De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 5 januari pagina 11

5 januari 1896 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 967 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 11 De conversie en de kleine rentenier. De beide dischgenooten tot minister SPRENGER VAN EYK : Moet u, met uw groote vork, ons nu alweer een brok afhalen ? 'jimiiiiiimilMiiiiiiii nlllllHIIIIIIIMIIIIlnlIllllllllllllllllllllllllMllllllllllllMIIIIUIIMIIIIIIIIIII gaan, en ten bewijze dat de lakenbereiding ook hier ter stede een hoofdiudustrie was, die in groote achting werd gehouden, moge dienen, dat zulk een persoon voorts voor 4 jaren gebannen werd en 8 Karolus-gulden boete moest betalen. Niet minder sterk uit zich die geest in de cor rectie, een persoon opgelegd, die, al //vloekende, zwerende ende zwartende bij God zijnen bitter lijden ende gebenedide leden, dat Gods eer te naegaat," .zich tot meermalen toe tot vechten en dreigen met scherpe wapenen had laten verleiden. Zijn straf bestond, omdat het juist in den Paaschtijd geschied was, daarin, dat hij des Donderdags, op -Goeden Vrijdag en Paaschavond (Zaterdag), des morgens tusschen 7 en 1Üuur, de zeven kerken 'dezer stad moest bezoeken, en wel barvoets met ongedekten hoofde, dragende op zijn blooten lijf ?een bloot pansser" en in zijn hand een brandende waskaars, op welke boetepleging een gevangenisstraf "van drie dagen volgde, die echter vervangen kon worden door het geven van drie toortsen van 10 stuivers het stuk, namelijk n aan de Oude Kerk, -én aan de Nieuwe Kerk en de derde aan de Heilige Stede. In tegenstelling met de straffen, die zulk eenen .geest ademen, zou men de volgende als 't ware wereldlijke straffen kunnen noemen. (Slot volgt). SNUIFJES. Al mijn vrienden Pleil en Zegen in het nieuwe jaar en een snuifje extra in dank voor hun gelukwenschen. Vanwaar, zoo heb ik me afgevraagd, die buitengewone hartelijkheid ? Ik heb toch niets anders gedaan, dan wat mij zelf ook aange naam was, mijn naaste iets uit mijn doosje gepresenteerd, en nu leek het wel, alsof ik weldaden zonder tal had bewezen in strijd met mijn eigen belang. Wat kan de oorzaak zijn van zooveel geestdrift en erkentelijkheid? Een snuifje kost zoo weinig. Is het dan, dat de menschen een ander zoo'n kleinigheid niet gunnen, en dat ik dus een uitzondering verdien te heeten onder mijne tijdgenooten, wijl ik alles behalve zuinig op een prise, niet eens begrijp hoe iemand daar schriel mee kan zijn! Een oogenblik was ik ijdel genoeg mezelf beter te achten dan al mijn vrienden, dien ik Saterdags dat teeken mijner hoogach ting en toegenegenheid uitreik, slechts n en kel oogenblik maar. Want dadelijk bedacht ik, dat, indien de zelfzucht hier in het spel was, de lui die voorbijgegaan waren, dan ook hun jaloerschheid aan den dag zouden moe ten leggen, en juist hiervan vond ik geen spoor. Integendeel, ieder gunt van ganscher harte zijn buurman zoo'n gave, menschlievend, schijnt het, zijn zij thans allen tegaar. Intusschen .... het gebrek aan snuif, waar over ik verleden week moest klagen, heeft niet lang aangehouden. In mijn gewonen winkel althans is voorraad. Heb ik het ver haal van mijn leverancier goed begrepen, dan zouden de heeren v. Lier in de Amstelstraat. een deel van hetgeen zij hadden ingeslagen weer te zijner beschikking hebben gesteld. Waarom weet ik niet maar waarschijnlijk, omdat zij begrepen, dat het toch niet aanging in hun thêfitre zulk een oorverdoovend genies te verwekken, als het daar een paar avonden geweest is. Het moet weinig gescheeld heb ben, of de politie was er bij te pas gekomen! Dit nu is inderdaad iets bedenkelijks. Een snuifje, zooals dat van ouds in eere is geweest, behoort niet meer te geven dan een zachte neuskitteling, die maar zeer zel den tot een explosie van overgevoeligheid, uit een prikkeling der reukzenuwen ontstaan, mag leiden; gelijk dan ook de beste snuivers uit den pruikentijd met gratie tusschen duim en wijsvinger slechts zooveel korreltjes wisten te pakken als noodig waren, om hun herse nen dat tikje van aansporing te geven, waar door deze zulke grootsehe en diepe denkbeelden vermochten af te scheiden. Op geen enkel ge bied komt de juistheid va u de spreuk der ouden: oint-e nimüuii nocct, alle overmaat schaadt, duidelijker aan het licht dan op dat van de prise, wat het zij tusschen twee haakjes gezegd wel het krachtigst bewijs is van de hooge ontwikkeling, die dezen lieden van nature moet zijn eigen geweest, daar dit, nog meer geestelijk dan stoffelijk genotmiddel hun geheel onbekend is gebleven. Hoe dit zij, een kleine waarschuwing om niet zonder eenige aristocratische ingetogenheid de vin gers in n1 ij n rappe te zetten, schijnt nog geens zins overbodig, wijl ik enkele personen hel) ontmoet, die, meer boer dan edelman, wei al hun vijf' vingers te gelijk zouden willen gebruiken, om iets te verzamelen, dat in zijn vollen omvang niet rneer mag zijn dan een kleine duimbedekking, even gemakkelijk op te snuiven als weg te blazen. y\n deze ietwat technische vingerwijzing meen ik met het volste recht mij weder aan mijn edelmoedig streven te mogen wijden, in de hoop, dat op l Jan. 1897 de dankbetuigingen en gelukwenschen niet minder talrijk zullen zijn, dan nu op dezen nieuwjaarsdag. Ik heb nu werkelijk medelijden met de Eerste Kamer. Blijkens het afdeelingsverslag over de conversiewet, heeft ->men" het algemeen betreurd, dat er zoo weinig tijd was voor de be handeling van zulk een gewichtige voordracht. Algemeen was men echter doordrongen zoowel van het recht van den Htaat om tot conversie over te gaan als van zijn plicht om in de bestaande omstandigheden van dat recht gebruik te maken. Het tijdstip voor conversie achtte men goed gekozen. De rentevoet van 3 p(Jt. vond algemeene instemming. Even algemeen achtte men" het juist gezien dat de Ilegeering zich de hulp van een krachtig consortium heeft verzekerd. Aan het constant vasthouden aan het stelsel van verplichte aflossing werd, vooral uit een moreel oogpunt, waarde gehecht. Ziedaar dus een voordracht, waarmee men" het in elk opzicht algemeen" eens was, en waarover men geen tijd had om lang te debatteeren. Is 't niet, of men het der Eerste Kamer onmogelijk wil maken de lenijte harer beraadslagingen in evenredigheid te houden met het gewicht van een haar aangeboden wetsontwerp'? En toch, de Eerste Kamer juist hoor ik zou graag lang praten. Zij telt goede redenaars, en redenaars, die nog aan principes hechten. Zoo nu weer wilde zij er op wijzen, dat het stelsel van verplichte aflossing uit een moreel oogpunt aanbeveling verdient. Het is zoo goed, dat dit eens wordt opgemerkt. Het moreel oogpunt wordt in de Tweede Kamer vooral bij Financiën vaak veronachtzaamd. Hoe ge heel anders zou het zijn, als onze Eerste Kamer, in de plaats van of'vóór de Tweede de financiën mocht regelen. \Vatzouden we, ondereen moreel oogpunt, een geheel ander belastingstel.se! krij gen --een waarbij de oneerlijkheid,de fraude in aangiften voor vermogens- en bednjf'nbelasting dadel ij k on mogelij k wei d gemaakt; (iet personeel als de o nbillijkste en dus meest immoreele heflitig werd afgeschaft en de staatsloterij in min der dan geen lijd voor goed opgeruimd. En dan de jenever en het opium, als melkkoetjes, geen dag leven werd hun langer gegund. Alleen vrees ik, de oude heeren zouden iets al te doortastend te wer'.: gaan. daarom zou het misschien nog bater zij a, dat de Ejrste on Tweede Kamer in vereenigde zitting onze financiën re/jelden. Langzamerhand zou dan de Tweede Kamer onder den inoreelen invloed van de E;rste Kamer komen, en wie zal zeggen hoe spoedig we het schouwspel zouden beleven van Hprenger van Eyk, den fiscus, te zien optreden als moralist. »Den 2-'!sten Januari a. s. hopen LietdadigIteül naar Vermogen en DR Armen tnn A/nI sterdam, den dag te herdenken, waarop zij vóór 25 jaar aan elkaar werden verbonden". Deze advertentie is blijkbaar onvolledig, want de onderteekening ontbreekt: De dank bare hinderen. En toch Liefdadi/jtt.ei/1 naar Veniwijen heeft nog al wat spruiten ! Ik heb wel eens hooren beweren, dat er in Amster dam veel te veel Liefdadigheidjes naar Ver mogen rondwandelen. En dan valt er nog iets op te merken. Meer dan eens heb ik gelezen dat de van" van dezen zilveren bruidegom niet authentiek is. Eigenlijk zou hij heeten Liefdadigheid zonder vermogen, omdat hij jaarlijks minstens 100 duizend gulden te kort komt, zoodat hij dan ook niet verbonden is met DE 1 armen van Amsterdam, maar met een deel der armen van Amsterdam. De naam van de bruid zou dan al evenmin echtwezen Nudatzijn van die intieme verhoudingen, waarmee ik mij lie ver niet inlaat. Wat mij betreft, ik gun het paar een rijk zilveren feest; maar het zou me nog meer verheugen, als we morgen den dag konden lezen, dat het huwelijk ontbonden was. omdat de beide partijen elkander niet rneer noodig hadden; veel kans echter, geloof' ik. is daarop niet Dit zoo zijnde, zou ik nog een andere ad vertentie willen plaatsen: Den 2osten Januari as. hopen Lirfd'idi'jheid zonder cenno/jen en De Rijken van Amxfp.nlam den dag te herdenken, waarop zij vóór 25 jaar aan elkaar werden verbonden, /fe liitildxirfi Annat," Wie weet of die dankbaarheid menigen rijke niet zou treffen. Ik heb de AnilieinwJie Cl- altijd voor een dep;elijk blad gehouden, maar nu is 'zij met 1 Januari me toch wat al te degelijk uit den hoek gekomen. Ik lees daar, dat de heer Elius Kohovel >een vlugschrift over de vermogensen bedrijfsbelasting" heeft uitgegeven. Dit vlugschrift heb ik ook gezien, en toen is mij gebleken, dat de heer Schovel. twee !v>e,kdeelen. te samen ongeveer om b'ii-lzijden, onder den titel, »Onze gesplitste inkomsten belasting" heeft volgeschreven, of, zonder de bijlagen, n boek van I-JU') bladzijden. Xu wil ik wel gelooven, dat de heer Sehovel/.eer vlug schrijft, maar ><een breede en grondige beschouwing'' van die beide belastingen, hoe vlug ook geschreven, zou ik niet gaarne voor een vlugschrift willen doen doorgaan, vre«zende. dat men mij zou verdenken, zalf zóó vlug te schrijven, dat het haast vluchtig zou. moeten heeten1

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl