Historisch Archief 1877-1940
K°. 967
DE AMSTERDAMMER
A°. 1896.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr,
Dit nummer bevat twee Bijvoegsels.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel b\j de Vijzelstraat, 542.
Zondag 5 Januari
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/" 1.65
Voor Indiëper jaar mail
10Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
IK H O V Di
VAN VEEBE EN VAN NABIJ: Kamer-Indrukken.
Oom Paul" en de Uitlanders". SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Onze revolutionaire socialis
ten, door F. M. C. MUZIEK in de hoofdstad, door
Van Milligen. KUNST EN LETTEREN : Wereld
vrede, van Louis Couperus, door Ch. M. van Deventer.
FEUILLETON: Tijdens 't gevecht, naar het Fransch
van Paul Bourget. II. RECLAMES. VOOB DA
MES: Een nacht in de cellulaire gevangenis, kerst
vertelling door Cath. Alb. Thijm. (Slot). Allerlei,
door E-e. Ingezonden. Een reis naar den
Parnassus, door Edw. B. Koster. Boekbeoordeeling.
INGEZONDEN. WOOBD EN BEELD, door S K.
SCHAAKSPEL. VABIA. - ALLERLEI. PEN
EN POTLOODKRASSEN. - ADVERTENTIËN.
?Illllllllllllllllllllllll ..... lllllllllllllllllllll
IIII ..... IIIUIIH
Kamer-indrukken.
In groote snelheid zijn wij de elf hoofd
stukken der staatsbegrooting weder voor
bijgegaan, en nu wij op den af gel egden weg
terugzien, treft het ons hoe weinig hij te
zien gaf. Dit ligt aan de omstandigheden.
Bijna niet n politiek man van beteekenis
heeft aan het debat anders dan voor een
oogenblik deelgenomen, omdat ieder beseft,
dat wij spoedig een nieuw hoofdstuk in onze
parlementaire geschiedenis gaan beginnen, en
dat hetgeen in het tegenwoordige nog geschre
ven wordt, voor de toekomst geen practische
waarde heeft.
Nu de beraadslaging afgeloopen is, bestaat
er echter toch reden om de balans op te
maken. Wij hebben de regeering, zoo tijdelijk
als zij is, weder in haar geheel aan het werk
gezien, en wij hebben de partijen, zoo voor
bijgaand als hare tegenwoordige samenstelling
ook zij, weder gehoord. Beiden zullen wij
in het volgende jaar opnieuw tegenover elkan
der zien, ook om te beslissen over het groote
politieke vraagstuk van den dag. Hoe
vertoonen zich, aan weerszijden, de krachten van
aanval en verdediging?
Het kabinet is als een ameublement van
slecht bij elkaar passende stukken. Men kan
het den heer Roëll aanzien dat het samen
houden van den boedel hem moeite kost en
zorgen baart. Ofschoon zijn eigen departe
ment hem weinig hoofdbreken geeft en het
beredderen onzer kleine diplomatieke zaken
hem nog niets dan voldoening heeft verschaft,
spreekt hij bij elke gelegenheid van den
regeerlast, en maakt hij er geen gtheim van
dat hij dien op zich genomen heeft zonder
illusie en met weinig ingenomenheid. Meer
dan andere kabinets formeerders heeft men
hem aan de groene tafel gezien, terwijl de
hoofdstukken van zijne ambtgenooten behan
deld werden. Dat was misschien om te voor
komen dat de botsingen, die onder het acht
tal plaats hebben, al te ongegeneerd ruchtbaar
worden gemaakt; maar het was ook omdat
de dilettant, die er in hem schuilt, te veel
schik heeft in het parlementaire woordenspel
om er zich geheel aan te spenen. Hij mengde
zich niet in het debat, maar voerde druk
particuliere gesprekken, ook met dien collega,
die het mikpunt der aanvallers was. Aan
zijne gebaren en aan zijne houding ziet men
altijd, dat onze premier er heelemaal »in" is.
De heer Van der Kaay is ditmaal geluk
kiger geweest dan verleden jaar; hij blijft
echter, als minister, beneden zijne positie als
kamerlid. Generaal Schneider en de heer
Bergsma worden als goede administrateurs
op prijs gesteld. Beider politiek weerstands
vermogen zit in hun onverstoorbare kalmte.
Men mag hun zeggen wat men wil, zij ko
men niet uit hunne plooi.
De minister van marine rijst in prestige.
Mij zou het niet verwonderen wanneer men
den heer Van der Wijck in de toekomst,
zelfs buiten het departement van marine,
een rol zag spelen. Er zit in hem de stof
van een staatsman: een koel hoofd; veel
zelf beheersching; inzicht in toestanden en ken
nis van personen;nauwkeurige detailkennis, en
daarbij eene groote kracht van concentratie
op hetgeen voor het oogenblik de hoofdzaak
is, met verwaarloozing der bijzaken. Wat hij
noodig had, is hij bezig aan te leeren: vaar
digheid in spreken en debat voeren.
De heer Sprenger van Eyk heeft en houdt
den naam van knap te zijn. Dit geeft hem,
bij de beklemming, waarmede velen in en
buiten de Kamer onze stijgende budgetten
en onvervulde verlangens aanzien, een over
wicht, dat zijne oppervlakkige en grove manier
van debatteeren hem zou kunnen doen ver
liezen. Zijn succes met de nieuwe wijze van
heffing der invoerrechten, en nu weder de
goede conditiën, waaronder hij de conversie
aan de Beurs brengt, wegen op tegen zijne
zwakte bij de Wet op het Personeel. Deze
laatste is trouwens voor ieder minister van
financiën een struikelblok geweest.
De minister van waterstaat heeft de on
dankbaarste plaats in het Kabinet. Dit
departement is een wiel in onzestaats-machine,
waar niet n machinist tot dusver mede heeft
weten om te gaan. Aan den eenen kant
vordert het eenen ingenieur van meer dan
gewone veelzijdigheid; aan den anderen kant
zou men er een sociaal-politicus voor moeten
hebben, die van alle oeconomische vragen
op de hoogte was. De eenige goede minister
van Waterstaat, Handel en Nijverheid, die
op dit oogenblik in ons land leeft, zou misschien
de heer Tak van Poortvliet zijn. De tegen
woordige minister is een eenzijdig technicus,
die als zoodanig het talent mist om zijne
inzichten duidelijk te maken.
Als een toren tusschen heerenhuizen staat
de heer Van Houten. Men gelieve dit niet
op te vatten als eene uiting van onverdeelde
ingenomenheid, maar als een indruk van
perspectief. De publieke opinie trotseert hij;
moeielijkheden zoekt hij bij voorkeur op.
Waar anderen gebogen gaan, staat hij recht
en torst, als een gevoellooze caryatide, den
last van toorn, haat, vooroordeel en beslom
mering, dien hijzelf, als tot titans-tijdverdrijf,
boven zijn hoofd heeft opgestapeld. Vijf dagen
heeft men, in dag- en avondzittingen, storm
tegen hem geloopen; wel niet met
stormrammen, dat is waar, doch met spelden, wat
óók afmat. Geen oogenblik toonde hij zich
vermoeid of afgetrokken, en buiten de Kamer,
zegt men, kon men niet aan hem merken,
dat er eene begrooting of eene oppositie in
de wereld was.
Wat heeft ons nu de Kamer te zien ge
geven? De omstandigheid, dat de leiders zich
meerendeels buiten spel hielden, maakt het
oordeel eenigszins moeilijk. Van Houten's
vroegere geestverwanten: Borgesius, Kerdijk,
Veegens, en ook Tak, hebben trouw aan zijne
zijde gestaan, zoo dikwijls het openbaar onder
wijs aangevallen of te kort gedaan werd. De
»schoolwet-meerderheid" van vóór 'SS, waar
men zoo dikwijls op gesmaald heeft en die
Van Houten zelf een zijner duizend-en-én
wispelturigheden het ijverigst heeft helpen
scheuren, is weder gebleken nog door het
taaiste aller politieke cementen bijeengehouden
te worden. Daarentegen heeft het allegaartje,
dat men uit geavanceerde liberalen, demo
cratische anti-revolutionairen en dito
ulframontanen poogt bijeen te scharrelen, nog
nooit of' nergens een zweem van regeerkracht
te zien gegeven.
Leidde men echter hieruit af, dat er tusschen
Van Houten en zijne gewezen vrienden iets
anders dan afkeer bestaat, dan zou men,
geloof ik, den bal verre misslaan. Dat heeft
men kunnen merken aan de sentimenteele
verontwaardiging van den heer Kerdijk, maar
duidelijker nog aan de van gal overloopende
vijandigheid van Veegens. In het geschil
over de Loterijzaal, waarin de minister van
binnenlandsche zaken, door een zijner onver
klaarbare koppigheden, metonnoodige warmte
partij heeft gekozen voor zijn referendaris
De Stuers, hebben de geavanceerden, zonder
ne uitzondering, zich tegen hem gekeerd
en zag hij niets dan clericalen en sommige
oud-liberalen naast zich.
Er is dus niet het kleinste teeken, dat
het ministerie bij de Kieswet helpers zal zien
opdagen, die het niet verwacht. En er is
geen absolute zekerheid, dat het zijne ram
melende meerderheid bijeen zal kunnen houden.
Van Houten heeft wel gezegd, dat hij niet
van plan is naar rechts te zien, maar niemand
heeft hem nog te verstaan gegeven, dat hij,
aan dien kant de voeling verliezende, haar
links terug zal vinden. Bij elke fout staat
alles op het spel.
Het belangwekkendste, wat ik in dit grauwe
begrootings tafereel gezien heb, was de weder
opstanding van Abraham Kuyper. De vele
glossen over zijn aanhoudend wegblijven
moeten den doctor toch geprikkeld hebben,
en eenmaal buiten zijne tent, is de verleiding,
om aan het standje deel te nemen, hem
spoedig te sterk geworden. Met zijne verschij
ning was het een oogenblik alsof de tijd
terug zou keeren, toen er groote politieke
veldslagen geleverd werden.
Doctor Kuyper is, met de jaren, naar het
uiterlijk een type van geconcentreerde kracht
geworden; niet groot van postuur, gezet,
met zware ledematen en dikke handen, van
welke hij, staande, de duimen in zijne broek
zakken pleegt te houden. De in zijnejeugd
fijne gelaatstrekken zijn grof geworden onder
het aangegroeide vet; het donker haar is
gedund ; de oogen zijn helder gebleven. Zit
hij, dan houdt hij zich ineengedoken, het
hoofd in den nek, zoodat de woorden van
den redenaar, naast wien hij dikwijls plaats
neemt, over hem heengaan zonder dat de
stilzittende figuur verraadt dat zij er iets
van opneemt.
Zijne stem is eene van die benijdenswaar
dige, hooge geluiden, die het gemakkelijkst
in de ruimte dringen en zich boven het ge
gons verheflen, zonder te krijschen. Maar
als Kuyper spreekt, is er stilte. Dit was
in den aanvang een xuccc* Jr. ciiriosité, want
weinigen in de Kamer hebben hebben den
hoofdman der anti-revolutionairen, toen hij
van '71 tot '77 voor Gouda zat, bijgewoond.
Naarmate men hem echter hoorde, kwam
men onder de bekoring van goede taai, met
meesterschap voorgedragan. Daarna eerst
is de ervaring gekomen dat de inhoud wat
hol was.
Dit is de fout, die dr. Kuyper voor het
aanvoeren van politieke mannen, in de Kamer,
ongeschikt maakt. Hij is een man van eene
verbijsterende geleerdheid en werkkracht;
zijn doordringend verstand werpt zich op de
dingen en vermeestert ze aan nen kant;
maar ziet dikwijls het punt niet waar het
op aan komt. Hoe zorgvuldig hij ook ver
mijdt, in de Kamer den domino, of den
»paus" uittehangen, men bespeurt toch tel
kens dat hij gewoon is allén het woord te
voeren en niet terstond tegenspraak te ont
moeten. Op een onjuiste praernisse bouwt
hij eenen toren van dialectiek, en als het
gevaarte daar staat, zóó knap ineengevoegd
dat er geen speld tusschen kan, dan
acht hij zijn pleit gewonnen. Maar wie in
redetwist gehard is, blijft onovertuigd.
Zoo was het ook nu weder, toen hij, naar
aanleiding van die onnoozele subsidie aan
de kweekschool van bewaarschoolhouderessen,
poogde aan te toonen dat Van Houten den
schoolstrijd van vuur 'S!) heropende. Zijn
betoog sloot als een bus, doch niemand voelde
er iets van. Men wilde niet, in gén hoek
der Kamer, den schoolstrijd hervatten, en
indien Van Houten het gewild had, zou men
hern allén hebben laten staan. Aanlig was
het, dat Schaepman, zoo weinig politicus als
die is, dit in den aanvang voelde en alleen
op gronden van opportuniteit oppositie
voerde; maar later, door Kuyper's woorden
stroom meegesleept, in diens schuitje begon
te komen. De oud-minister Mackay daaren
tegen, als getuige opgeroepen, kwam zicht
baar uit zijn humeur voor den dag en werkte
zich zoo spoedig doenlijk weer uit het gedrang.
Van Houten zelf carteerde, met de koele
zakelijkheid die hem eigen kan zijn, den
ouden twistappel terstond.
Toch merkt men, als Kuyper spreekt, dat
ook bij Van Houten het vuur onder de asch
begint te gloeien. Anders rustig
aanteekeningen makende, staat hij nu telkens op en
wandelt, om zijne gedachten te verzamelen,
langs en voor de ministers tafel. Dan weer
een woord op het papier geworpen, of
der tegenwoordige vrienden, De
of Mees, haastig eene opmerking
gewisseld. Als het oogenblik van antwoorden
gekomen is, heeft hij echter zijne
zelfbeheersching terug. Hij nadert wel het punt,
waar de doctor hem zou willen hebben, maar
trekt op eens zich terug, met eene van die
fijne wendingen die men lezen moet om ze
geheel te vatten. Maar als Kuyper hem
poogt te »lijmen", zooals in het debat over
snel
met een
Beaufort
den professor in de archeologie en de oude
geschiedenis, dan ondervindt hij dat men
een groot overwinnaar kan zijn op den
preekstoel, in den katheder en achter de
schrijflessenaar, maar soms toch het nog
aflegt tegenover een jurist en debater als
Van Houten. JULIUS.
Oom Paul" en de Uillanders."
Aan onrustbarende berichten is in de
laatste weken waarlijk geen gebrek. Eerst
kwamen ze uit Constantinopel, toen uit
Washington, thans uit Pretoria. De eene
^quaestie" verdringt de andere, maar de
Engelsche regeering geniet het twijfelachtige
voorrecht, in al die quaesties eene eerste rol
te spelen, zonder bij de Europeesche toe
schouwers bijzonder veel sympathie te vinden.
De geleidelijke, uit den aard der zaak
zeer langzame ontwikkeling der
Zuid-Afrikaansche Republiek van patriarchale toe
standen tot een meer of min modernen staat,
is door de ontdekking der goudvelden ernstig
verstoord. Bij duizenden en duizenden zijn
gelukzoekers het land binnengetrokken; met
echt-Amerikaansche snelheid is in het centrum
der mijndistricten eene groote,
nieuwerwetsche stad ontstaan, en de buitenland^che
bevolking, de :uitlanders", zooals onze
Transvaalsche staraverwanten zeggen, over
treffen de Boerenbevolking reeds in aantal,
en willen thans ook, al is voor verreweg de
meesten hunner het verblijf in de Republiek
slechts tijdelijk, daar den invloed en het
gezag uitoefenen, waarop zij naar hun getal
sterkte aanspraak meenen te mogen maken.
Onder die «uitlanders" zijn allerlei nationa
liteiten vertegenwoordigd, maar de Engelscheu
maken de groote meerderheid uit. Dat de
onafhankelijke Boerenrepubliek in
ZuidAfrika voor de Engelsche Jingn'n een doorn
in het vleesch is, weet ieder. Even bekend
is het, dat de ondernemende CeciJ Rhodes,
de Napoleon van het Engelsche Zuid-Afiika,
voor niets terugdeinst, en dat de regeering
van het moederland vaak noch den wil,
noch de macht heeft om hem in zijn avon
tuurlijke plannen tegen te houden. Vandaar
dat de crisis in de Transvaal niet ten on
rechte wordt opgevat als een dreigend conflict
tusschen Engeland en de Zuid-Afrikaansche
Republiek.
Het manifest der uitlanders beklaagt zich
bitter over allerlei grieven, die zeker lang
niet denkbeeldig zijn. Zij beweren niet slechts
talrijker te zijn dan de Boeren, maar negen
tienden van de eigendommen in de Republiek
te bezitten, terwijl zij geen kies-en stemrecht
bezitten en dus geenerlei stem in het kapittel
hebben, hetgeen zeker niet pleizierig is,
als men hooge belastingen moet opbrengen
en vindt, dat die gelden op glad verkeerde
manier worden gebruikt. Zij beweren goede
burgers van de Republiek te kunnen zijn en
toch goede onderdanen van koningin Victoria
te kunnen blijven. »Wij verlangen" zeggen
zij »cene onafhankelijke republiek, die
eene ware republiek zal zijn, waarin alle
mannen, die den eed van trouw aan den
staat hebben gedaan, gelijke rechten zullen
hebben. Wij zijn niet bezield met rassenhaat;
wij wenschcn niemand, welke zijne nationa
liteit ook zij, van zijne rechten te berooven.
Maar wij verlangen:
»io. De instelling van deze republiek als
een werkelijke republiek. 2o. Een grondwet,
ontworpen door bevoegde personen, gekozen
door vertegenwoordigers van het geheele
volk, een grondwet, die beveiligd zal zijn.
tegen overijlde wijziging. 3o. Billijk kies
recht en behoorlijke volksvertegenwoordiging.
4o. Gelijkheid van de Hollandsche en de
Engelsche taal. 5o. Verantwoordelijkheid
van de hoofden der groote departementen
aan de wetgevende macht. Go. Opheffing
van kerkelijke misstanden. 7o. Instelling
van onafhankelijke rechtbanken met behoor
lijk bezoldigde rechters. 80. Liberaal ondewijs.
!). Een behoorlijk burgerlijk bestuur met
voldoende bezoldiging en pensioenstelsel.
10. Vrijhandel voor Zuid-Afrikaansche voort
brengselen."
Zoo oppervlakkig en van een Europeesch
standpunt beschouwd, schijnen deze eischen,
voor het meerendeel althans, niet onredelijk.
Maar als men bedenkt, waar en aan wie zij
gesteld worden, dan moet men den Tempx