minste wanneer de goede
man niet tegen ons zei:
»Ga maar wat in het Luxembourg wan
delen, maar pas op dat de inspecteur je niet
in de gaten krijgt.''
Alsof de inspecteur, monsieur Dupuy, die i
een zoon bij het leger vanVersailles had.zich wat, ;
om ons bekommerde! Wij maakienons dus uitde :
voeten en togen naar den uitgestrekten tuin '
in de rue de Médicis, die groenende woestenij
vol geuren en bloemen. Het was niet meer j
verboden óp het gras te loopen. Wij l Ie /en j
er geheele achtermiddagen languit in liggen, i
enkele lessen onder andere de exacte weten- \
schappen verzuimende met waar genot, l
en zoo jong, zoo naïef', zoo weinig doordron- i
gen van het gewicht der werkelijkheid, dat
Het model van de Stradivariusviolen.
Velen hebben reeds getracht de oude Italiaan
sehe violen na te maken doch i-teeds zonder
succes. Men kon den vorm imiteeren doch hoe
den adel van klank te verkrijgen hleef een raad
sel. De toon was scherp in plaats van vol en
week.
Een correspondent van het Berli-ier Togebhtt
heeft in een muz.ekinstrumentenwinkel in de
Königgriitzerstrasse een viool gezien die, volgens
dit model gemaakt, in tegenstelling van de andere
imitaties een weeken, vollen toon had.
De eigenaar van dit magazijn meent het ge
heim op het spoor te zijn. Hij is nog niet waar
hij wezen moet, doch is overtuigd er te zullen
komen.
Het boven- en onderblad is sterk gewelfd en
deze viool is geheel zonder de rechtopstaande
zijwanden, die de maker voor overtollig houdt,
tot welke gevolgtrekking hij door mathematische
berekeningen, die hij negen jaar heeft voortgezet,
is gekomen.
De uitvinder laat ieder zijne instrumenten zien,
doch houdt zijne berekeningen geheim. Die zal
hij zyn zoon nalaten. Hij gebruikt alleen fijne
houtsoorten van GO tot 1ÜU jaar ouderdom.
Met belangstelling ziet men de resultaten van
die vinding te gemoet.
Brieven aan Liszt.
De onvermoeide muzikale schrijfster en ver
zamelaarster Lamara (mevrouw Marie Lipsius),
die de ui gave van brieven van Liszt (in twee
deelen) bezorgde, heeft thans een aantal brieven
van beroemde mannen en vrouwen aan Liszt
gepubliceerd.
In dit uitgebreide werk vindt men een z-er
interessanten brief van George Sa d, verder van
Mendelssohn, van Humboldt, Otilie von Goethe,
Bettina von Arnim, Robert en Clara Schumann,
Berlioz, Peter Cornelius, Tausig, Uobert Franz,
Lamartine, Alexandre Dumas, Heinrich Heine,
Walther von Goethe, Hebbel, Ruquette, Rossini
en vele anderen.
Eene hoogst interessante collectie.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIttllMlllllliniHIIIIIHIII
Naar aanleiding van oen Keituow te Berlijn.
Tot voor weinige jaren leek het groote lierlijn,
dat langzamerhand eene wereldstad wordt, op
eenen langwerpigen dobbelsteen, waaruit hier en
daar enkele lage kerktorentjes uitstaken. Sinds
IHiSS is hierin groote verandering gekomen, en
wij onszelven met die geïmproviseerde halve
dagen vacantic gelukwensciiten, niet de ver
zuchtiiig: »Hè! bleef 't maar zoo!''
Van de drie kameraden, die met mij waren
in het oude Balde van de Commune,was er een
dien ik bijzonder graag lijden mocht. Hij is
ook de eenige van wien ik hier zal spreken.
Hij is tegenwoordig deken aan een letter
kundige faculteit in de provincie, en om
redenen, die door het vervolg dezer geschie
denis genoegzaam zullen worden verklaard,
wil ik zijn waren naam verzwijgen, om hem
eenvoudig Jean Renaud te noemen, 't Was
een jongen van arme ouders, die een beurs
had gekregen en bij ons was gekomen, om
hard voor den eereprijs van het concours en de
normaalschool te werken. Hij had van de
amnestie geprofiteerd, om terstond zijn plaats
aan zijn lessenaar te Balde en zonder
eenigen twijfel in de eetzaal van het college
te hernemen. Hij kwam van Lyon en was
het verwonderlijkste type van wat wij
een «blokker'' noemden. Traag van begrip,
zonder eenig talent, was het alleen zijn
ontzaglijke vlijt, die hem alle hinder
palen deed overwinnen. Hij was nauwe
lijks zeventien jaren, klein van gestalte
met breede schouders en een vale tint, als
van een slecht gevoed kind in zijn gelaat,
waarin een paar mooie donkere oogen schit
terden. Ik zal, meen ik, een juist denkbeeld
van zijn onverdroten ijver hebben gegeven,
wanneer ik vermeld, dat hij van de algemeene
verwarring der studiën profileerde, om zich
te oefenen in de Latijnsche dichtkunst, zijn
stokpaardje, en dat hij zich tot taak gesteld
hebbende eiken dag twintig regels samen te
stellen, ge;>n enkelen keer van zijn pro
gramma was afgeweken behalve gedurende
drie dagen, in de week der verschrikking.
Die week zette zich, zonderling genoeg,
voor ons in met een verhandeling over Kant's
Categorischen Imperatief. Onze leermeester
in de philosophie, monsieur Emile Andé,
was een oud republikein, min of meer
balling van den 2en December en de woelin
gen van den eommunistischen opstand trollen
hem in het dierbaarste van zijn geliefkoosde
utopieën. Hij had, bij het begin der maand,
op zoo diep bewogen toon, dat het niemand
was ingevallen er om te lachen, tot ons
gezegd :
»Heeren, in tijden zooals wij thans beleven,
is het nood i p; dat het gemoed zich staalt,
nieuwe kracht zoekt in de eeuwige waar
heden. De schande, de misdaden, die wij
om ons heen zien, moeten ons niet doen
ofschoon niettegenstaande de 20 nieuw verrezene
kerken Berlijn niet aan het schilderachtige Praag
met zijn vele imposante torens doet'denken, is het
verbazend nuchtere van het Spree-Athene merke
lijk gewijzigd. De twintig nieuwe kerken hebben
heel wat geld gekost, daar de meeaten duizend
tot vijftienhonderd zitplaatsen omsluiten; het
heeft dan ook niet aan hoofdschudden ontbroken
daar men veelal beweerde, dat het eene dwaas
heid was in eenen tijd, in welken de godsdienst
niet al te veel wordt gewaardeerd, zulke groote
sommen gelds voor den bouw van kerken te be
steden. Deze aanmerking is ongegrond, daar ik
bij mijn trekken door Berlijn ooggetuige er van
was, dat alle godsdienstoefeningen zeer bezocht
waren.
De bevolking alhier is van 1880 van een
millioen op over ander half millioen zielen geklom
men ; de katholieken vermeerderden zich sinds
1854 van veertig op honderd en vijftig duizend.
Daar de meeste steden ook in Nederland aan
populatie toenemen, zal ook in 't vaderland aan
menig burger de taak worden opgelegd, om een
juist oordeel over den bouw van kerken uit te
spreken, en zoi schijnt het ons niet ondoelmatig
om naar aanleiding van de vele alhier jongst
verrez ne kerken eenige gezichtspunten vast te
stellen, die eene basis kunnen geven tot vorming
van een juist oordeel op dit gebied.
Als men zonder vooringenomenheid den kerk
bouw na het einde van het groote tij Iperk der
middeneeuwsche bouwkunst gadeslaat, is in 't
algemeen een verval te constateeren. Van to^n
af liet men zich in 't algemeen door de motieven
en beginselen der renaissance leiden, waardoor
streng genomen slechts de indruk van het schowne
en van het wereldlijke kan worden verwezenlijkt.
Der renaissance ontbreekt dat krachtig opwaart*
streoi nde, wat de middeleeuwsche bouwkunst,
vooral de Gothiek, zoo in hooge mate bezit. Wel
poogde men door koepels dat opwaarts strevende
uit te drukken, maar met weinig sueces. Een
ieder toch die Rome en zijn St. Petruskerk
bezocht, moest getuigen, dat dit bouwwerk,
hetwelk onder de indrukwekkendste behoort, en
waarvan een Michel Angelo den grootschen koepel
ontwierp, hem toch als kerk koud laat. En dat
ligt voor de hand. N ettegenstaande den
overweldigenden indruk welken de St. Petruskerk
nalaat, gevoelen wij ons toch slecht-i aangenaam
geïnspireerd slechts het schoonheidsg '.voel krijgt
wording in ons, en wij blijven onder de impressie
van het wereldlijke.
En dat moet niet.
Voordat wij verder gaan, schijnt ons volgende
kleine uitwijding niet overbodig.
iimiHHtiiiiitinmiM NIH m HUI
twijfelen aan goed en kwaad, moeten ons
niet doen vergeten dat er rechten en plichten
bestaan. Hier valt uit te leeren. . . ."
Ik geloof niet, dat de voortreffelijke man
ooit onze scherpzinnigheid vermoedde. Hij
was zoo weinig demonstratief en wij waren
nog zoo kinderlijk. Wij begrepen echter
zeer goed het treurspel, dat in zijn bin
nenste werd afgespeeld: zijn ontzettende
smart over de feiten die zijn onzinnige ideeën
over de braafheid van hot duizendkoppig
monster, dat »het volk" heet, logenstraften.
Wat llenaud betreft, hij maakte zijn
aanteekeningen van de moraal met dezelfde op
lettende onverschilligheid, waarmee hij ze
zou genomen hebben van de vuurspuwende
bergen op de maan of de godsdiensten der
Zuidzee-eilanders, zoo oordeelde ik ten minste
door zijn gewone leerzame-jongens-llegma. Ik
zou weldra ontdekken, dat er nog iets an
ders in hem zat, een sluimerende burgerzin,
dien ik toen niet in hem vermoedde.
Deze Maandag-ochtendles liep even als al
de andere ten einde, toen de leeraar, op het
punt ons te verlaten, sprak:
»Heeren, gij zult niet de geheele week
kunnen komen. Ue geregelde troepen zijn
Parijs binnen getrokken. Kr zal worden ge
vochten en het verkeer zal gestremd zijn.
't Is onzeker wie getroffen zullen worden en
wie gespaard zullen blijven. Laat mij u be
danken voor uw oplettenden ijver, waarmede
gij mij geholpen hebt mijn plicht naar
behooren te vervullen gedurende de bitterste
dagen mijns levens, die ik heb doorgebracht...
Ik hoop dat wij elkander allen zullen weer
zien. Maar men kan niet weten: kogels en
granaten treffen in het wilde. Kn als wij
elkander niet weer mochten ontmoeten, her
innert u dan, heeren, dat de waardigheid
van den mensch ligt opgesloten in dat enkele
woord: nooit heulen met het onrecht. .. .
Adieu, heeren.. .."
Nog zie ik den ouden man na deze korte
toespraak, de plaats oversteken, en ik her
inner mij, dat wij elkaar aanzagen met een
zekere aandoening, die een onzer met een
afgrijselijk banale formule vertolkte. Maar in
in onze schooljongenstaai was zij
veelbeteekenend:
»'t Is toch een verbazend chic type, die
papa André. . ."
»Ja 't kon best gebeuren,'' zei ik eenige
minuten later tegen Kenaud, »dat de goede
man gevaar liep, door defédéres gefusilleerd
te worden, als hij zijn tong niet een beetje
in bedwang houdt, 't Zijn geen holle f'razen
bij hem. Hij zou even blijmoedig sterven als