De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1895 29 december pagina 3

29 december 1895 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

966 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOORNEDERLAND. effectbejag leiden. Ik heb daar vroeger vaak op gewezen. Averkamp haalt, er alles uit doch tevens weet hij zicli te belieerschen. Hem en zijn wakker koor dus eeii woord van hartelijken dank voor hè' groot kunstgenot. En dan gaf hij een programma dat niet te lang is, waardoor men tot liet laatst kon blijven ge nieten. Ik bescrouw deze uitvoering als een der schoonst geslaagde. ?& ?Jt % De langbesproken eii langverwachte opvoering van Tannhauser lieeft eindelijk plaats gehad eu bij liet zeer lalrijke publiek groot succes verworven. En ik mag verklaren dat de Ned. Opera meer lieeft gegeven dan men had durven hopen of verwachten. Het zoo moeielijke probleem : de ensembles, waren bijzonder vast. ingestudeerd en liepen zeer vlot, bovendien werd alles met, goeden klank voorge dragen. Vooral het septet in de eerste acte moet bijzonder worden genoemd. Ook het orkest heb ik dezen winter nog niet zoo goed hooren spelen als in dit, werk. Was de eerste voorstelling door agitatie sterk geihfluenceerd, bij de derde liep alles veel rustiger. Dadelijk na de Ouverture werd zoo sterk geapplaudisseerd dat de heer Van der Linden herhaal delijk moe^t buigen. Deze hartelijke begroeting moet voor een deel ook beschouwd worden als bewijs van sympliatie aan den directeur ua hetgeen is voorgevallen. Ik heb aan het geheel bespeurd dat de leider thans alles beter beheerschte, daar hij met veel meer rust dan gewoonlijk het geval was, dirigeerde. Dat men Parijs meer tot model deelt genomen dan Bayreuth was van tijd tot tijd te bemerken, doch hierover straks. De heer Pauwels, heeft als Tannhauser weer getoond met hoeveel zorg hij zijne partijen be studeert en met hoeveel talent hij zich wenken weet ten nutte te maken, want al deuk ik mij Tannha-user in veel opzichten ook anders, heb ik met ingenomenheid zijn streven in de goede rich ting gezien. Wie weet hoe hij steeds door het zingen van Fransche en Italiaansehe opera's van dezen echt Duitschen stijl is verre gehouden, zal hetgeen hij gegeven heeft, temeer apprecieeren. lu de derde acte misten wij bij hem den scherpen dissoiinaut die door het geheele verhaal moet blijven klinken. Hier zingt Pauwels vaak te mooi en o. m. bij liet aanroepen van Venus te krachtig. Hier moet m. i. meer overspanning dan krnrU ge toond worden. Doch niettemin bleek dat hij van dat bedrijf eeue bijzondere studie gemaakt heeft en in vocaal opzicht gaf hij in dat gedeelte voor zeker het. beste. Mej Kempees heeft mij vooral bij de derde voorstelling als Venus goed voldaan, zij lieeft ditmaai aan liare forsche stem weeke tonen weten te verleeuen waardoor zij in zooveel opzicht, aan deze partij alle recht deed wedervaren. Wat spel be treft releveer ik dat, mej. Kempees niet wat, men noemt in de zaal zong, wat velen te veel deden, en wat, men bij een werk van Wagner in het geheel niet moest doen. De Wolfram van den heer Orelio noem ik uit stekend. Zijn stijl was in alle opzichten waar en juist vau expressie. iiMHliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiHiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiHiiimiiiiiiiiiiiiii De heer van Duinen, die als gast den Lande/raaf zoiig, heeft, eveneens in dit opzicht veel schoous gegeven. Door zijn expressieve wij «e van zeggen bleek hoezeer hij zich in den kring van de Waguervereenigiug in dien stijl heeft ontwikkeld, terwijl men met verrassing zal hebben bespeurd met hoe veel rust en waardigheid liij zich m zij u rol wist te. bewegen. Vaak zal meu gemeend hebben dat men met iemand te doen had die reeds lang aan het, tooneel verbonden was. In eene opera die zich in hoofdzaak tot het Duit.sche repertoire bepaalt, zou de heer vau Duinen een zeer te benijden kracht zijn. Zijn optieden toch was eene openbaring! Zeer te prijzen was de heer Engelen als Biterolf en ook de heer Urlus had als Wullher goede oogenblikken. Over de andere gast had ik liever gezwegen, omdat, hetgeen niet goedgekeurd mag worden meer aan liet, adres van de raadgevers dan aan dat van de debutante moet worden gericht. Ik vind het zeer goed dat men studeerendeu de gelegenheid geeft van tijd tot tijd hare krachten in liet publiek te te beproeven doch meu doe dit niet dadelijk in zoo gewichtige hoofdrollen als Eiisabet i. Bij eene voorstelling waarvan zooveel afhing voor het voortbestaan van de Ned. Opera was dit bovendien meer dan gewaagd. Waarum niet eerst de krachten beproefd m eeue kleinere rol, of wel die rol pas laten zingen in een van de latere voorstellingen wanneer die eene rol door eeLe be proefde kracht, eenige malen is vertolkt. Mevr. Engelen?Sewing was toch dunkt mij de aangewezen persoon voor die partij. Hoeveel sympathie ik ook koester voor de zorg waarmede Mevr. Saffirah Praidjah liare partij had bestudeerd en hoeveel distinctie ook in liaar spel was, in vocaal opzicht was nog te veel waarin zij te kort schoot en dat op het geheel drukte om deze keuze goed te keuren. Hoeveel goeds er ook in de monteering was, heb ik mij toch weer geërgerd over de eigenwijsheid van eene regie die aan vele dwaze tradities vasthoudt eu die ondank^ de wenken die in een beknopten leiddraad vau Tannhauser van een der.leden vau den Raad van Belieer over de groepen voorkomen, alles bij het oude verkeerde laat eu ons bovendien op een ridicuul ballet, trakteert. Zeer verkeerd vind ik het o;<k dat er in deze opera nog altijd zulk een misbruik gemaakt, wordt vau het, geven van bloeinenge,~chcukeu. Hiermede is het bovendien lang niet allijd: Eere wien eere toekcimt. Dat de goedi vrienden gaarne een l succes wat chauffeereu is wel te begrijpen, doch l eene directie die aanspraak wil maken op een j serieus streven moest aan die kermis der ijdelheid voor goed een einde maken. lu Parijs en in Duitschland heb ik hoogst zelden kransen of bloemen op het tooueel zien geven. Alleen aan het einde van een seizoeu of hij het vertrek van een zeer gewaardeerd artist komt, dit voor, doch slechts als uitzondering. Wie lu-^t, heeft zende ze den artisteu thuis doch late het publiek er bniteii. Die bloemen en kransen maken den toestand voor iemand die geen succes heeft nog pijnlijker. VAN iiiiiiiiill imHiiiiiiiiiiiimiin iiiiii mum u Tijdens 't gevecht. Naar het Fransch VAN PAUL BOURGET. Eenige episoden uit de straatgevechten, die ik bijwoonde in de verschrikkelijke week van Mei 1871, toen de dappere jagers stor menderhand het Quartier du Pantheon aan de insurgenten ontrukten,, wil ik thans verteilen. Die herinneringen van voor vier en twintig jaren, staan mij nog zoo scherp voor den geest, alsof zij van gisteren dagteekenden. Waarom heb ik ze niet eerder opgeschreven? Mis schien juist om hun duidelijkheid, waardoor 't mij somwijlen bijna is, alsof ik de vreeseli|kste uren mijner jeugd, die uren waarin ik, bijna een kind nog, een veel te vroegen blik op de wreedheid van het leven kreeg, nogmaals doorleef. Bovendien, de tijd heeft ook zijn invloed uitgeoefend, zelfs op deze herinneringen. Hij heeft het gevoel van afschuw er van niet verstompt, maar de groote leermeester in het scepticisme heeft mij geleerd, er de ironie in te onderkennen, die het tragische er van tempert. Wanneer ik hoor jammeren over de toekomstige revoluiiön en de gevaren waarmee zij het oude, gescheurde, maar beschuttende gebouw onzer beschaving bedreigen, denk ik onwillekeurig aan die episoden, en als ik er iets bedroevends in vind bij het vooruitzicht van andere sociale oorlogen, vind ik er ter zelfder tijd iets in dat mij gerust stelt omtrent de gevolgen van die oorlogen, hoe verschrikke lijk ze op zich zelf ook zijn. Zeker, iedere beschaafde verbergt een wilde, die maar al te snel ontwaakt, en "t zal uit dit verhaal ook meer dan genoeg blijken; maar hoe spoedig is die wilde ook weer het getemde dier geworden, dat hij voor de crisis was. Dat is alles wat er uit te leeren valt, of, zooals de schrijvers van voorheen zeiden, de moraal van de geschiedenis. I. In den loop dier tragische Meimaand, die zulke heldere, zoele dagen vol lentefrischheid gaf, volbracht ik ik schaam mij bijna liiiniiiiiiliiiiiiiiiiinnHiiHiiiiiiniiiiiiiiiiiiiinniiiiiiniiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiii het te bekennen mijn eindstudiën in de philosophie in het Lyceum Louis-le-Grand als dagscholier en was vlak daarnaast geïnterneerd in het bijgebouw eener beroemde voorberei dende school. Dat bijgebouw was op den hoek der Rue des Sept-Voies en dien eener thans geslechte straat, die de Rue de Remis heette een oud bouwvallig huis, dat achter de genoemde school was gelegen en den naam van Balde had gekregen, "t Was eertijds een logement van dien naam geweest en de woning, zoo goed en zoo kwaad het ging naar de eischen van het schoolleven ingericht, vormde den ongelooflijkste!) doolhof van trappen en gangen, groote en kleine studeer vertrekken, kamers en slaapzalen. In gewone tijden huisvestte er een geheele bevolking; de dokter had er een kamer gelijkvloers, gehuwde schoolmeesters woonden er, de amanuensis, de opzichters over dejongens.de linnenjuflrouwen en eenigen van de oudste jongens, te midden der verteranen derrethoricaen philo sophie. Op het tijdstip waarvan ik spreek, dat wil zeggen omstreeks het einde van het tvveede beleg van 1871, waren die leerlingen tijdelijk tot vier teruggebracht, onder alles behalve streng toezicht van een onderwijzer, van vijf en dertig jaren, monsieur Vincent Finouy, zelf student in de medicijnen, een arme drommel van iiiinitx ]inbcnn, die met zooveel geduld voor zijn examen blokte, alsof het voortdurend gebulder van het kanon ons niet elk oogenblik had herinnerd, dat wij in een belegerde stad waren. Maar men went aan alles en als ik aan dien tijd denk, die een tijdperk van afgrijselijker! angst had moeten zijn, is het eenige wat mij nog het helderst voor den geest komt, Finouy, geduldig over een anatonomische atlas heengebogen en onszelf met, de ellebogen onder 't hoofd over onze leerboeken over de esthetica of psychologie, ten minste wanneer de goede man niet tegen ons zei: »Ga maar wat in het Luxembourg wan delen, maar pas op dat de inspecteur je niet in de gaten krijgt.'' Alsof de inspecteur, monsieur Dupuy, die i een zoon bij het leger vanVersailles had.zich wat, ; om ons bekommerde! Wij maakienons dus uitde : voeten en togen naar den uitgestrekten tuin ' in de rue de Médicis, die groenende woestenij vol geuren en bloemen. Het was niet meer j verboden óp het gras te loopen. Wij l Ie /en j er geheele achtermiddagen languit in liggen, i enkele lessen onder andere de exacte weten- \ schappen verzuimende met waar genot, l en zoo jong, zoo naïef', zoo weinig doordron- i gen van het gewicht der werkelijkheid, dat Het model van de Stradivariusviolen. Velen hebben reeds getracht de oude Italiaan sehe violen na te maken doch i-teeds zonder succes. Men kon den vorm imiteeren doch hoe den adel van klank te verkrijgen hleef een raad sel. De toon was scherp in plaats van vol en week. Een correspondent van het Berli-ier Togebhtt heeft in een muz.ekinstrumentenwinkel in de Königgriitzerstrasse een viool gezien die, volgens dit model gemaakt, in tegenstelling van de andere imitaties een weeken, vollen toon had. De eigenaar van dit magazijn meent het ge heim op het spoor te zijn. Hij is nog niet waar hij wezen moet, doch is overtuigd er te zullen komen. Het boven- en onderblad is sterk gewelfd en deze viool is geheel zonder de rechtopstaande zijwanden, die de maker voor overtollig houdt, tot welke gevolgtrekking hij door mathematische berekeningen, die hij negen jaar heeft voortgezet, is gekomen. De uitvinder laat ieder zijne instrumenten zien, doch houdt zijne berekeningen geheim. Die zal hij zyn zoon nalaten. Hij gebruikt alleen fijne houtsoorten van GO tot 1ÜU jaar ouderdom. Met belangstelling ziet men de resultaten van die vinding te gemoet. Brieven aan Liszt. De onvermoeide muzikale schrijfster en ver zamelaarster Lamara (mevrouw Marie Lipsius), die de ui gave van brieven van Liszt (in twee deelen) bezorgde, heeft thans een aantal brieven van beroemde mannen en vrouwen aan Liszt gepubliceerd. In dit uitgebreide werk vindt men een z-er interessanten brief van George Sa d, verder van Mendelssohn, van Humboldt, Otilie von Goethe, Bettina von Arnim, Robert en Clara Schumann, Berlioz, Peter Cornelius, Tausig, Uobert Franz, Lamartine, Alexandre Dumas, Heinrich Heine, Walther von Goethe, Hebbel, Ruquette, Rossini en vele anderen. Eene hoogst interessante collectie. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIttllMlllllliniHIIIIIHIII Naar aanleiding van oen Keituow te Berlijn. Tot voor weinige jaren leek het groote lierlijn, dat langzamerhand eene wereldstad wordt, op eenen langwerpigen dobbelsteen, waaruit hier en daar enkele lage kerktorentjes uitstaken. Sinds IHiSS is hierin groote verandering gekomen, en wij onszelven met die geïmproviseerde halve dagen vacantic gelukwensciiten, niet de ver zuchtiiig: »Hè! bleef 't maar zoo!'' Van de drie kameraden, die met mij waren in het oude Balde van de Commune,was er een dien ik bijzonder graag lijden mocht. Hij is ook de eenige van wien ik hier zal spreken. Hij is tegenwoordig deken aan een letter kundige faculteit in de provincie, en om redenen, die door het vervolg dezer geschie denis genoegzaam zullen worden verklaard, wil ik zijn waren naam verzwijgen, om hem eenvoudig Jean Renaud te noemen, 't Was een jongen van arme ouders, die een beurs had gekregen en bij ons was gekomen, om hard voor den eereprijs van het concours en de normaalschool te werken. Hij had van de amnestie geprofiteerd, om terstond zijn plaats aan zijn lessenaar te Balde en zonder eenigen twijfel in de eetzaal van het college te hernemen. Hij kwam van Lyon en was het verwonderlijkste type van wat wij een «blokker'' noemden. Traag van begrip, zonder eenig talent, was het alleen zijn ontzaglijke vlijt, die hem alle hinder palen deed overwinnen. Hij was nauwe lijks zeventien jaren, klein van gestalte met breede schouders en een vale tint, als van een slecht gevoed kind in zijn gelaat, waarin een paar mooie donkere oogen schit terden. Ik zal, meen ik, een juist denkbeeld van zijn onverdroten ijver hebben gegeven, wanneer ik vermeld, dat hij van de algemeene verwarring der studiën profileerde, om zich te oefenen in de Latijnsche dichtkunst, zijn stokpaardje, en dat hij zich tot taak gesteld hebbende eiken dag twintig regels samen te stellen, ge;>n enkelen keer van zijn pro gramma was afgeweken behalve gedurende drie dagen, in de week der verschrikking. Die week zette zich, zonderling genoeg, voor ons in met een verhandeling over Kant's Categorischen Imperatief. Onze leermeester in de philosophie, monsieur Emile Andé, was een oud republikein, min of meer balling van den 2en December en de woelin gen van den eommunistischen opstand trollen hem in het dierbaarste van zijn geliefkoosde utopieën. Hij had, bij het begin der maand, op zoo diep bewogen toon, dat het niemand was ingevallen er om te lachen, tot ons gezegd : »Heeren, in tijden zooals wij thans beleven, is het nood i p; dat het gemoed zich staalt, nieuwe kracht zoekt in de eeuwige waar heden. De schande, de misdaden, die wij om ons heen zien, moeten ons niet doen ofschoon niettegenstaande de 20 nieuw verrezene kerken Berlijn niet aan het schilderachtige Praag met zijn vele imposante torens doet'denken, is het verbazend nuchtere van het Spree-Athene merke lijk gewijzigd. De twintig nieuwe kerken hebben heel wat geld gekost, daar de meeaten duizend tot vijftienhonderd zitplaatsen omsluiten; het heeft dan ook niet aan hoofdschudden ontbroken daar men veelal beweerde, dat het eene dwaas heid was in eenen tijd, in welken de godsdienst niet al te veel wordt gewaardeerd, zulke groote sommen gelds voor den bouw van kerken te be steden. Deze aanmerking is ongegrond, daar ik bij mijn trekken door Berlijn ooggetuige er van was, dat alle godsdienstoefeningen zeer bezocht waren. De bevolking alhier is van 1880 van een millioen op over ander half millioen zielen geklom men ; de katholieken vermeerderden zich sinds 1854 van veertig op honderd en vijftig duizend. Daar de meeste steden ook in Nederland aan populatie toenemen, zal ook in 't vaderland aan menig burger de taak worden opgelegd, om een juist oordeel over den bouw van kerken uit te spreken, en zoi schijnt het ons niet ondoelmatig om naar aanleiding van de vele alhier jongst verrez ne kerken eenige gezichtspunten vast te stellen, die eene basis kunnen geven tot vorming van een juist oordeel op dit gebied. Als men zonder vooringenomenheid den kerk bouw na het einde van het groote tij Iperk der middeneeuwsche bouwkunst gadeslaat, is in 't algemeen een verval te constateeren. Van to^n af liet men zich in 't algemeen door de motieven en beginselen der renaissance leiden, waardoor streng genomen slechts de indruk van het schowne en van het wereldlijke kan worden verwezenlijkt. Der renaissance ontbreekt dat krachtig opwaart* streoi nde, wat de middeleeuwsche bouwkunst, vooral de Gothiek, zoo in hooge mate bezit. Wel poogde men door koepels dat opwaarts strevende uit te drukken, maar met weinig sueces. Een ieder toch die Rome en zijn St. Petruskerk bezocht, moest getuigen, dat dit bouwwerk, hetwelk onder de indrukwekkendste behoort, en waarvan een Michel Angelo den grootschen koepel ontwierp, hem toch als kerk koud laat. En dat ligt voor de hand. N ettegenstaande den overweldigenden indruk welken de St. Petruskerk nalaat, gevoelen wij ons toch slecht-i aangenaam geïnspireerd slechts het schoonheidsg '.voel krijgt wording in ons, en wij blijven onder de impressie van het wereldlijke. En dat moet niet. Voordat wij verder gaan, schijnt ons volgende kleine uitwijding niet overbodig. iimiHHtiiiiitinmiM NIH m HUI twijfelen aan goed en kwaad, moeten ons niet doen vergeten dat er rechten en plichten bestaan. Hier valt uit te leeren. . . ." Ik geloof niet, dat de voortreffelijke man ooit onze scherpzinnigheid vermoedde. Hij was zoo weinig demonstratief en wij waren nog zoo kinderlijk. Wij begrepen echter zeer goed het treurspel, dat in zijn bin nenste werd afgespeeld: zijn ontzettende smart over de feiten die zijn onzinnige ideeën over de braafheid van hot duizendkoppig monster, dat »het volk" heet, logenstraften. Wat llenaud betreft, hij maakte zijn aanteekeningen van de moraal met dezelfde op lettende onverschilligheid, waarmee hij ze zou genomen hebben van de vuurspuwende bergen op de maan of de godsdiensten der Zuidzee-eilanders, zoo oordeelde ik ten minste door zijn gewone leerzame-jongens-llegma. Ik zou weldra ontdekken, dat er nog iets an ders in hem zat, een sluimerende burgerzin, dien ik toen niet in hem vermoedde. Deze Maandag-ochtendles liep even als al de andere ten einde, toen de leeraar, op het punt ons te verlaten, sprak: »Heeren, gij zult niet de geheele week kunnen komen. Ue geregelde troepen zijn Parijs binnen getrokken. Kr zal worden ge vochten en het verkeer zal gestremd zijn. 't Is onzeker wie getroffen zullen worden en wie gespaard zullen blijven. Laat mij u be danken voor uw oplettenden ijver, waarmede gij mij geholpen hebt mijn plicht naar behooren te vervullen gedurende de bitterste dagen mijns levens, die ik heb doorgebracht... Ik hoop dat wij elkander allen zullen weer zien. Maar men kan niet weten: kogels en granaten treffen in het wilde. Kn als wij elkander niet weer mochten ontmoeten, her innert u dan, heeren, dat de waardigheid van den mensch ligt opgesloten in dat enkele woord: nooit heulen met het onrecht. .. . Adieu, heeren.. .." Nog zie ik den ouden man na deze korte toespraak, de plaats oversteken, en ik her inner mij, dat wij elkaar aanzagen met een zekere aandoening, die een onzer met een afgrijselijk banale formule vertolkte. Maar in in onze schooljongenstaai was zij veelbeteekenend: »'t Is toch een verbazend chic type, die papa André. . ." »Ja 't kon best gebeuren,'' zei ik eenige minuten later tegen Kenaud, »dat de goede man gevaar liep, door defédéres gefusilleerd te worden, als hij zijn tong niet een beetje in bedwang houdt, 't Zijn geen holle f'razen bij hem. Hij zou even blijmoedig sterven als

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl