Historisch Archief 1877-1940
No. 966
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
DAME$.
Een nacht in de cellnlaire gevangenis.
(H erinnering),
KERSTYERTELLING
DOOR
CATHABINA ALBBHDINGK THI.TM.
Op twintigjarigen leeftijd, gedreven door de
liefde tot God en het medelijden met de ly'dende
menschheid, was ik in een klooster te Luik getre
den, dat zich wijdde aan alle werken van
barmhartigheid; ofschoon nog eene witgesluierde
novice zijnde, werd ik tgdelgk verplaatst naar
de cellulaire gevangenis om eene andere ziek
geworden, oude non te vervangen.
Het was de vooravond van Kerstmis.
Vreemd geworden aan menschen en huizen,
door en door verkleumd onder mijn ontoereikend
verwarmende kleeding, stapte ik huiverend door
de grijze achterbuurten, over bemodderde sneeuw,
tusschen straatjongens en gebraden-kastanje
ventsterf, naar het hooge, donkere kerkergebouw
met de zware deuren en grendels, de licht
vervalschende tralies en de arme, arme LIJDENDE
menschen. Ik herinnerde mg, dat juist een jaar
vroeger op denzelfden dag en op dat uur de
naaister een rose-tarlatan japon thuis bracht, die
den tweeden kerstavond dienst moest doen op
een dans-party by de familie v. B. te Amsterdam.
Geen zweem van spijt doorkruiste my'n geest,
o neen! In my'n joi g gemoed (ik mag wel over
mij zelf spreken, het is zoo lang geleden....
. dat het mg voorkomt het geldt eene doode) was
alles vervuld van den «hemelschen bruidegom";
den glans, de feesten der wereld wist ik vol ijdele
leegte. Toch was het of my'n lichaam hunkerde
naar wat koesterende warmte, terwijl de ziel er
naar streefde idealen te bemachtigen door ont
bering en opoffering.
Nog nooit was ik eene gevangenis binnen ge
treden, alles was hier dus nieuw, verpletterend
nieuw. De wachthoudende soldaat, die op de
'muren liep, die hooge, dikke muren zelf, de
enorme poort met de dreunende, ijzeren deuren,
de enge, grauwe, zwak verlichte gang en voor
alles de koepel-vormige gevangenis zelf met haar
dubbele galerijen waarop de cellen uitkwamen,
en hoog in 't midden, tegen het gewelf, de kapel,
met de eeuwig brandende godslamp. Eigenaardig
was de atmosfeer van dat ruime, luchtige gebouw,
waar de werkelijke frissche lucht nooit geheel
tot beneden daalde uit de in de ogiven-bogen
aangebrachte venstertjes. Het zoet-flauwe van
die eigenlijke absentie van lucht, die toch door
de groote reinheid die daar onderhouden werd,
niets walgends had, oefende een soort van be
dwelming uit, die een hartklopping te weeg bracht
en even naar adem deed snakken, alsof men in
een bad stapte; een oogenblik later was men
echter geheel doordrongen van die atmosfeer en
bespeurde ze niet meer. De zuster-overste,
naar uiterlijk en spreek wy ze, van gezonde
boeren afkomst, iemand die men noemen zou
»een stevige klant", bracht mg terstond naar een
leegstaande strafcel, die zij voor 't kerstfeest her
schapen had in een primitief Bethlehem panorama,
door daarin geschikt te hebben minuscuul,
gelijk kinderspeelgoed eenige rotsen,
eenuitgehouwen stal waarin een kribje met een wassen
kindeke-Jezus, twee poppetjes, gekleed als
Jozef en Maria, links herders met wollige lam
metjes, rechts drie koningen met een ster en
een aantal zwarte volgelingen. Eenige kleine
kaarsjes, grooter dan de personaadjes, stonden
tusschen het mos, eenige sparrentakken vormden
den achtergrond van het geheel; tusschen die
sparren zweefden twee, in neteldoek gehulde
engeltjes, die een strook papier vasthielden waarop
geschreven stond met roode letters: Gloria in
Excelsis Deo, et in terra pax...
Terwgl de »overste" mg dit alles toonde, en
vertelde hoe de gevangenen al de kleêrtjes voor
die poppen gemaakt hadden, en dat »de dokter"
in haar oog een zeer importante persoonlijkheid
beloofd had het geheel »morgen" te komen
zien, gingen mg'n gedachten tot haar die deze
cel vroeger bewoond had, en naar de nu nog
daar naast opgeslotenen
Ik had mg nooit zoo zeer rekenschap gegeven
dat gevangenen menschen zgn, zooals iedereen,
wellicht dikwg'ls minder schuldig dan vele vri/je
lieden; ik verkeerde nog in het onomschreven
denkbeeld i dat zg een soort van monsters zijn
moesten, gevaarlijk voor de maatschappij, men
schen, die in roof en moord, en ruwheid geleefd
hadden.
»U is toch niet bang in een gevangenis?"
vroeg mg de overste.
»Neen."
>0, dat is goed, anders zal ik u eens laten
praten met onze oude zuster Clementine; die ia
al zeven en dertig jaar hier in de cellulaire, zij
zegt dat het een hemel voor haar is; zij heeft
nooit een spoorweg gezien en ia al dien tijd geen.
gewoon huis; maar zij zou sterven als zij weg
moest, daarom laten de generaal-oversten haar
hier; zij bemint de gevangenen als haar kinderen
en schreit vier-en-twintig uur over elke die weer
vrg komt; den vorigen nacht is zij voortdurend
bezig geweest met eene ongelukkige die een kind
ter wereld moest brengen; er was niemand by
dan zij alleen, en de dokter verzekerde, zy' had
een kunststuk verricht."
»Hoe verschrikkelijk, in de gevangenis ter
wereld te komen."
»Ja, en 't is nog wel een deftige dame, de
vrouw van een rechter, door haar man zelf hier
geplaatst, omdat zy een minnaar had, den vader
van dat kind; maar zuster Clementine zegt:
«echt of niet echt, 't is toch een kind van een
van mg'n kinderen en een engeltje voor den he
mel bestemd."
»Die arme vrouw '."
>0 ! zij is heel gelukkig; zy' hoopt lang in
de gevangenis te blgven, het kindje by zich te
houden en nooit weer naar haar man terug te
gaan."
»Dat begrgp ik niet; het moet toch ver
schrikkelijk wezen."
»U is misschien bang voor de cel, maar ge
zult er spoedig aan gewennen."
»Ja, ik heb anders geen plaats voor u, maar
er is nog een cel leeg, op de eerste galerij, en
die heb ik nu maar voor u bestemd. Kom mee,
ik zal haar u toonen."
De cel was gelg'k allen, zoowat drie meter
lang en twee breed, zeer hoog van verdieping;
circa twee en een halven meter van den grond
was een dwars langwerpig venstertje aangebracht
met ijzeren roeden en traliewerk zóó voorzien
dat er geen hand door kon; verder water en
gasleiding, electrische schel; rechts tegen den
muur de opgerolde hangmat met matras, links
een klein hangend kastje en kleptafeltje er onder,
in 't midden een vierkant wit houten tafeltje en
dito rond krukje op driepoot; in den linkschen
hoek onder de waterleiding-kraan een waschkom,
die duikelend uitgegooid kon worden op het door
loopend deksel van het daaronderstaand privaatje,
een handdoek, een bakje met zeep, stoffer en
stofdoek; in het kastje bevond zich een houten
bakje waarin de portie eten ontvangen werd door
een luikje in de deur, een tinnen kroes, email
koflïekom, ijzeren lepel en vork. De grond van
de cel was donker; of hij van ijzer, steen
ofasphalt was, herinner ik mij niet; het geheelege
bouw scheen mij van ijzer, althans de galerijen
en hangende trappen.
»U zingt en U speelt orgel", sprak de overste
terwijl ik niet zonder huivering mijne voorloopige
woning bekeek »dat is heerlyk; dan zullen
wg een luisterrijk kerstfeest hebben; onder de
gevangenen zg'n ook een paar goede stemmen"
Ik geloof dat mijn antwoord nog al toonloos
klonk, het noodige enthousiasme werd gedempt in
een nevelachtigen weemoed, de zeven en dertig
jaren volhardende heldenmoed van zuster Cle
mentine, ontbrak mg totaal en het dichterlijke,
dat voor mij in een kloostercel gelegen was, waar
vry'willig de onschuld naar grootere volmaaktheid
gaat trachten, vond ik niet terug in't beschouwen
van die strafcel, waar ontucht en wreedheid ge
dwongen boete moesten doen. De deur van de cel
had een eigenaardig karakter van hardheid; zij
was van ijzer, een hand dik, met dwars-staven
en hoog uitpuilende spijkers bezet, van buiten
bruin, van binnen lichtgeel geschilderd, zooals
de wanden; een driedubbel soort brandkast
slot, dat alleen van buiten geopend kon wor
den, verzekerde den. uitgang; _ op gezicht's
hoogte was in 't midden een luikje aangebracht,
ook weer van buiten met traliewerk voorzien en
een tweede klep, die evenals het traliewerk van
buiten alleen geopend kon worden, terwijl de
binnenklep door de gevangene naar binnen ge
opend werd om de bakjes op te plaatsen waar
het eten in geschept werd. Op die buitenste j
klep stond een papiertje geplakt vermeldende
de reden van de straf, Op de my toegewezen
cel scheen deze etiquette versch afgescheurd,
althans een hoek was nog blyven zitten met
hobbelige, pluizige restjes papier en ik las de
letters: »cidt". Op de deuren, naast my' stond :
homicide links, infanticide rechts, daar naast vol,
toen: par autoritn paternelle, (manslag, kinder
moord, diefstal, door ouderlijk gezag). Ik zou
dus rusten ... tusschen twee moordenaressen; ook
het cide" als overblijfsel op mijn eigen deur,
woes op een moord ...
Driemaal daags werd het voedsel rondgereden, in
een soort lage ton op een rol wagertj e geplaatst;
ik was nauwelijks een half uur in de gevangenis
of mij werd opgedragen dit wagentje voort te
trekken, terwijl bij elke deur het klepje en
tralietje geopend werden, het binnenluikje met een
veer horizontaal neergedrukt, en de gevangenen
verzocht haar etensbakjes daarop te plaatsen.
Deze eerste aanblik der «veroordeelden" zal
onuitwischbaar in mg'n ziel leven ; men zag niets
dan de hoofden, die den indruk maakten zonder
romp of beenen te zy'n, zoodat de uitdrukking
dier gelaatstrekken, hier apatisch, daar verwil
derd, ginds idioot of ook wel spottend even
schrikwekkend als medelijden-inroepend was.
Zij mochten geen praatjes maken ; op andere uren
van den dag gingen de vrouwen rond, in de
cellen, om arbeid uit te deelen of bij 't werk
te helpen, dan hadden de nonnen gelegenheid
haar hart uit te storten.
(Slot volgt).
Minimin liiillimiiiiiiiiliiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimiii n mum l
Baltoilet voor jongen meisjes. Voor !
ome dames. Met een Chinees ge
trouwd. Een Koninklijke dokteres. j
i Een rood diner. R'.cept. i
j Het baltoilet voor jonge meisjes behoeft dezen :
winter vooral niet gecompliceerder te zijn dan i
anders; bij jeugd past eenvoud het beste. Toch j
kan die eenvoud een bepaald karakter aannemen ;
zonder opschik is het zeer goed mogelijk een i
! bepaalden stijl te volgen. In de eenvou- !
, digste stof zal een gekruist fichu met slappe i
[ volants, een puntlijf' en halflange mouwen met
sabot het karakter van Marie-Antoinette aan- i
: geven; zonder eenige pretentie kan men met een j
j berthe, kleine dofmouwen en een breed ceintuur :
aan 1830 doen denken.
Van de baljaponnen voor jonge meisjes heeft |
de rok geheel dezelfde coupe als een wandelrok i
van smalle stof. Men maakt hem geheel effen,
negen of elf banen, waarvan de voorste een :
j afgeschuinden tablier vormt. De achterbanen '
j worden geplooid of ingehaald aangezet, wat
i talrijker en dieper dan verleden jaar. Nog altijd i
! zonder sleep voor jonge meisjes en jonge vrouwen, i
wordt de soireejapon voor oudere dames wel met |
een kleinen sleep van 5 a 20 centimeter genomen.
In dat geval maakt men den japon ook van i
kostbaarder en zwaarder stof, damast, satin j
duchesse, peau de soie, moire Ghismonda, en j
opent men hem op een tablier van andere stof. j
fluweel, gepailleteerde tulle, die op het corsage
in het garnituur herhaald wordt. Voor jonge
meisjes is de stof dunne zg'de. mousseline met
kleine gebrocheerde bloempjes, zg'de met gedrukte
bloempjes of een klein streepje, liberty satijn;
men voert dat alles met zijde, halfzyde of satinet,
en zorgt voor een flinke balayeuse in de kleur.
De rok er onder kan van lichte zijde zy'n of
van nansouk met een volant met valenciennes.
Het corsage voor jonge meisjes moet ook een
voudig zy'n; eenvoudig ingehaald op een aan
sluitende voering, of aansluitend met een opgezet
stuk Louis XV van voren en van achteren ge
regen; of licht gedrapeerd zonder pretentie.
Men maakt dan ook de mouwen (rond, Louis XVI;
afhangend, 1830; ballon, Empire) van dezelfde stof.
Dit alles voor wie eenvoudig van smaak is, en
vooral voor wie niet te veel uitgaat. Moet men
heel dikwijls dezelfde menschen zien, dan komt
allicht de lust op, den eenvoud wat te varieeren.
Het garnituur der balcorsages is dan al heel
gemakkelijk te wy'dgen. Volants of kleine dra
perieën van zijden mousseline of Liberty gaas,
tulle, crème of gele kant, (en ook meer en meer
witte kant), randen bont of veeren, guipure
of lint. Eenvoudig en bevallig is reeds een
smalle rand zwanendons om het décolletéen
onder om de mouwen, en een wit satg'nen lint
als ceintuur; eenvoudig ook een gewoon fichu
Marie-Antoinette van zijden batist met volant
van slappe kant; eenvoudig ook, ofschoon niet
voor iedereen, een fluweelen berthe waaronder
een breede volant van kant of Liberty gaas.
De waaier heeft weer minder belang dan eenige
jaren geleden; inen maakt hem niet meer aan
het ceintuur vast, maar houdt hem onder het
dansen in de hand of laat hem op zijn plaats
liggen. Een modewaaier is er op 't oogenblik
niet; men draagt de kleine geschilderde Louis
XV en Louis XVI, de waaiers van struisveeren
met schildpadden montuur, de geborduurde of
kanten, waaiers, de waaiers van bloemen of
bloembladen, de gepailletteerde en met lint
doorregen waaiers, al wat maar mooi of kostbaar
is, de gladde ivoren, gelakte, paarlemoeren,
Japansche en Chineesche waaiers; alleen de heel
groote zijn in ongenade. De handschoenen, van
heel licht suöde, moeten de mouw raken, maar
worden alleen aan den pols toegeknoopt en zijn
daarboven, weer sluitend ; de kousen neemt men
van dezelfde kleur als de satijnen of gelakte
schoentjes.
* *
*
De uitgave van de heeren Van Holkema &
Warendorf, Voor onze Dame», onder redactie
van Jo van Sloten, gaat met l Januari over
aan de firma Nijgh en Van Ditmar te Rotterdam,
die nu reeds uitgeven De Dames- en Kiwiermo&e.
Redac'rice van dit laatste blad is mej. Alida
Verhoop; zij zal ook redactrice worden van Voor
onze Dames. De verhouding tusschen de twee
tijdschriften zal deze worden: De D'itnes- en
Kindermodf, weekblad, zal zich bepalen tot de
kleeding, met knippatronen, modebericht, en
naar het proef blad ons doet zien een uitgebreide
en ijverig verzorgde correspondentie; Voor onze
Dames komt daarby' als maandelijksch supplement
en zal handwerk-tijdschrift zijn, met gekleurde
patronen voor canevas, application en platte
steekborduursel.
De zorg die blijkbaar aan de redactie van de
Dames- en Kindermode besteed wordt, zal zeer
ten goede komen aan Voor ome Dames, dat vaak
den indruk maakte van wat onverschillig gere
digeerd of liever zonder groote vrees voor ger
manismen gewoon vertaald te worden.
Met een Chinees trouwen die in Europa woont,
kan zeer aannemelijk zijn, hem naar zijn vader
land te volgen is voor een Europeesche en zelfs
voor een Amerikaansche een bron van ellende.
Miss Ethel Benedict te Pittsburg heeft het onder
vonden. Tot de rijke familicu van Amerika
behoorend, had zij een harer vriendinnen met een
Franschen graaf, een ander met een Italiaanschen
hertog zien trouwen; zij schonk haar hand aan
den secretaris van legatie der Duitsche ambas
sade te Washington. Haar vader was er zeer
tegen; de bemoeiingen van den jongen diplomaat
in het syndicaat voor Chineesche spoorwegen
hadden hem daarenboven als man van zaken de
overtuiging gegeven dat wie het land kennend,
daarvoor moeite deed, »een schelm of een gek
moest" zijn.
Maar Amerikaansche meisjes doen haar eigen
zin, en Ethel werd Mrs. Tieh-li-Chang. Drie
dagen lang praatten de Amerikaansche bladen
over haar cosmopolitisch huwelijk.
Zonderling vond Ethel het, dat den dag na
haar huwelijk haar man plotseling een geheime
zending naar Londen kreeg. Hemzelf boezemde
de koelheid van zijn collega's en chefs reeds
ongerustheid in. Hij had van de 100,000 dollars die
hij van het syndicaat ontvangen had, toch de helft
naar China gestuurd, naar invloedrijke mandarijnen.
Zijn vrouw vergezelde hem naar Londen, maar
daar aangekomen vond men een nieuw telegram :
Tieli-li-Chang moest terstond naar Parijs, om er
de instructies van den gezant aldaar te ontvan
gen. Hij meende dat het tochtje niet langer dan
twee dagen zou duren en vertrok alleen; men
hield er hem drie maanden, en zond hem toen
terug om zijne vrouw te halen en met haar naar
China te vertrekken. Op de boot intusschen,
twee dagen na het vertrek uit Soutliampton, deed
hij aan Ethel eene mededeeling.
:Lieve vrouw, ik heb van mijn verblijf te Parijs
göpri.titeerd om een tweede vrouw te nemen. Ik
ontmoette er een weduwe, niet jong meer, maar
heel rijk, die mij hand en hart aanbood, en ik
heb ze aangenomen. Ik zal te Peking veel meer
geld, dan uw vader u geven kon, noodig hebben
orn mijn onschuld te bewijzen. Ik weet dat
volgens de vooroordeelen van ons volk my'n
gedrag u vreemd zal voorkomen, maar ge zijt nu
een Chineesche en zult aan onze gewoonte wennen.
Daarenboven, gg blijft eerste vrouw; de tweede
zal u eene dienares zijn, zij heeft het beloofd!"
Ethel vergoot tallooze tranen, maar haar man
wist haar zoo goed te troosten en de tweede
vrouw toonde zich zoo onderworpen en
zelfverloochenend op den overtocht, dat te Shangha
aankomend, de vrede in het mariage a trois
feitely'k hersteld was. Tieh ging zich te Ling-Poe
vestigen, in een aardige Europeesch ingerichte
villa en de tweede vrouw werd naar Tieh's
moeder gestuurd om daar met de andere dienst
boden op gelijken voet behandeld te worden.
Nu begon het ergste. Tieh-li-Chang werd naar
Peking ontboden om zich daar voor den Tsung-li
Yamen te komen rechtvaardigen, en Ethel bleef
alleen achter. Wat deze eenzaamheid was, kan
men zich moeielijk voorstellen. Als onrein, be
schouwd door de Chineezen, werd zij door de
enkele Europeanen niet beter behandeld. De
consuls te Shanghaïwaren haar een bezoek komen
brengen, maar geen enkele, zelfs de Amerikaan
sche niet, had haar aan zy'n vrouw voorgesleld.
Te Ling-Poe was het nog erger; hare bedienden
verachtten en plaagden haar op alle manieren;
de armste Engelsche onderwijzeres of Duitsche
winkeljuffrouw zou haar met geen woord verwaar
digd hebben ; haar eenige aanzoek was een andere
déclas*é?, een Chineesche die met een Europeaan
getrouwd was.
Tieh-li-diong was te Peking terstond gevangen
genomen en had reeds al zy'n bezittingen en die
van zy'n tweede vrouw geoffard zonder nog vry
te komen, alleen had dit geld hem van marte
ling gered. Ethel ontving nu bevel al de meu
belen der Europeesche villa te verkoopen, bij
haar schoonmoeder te gaan wonen, en daar even
als Tieh's andere vrouw, dienstbodenwerk te
doen. Toen zij er aankwam was zy'juist getuige
hoe die tweede vrouw, een Fransche, tengevolge
van het verdriet en de mishandelingen bezweek.
Ethel had, als goede Yankee, van haar verblijf
te Ling-Poe geprofiteerd om veel moois te koopen
en dat nu duur aan haar blanke kennissen ver
kocht; zij kou dus haar man een. goede som
zenden en had het geluk hem daarmede zijn
vrijheid terug te geven. Hij keerde nu tot haar
terug, geruïneerd, maar betrekkelijk gelukkig,
was getuige van de geboorte van een klein
Cbineesje, en daar Ethel nu door haar zoon in
de Chineesche familie een eervolle plaats had
gekregen, besloot zij verder zich te troosten en
met haar man bg mevrouw Tieh de oudere te
blgven inwonen: All's we.ll that endes well.
De koningin van Portugal is niet uit ledig
heid en dilettantisme er toe gekomen, medicynen
te studeeren, zooals zij doet. De gedachte kwam
bij haar op, toen wijlen haar vader te Belem bij
haar logeerde. De oude vorst was lijdend, maar
wilde van dokters niet hooren. Toch zag de
koningin dat het regime, dat hij volgde op
voorschrift van een medicus dien hij vroeger
geraadpleegd had en die overleden was niet
voor hem deugde. Zij had er gaarne verandering
in gebracht, maar durfde niet, en had ook geen
wetenschappelijke autoriteit om haar idee door
te zetten. Later, toen haar kinderen ziek werden,
vatte zij de studie ernstig op, en besloot van
meet af aan te beginnen en gewoon voor dokter
te stadeeren. De vrouwen zijn in Portugal
feitelijk van de medische studie uitgesloten;
zij trachtte hierin verandering te brengen. Zij
deed het toelatingsexamen en aan het eind
van het eerste jaar het eerste examen. Zij is
nu door het derde. Haar medische bibliotheek
is de mooiste in het koninkrijk, en daar zy
Fransch, Engelsch, Spaansch en Italiaansch kent,
leest zij tijdschriften, correspondeert met
buitenlandsche geleerden, en kan aan een aantal van
haar confraters een lesje geven. Zij studeert met
haar oudste jongen botani, en laat hem onder
baar toezicht het microscoop gebruiken.
Om hun gelukkig spelen te Monte-Carlo te
herdenken, 350.000 francs op rouge verdiend
hebben eenige Engelscbe heeren een
dlnerrouge doen toebereiden in het Savoy-Hótel, onder
directie van den. kok Escotfier. Alles was rood
en goud, de knechts hadden roode fracs, roode
dassen en roode handschoenen, en in alle ge
rechten was zooveel mogelijk het rood in acht
genomen, ofschoon men het toch niet zonder
zwart truffels kon stellen. Het fraaiste was een
ijsmonument, de «rots van Monte-Carlo", uit ijs
gehouwen, waarop men het casino en de
speeltafel in volle werking zag, met goud beladen.,
spelers van chocolade, en palmen ala omgeving.
De rots was van binnen met electrisch licht
rood gekleurd. Het menu was rood, de zaal, de
verlichting, de wijn, en waarschijnlijk ook ten
slotte de gezichten der dineerenden.
Court-bouülon. Om riviervisch te koken mengt
men met een liter koud water een halven liter
witten wijn. eenige lepels azijn, zout, peperkorrels,
twee wortelen, een ui (als men wil), wat peter
selie en twee laurierbladen. Men plaatst de pan
te vuur ; als het vocht half warm is, legt men er
de visch in, daarop de plaat, zoodat de visch
geheel onderligt, en laat het koken, naar de
grootte van de visch het vereischt.
In den zomer kan men den court-bouillon
niet langer dan twee dagen bewaren, 's winters
wel vier of vijf dagen ; men kan ze twee maal
gebruiken. De witte wijn moet niet te zoet zijn;
roode wijn is even goed, maar men neemt witte
om de kleur. Men gebruikt hem vooral om
visschen, die niet veel smaak hebben, wat geur
te geven ; van fijne visch en zeevisch zou men
niet gaarne den eigen smaak onder den geur van
den court-bouillon doen verloren gaan. Een
j vierde melk geeft aan sommige visschen meer
i malschheid.
E?e.