De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 5 januari pagina 7

5 januari 1896 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 967 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Een Reis naar oen Pan. Onlangs verscheen bij Archibald Constable & Co. te Londen een aardig boekje van een anoniem schrijver, getiteld AU Expenses Paid, een soort gelijk onderwerp behandelend als Fokke Simonsz in zijn Moderne Heiicon, maar waarin de dichters zelven een tocht naar den Zangberg ondernemen. Dertien ,Minor Poets", waaronder drie dames, allen met naam en toenaam genoemd, stevenen in een stoomboot naar den gewijden grond, terwijl hun karakteristieke eigenschappen op de koddigste manier worden gechargeerd. In een kleine voor rede verzekert de ongenoemde schrijver, dat er geen «single sneer or mark of unkindness" in zijn kort verhaal te vinden is, en dat hij, gesteld iemand mocht aanstoot vinden aan zijn geschrijf, bereid is zijn excuses te maken. Deze mededeeling iSj dunkt me, geheel overbodig, want niemand van de ten tooneele gevoerde personen zal zonder hartelijk lachen het drollige boekje, rol snaakschen humor en allerleukste invallen lezen, tenzij hij of zij van allen sense of humor" verstoken is. Op zekeren morgen ligt de heer William Butler Yeats, Minor Poet, in zijn bed te slapen. Hij heeft een visioen van een aardmannetje met ver miljoene muts en groenen broek, dat in hoogdiohterlijke taal, hem aansprekend als »star of the morass" en hope of te lakes", hem beveelt ten spoedigste te doen wat de elfen en de sterreu hem gebieden. Nader verklaart die eigenaardige bezoeker zich niet. De heer Yeats wordt met schrik wakker, en juist als hij aan zijn ontbijt wil gaan, wordt er geklopt, en iemand die zich be kend maakt als mijnheer Pattington, een gezet, roodwangig man met grijze bakkebaarden, door den schrijver Zijn Corpulentie getiteld, komt binnen. De heer Yeats inviteert hem om mee te ontbijten, en tijdens dat maal verklaart de heer Pattington, dien we nu nader leeren kennen als rijkgeworden varkensslager, het doel van zijn be zoek. Deze heer houdt namelijk veel van poëzie, en heeft zooveel genoten bij de lectuur van de //Minor Poets", van wier gedichten hij heele stuk ken uit het hoofd kent, dat hij besloten is hun ook een pleiziertje te doen en hen tracteeren wil op een tochtje naar den Parnassus dat is goed voor de inspiratie, weet u waarvan hij al de kosten op zich zal nemen. (Vandaar de titel van het boekje.) De dichter neemt getroffen het aanbod van den Maecenatischen oud-spekslager aan, die hem een lijst geeft van de tot het uitstapje te noodigen personen. Het zijn de volgende: William Watson, William Butler Yeats, Richard Le Gallienne, Arthur C. Beuson, Katharine Tynan (that was) 1), Dollie Radford, Norman Gale, Arthur Symons, Alfred Hayes, rancis Thompson, Jane Barlow, Ruyard Kipling en John Davidson. De kosten van het uitstapje van deze dertien uitver korenen zullen tien duizend pond sterling bedra gen, en een wissel voor dit bedrag, over veertien dagen te voldoen, wordt door Pattiugton aan den door zooveel kwistige edelmoedigheid overbluften Minor Poet ter hand gesteld. Daarna maken de heeren Yeats en Le Gallienne een circulaire op, die aan de verschillende genoodigden wordt ver zonden, met dit gevolg dat allen de invitatie aan nemen. Als het nieuws uitlekt, maken allerlei dag-, week- en maandbladen er commentaren op, en een van hen parodieert Tennyson in een ge dichtje, waarvan ik het eerste couplet aanhaal: It is the minor poet, And hèis grown so proud, so proud; His vessel has a golden mast, And many a golden shroud; For lapped in luxury hèflies To Grecian figs and azure skies. 2) Op den bepaalden tijd zijn de genoodigden, sommigen zeer sport- en dandyachtig uitgedost, aanwezig. Minstens tien van hen hadden sedert het bericht van hun buitenkansje de scharen van den haarsnijder rust gegund, en geleken op het kroost van Esau. Allerlei dignitarisen, befaamde romanschrijvers, beruchte interviewers, redacteurs, uitgevers, enz. enz. wuifden hun het afscheid toe aan het station. De uitgever John Lane (iemand als Versluys ten onzent) pinkte heimelijk een traan weg. Graven en hertogen schreeuwden zich schor. De vlag van de Bodley Head uitgeverij was half stok. De kerk, het tooneel en de staat treurden om het verlies van de schitterende bende van beperkte lieren. Te Brindisi gaan de nieuwe Argonauten scheep. De golven der Middellandsche zee springen op van vreugde onder dien dichteren stoet. De heer Arthur Symons, gekleed in een onberispelijken broek, kijkt vol gewicht naar het weer, bereid om zonder een oogenblik aarzelens te zeggen wat de voor- en wat de achtersteven is. De heeren Watson en Davidson, terecht aan nemend dat hun poëzie de beste aan boord is, staren de ruimte in, op hun beste voorvaderlijke manier met de geestdriftige oogen rollend. Norman Gale, de sportsman van den troep, stelt voor dekcricket of whist of blindemannetje te spelen. Het temperament van Le Gallienne wordt als het ware kwikzilverachtig. De dames zetten een keel op bij zijn voorstel om den kapitein te overweldigen, de bemanning te vermoorden, het schip in bezit te nemen, en er mee aaar de eilanden der geluk zaligen te stevenen om daar in een idealen toe1) Thans mevrouw Hinkson. 2) Parodie van The Miller's Dauyhter, aldus aan vangend: It is the miller's daughter, And the is grown so dear, so dear. stand van eendracht te leven van honig, appelen en room. Ten laatste komt Griekenland in het gezicht. Men schikt het zoo, dat William Watson het eerst den gewijden grond zal betreden. Hij doet dit, en zich tot zijn metgezellen omwendend, roept hij met een stem, zóó luid dat ze bijna in Londen gehoord had kunnen worden : Mijn voet is op Helleenschen grond, en mijn naam is William Watson!" Volgt een zeer humoristische beschrijving van den Parnassus, waar Wordsworth en Coleridge, Herrick, Pope en Dryden samen wandelen, Ben Jonson, Browning, Tennyson, Goldsmith, Milton, Victor Hugo, Dante, Euripides en Horatius in het gras liggen luisteren naar Chaucer die een nieuwe Canterbury Tale vertelt, en waar wij een gesprek hooren tusschen Shelley en Keats. De beide laatsten zien het eerst het troepje pas aangekomenen aan den voet van den Parnassus, en begeven zich daarop naar de Gouden Zaal. Intusschen worden door de kunstlievende toeristen allerlei besprekingen gehouden. William Watson stelt voor dat de mannelijke leden van de expeditie uit eerbied jegens de machtige dooden in zwarten rok naar boven zullen gaan, maar Alfred Hayes verklaart dat hij in zijn hemdsmouwen wil gaan, en Norman Gale in een sportblouse. John Davidson wil een hoogen hoed bij den rok voegen. (Sensatie.) Gale wil een soort van wedloop naar den top organiseeren, hetgeen als zeer onfatsoenlijk wordt gelaakt. De dames stellen voor dat de heeren niet op den berg zullen rooken, waarop een ge animeerd debat volgt. De heer Pattington krijgt verlof mede te gaan, maar om zich van de barden te onderscheiden mag hij geen rok aan hebben. William Watson en John Davidson nemen weer grootsche houdingen en standen aan tegenover de ruimte. Van tijd tot tijd steekt William Watson, staande op een rotspunt, den vinger zwijgend ten hemel op; en telkens doet Jolm Davidson insgelijks. Dat waren groote momenten. Op het Reuzenplateau aangekomen, honden zij een picnic, waarbij vooral Norman Gale zich door zijn vervaarlijken eetlust onderscheidt. Daar verschijnt hun Mercurins, die hen gebiedt hem te volgen. De grooten der poëzie zullen hun aanspraken als dichters onder zoeken. Arthur Symons bedankt met een afwijzend handgebaar voor die invitatie. Wat?" zegt Mer curius, bedanken? Mensch gij zijt u zelf niet meester. Over enkele seconden zult ge voor de balie in het Gouden Huis staan in een lang wit kleed en met een krans van crocussen op het hoofd." Mercurius raakt hen daarop met zijn tooverstaf aan en zij worden naar zijn voorspelling herschapen. Daarna raakt hij een van de mede gebrachte pakezels aan, welk beest iu zijn sneeuw wit schabrak en met een festoen van crocussen om de ooren er zoo hoogst vernederend uitziet, dat een gevoel van vrees zelfs de harten der landelijke poetasters aangrijpt. Bevend komt het gezelschap voor den troon der Onsterfelijken. Alleen de ezel is kalm en vertoont een uiterlijk van stugge onverschilligheid voor goud, opaal, Shakespeare en Rudyard Kipling. Ieder van de dichters of dichteressen had plaats moeten nemen op een soort van zilveren melktabouretje. En daar zaten nu de dertien uitverkorenen van den heer Pattington op een rij, rnet gezichten alsof de guillotine binnen weinige oogenblikken een eind aan hun bestaan zou maken. Vooral Kipling had het te kwaad, want zijn krans, die nummer tien had in plaats van negen, zakte voortdurend af en werd slechts door zijn neus tegengehouden. Shakespeare spreekt de delinquenten kort maar krachtig toe, zijn rede doorspekkend met reminiscentiën uit zijn drama's. William Watson moet daarop den ezel bestijgen, die de vergadering der onsterfelijken langs gaat. De ezel blijft bij WTordsworth staan, en deze geeft Watson een pluimpje, maar geeft hem tevens den raad zijn stijl niet te veel na te apen. Apollo stemt zijn lier, en telkens als een van de dertien op den ezel de ronde doet, zingt hij een lied in den stijl van den rondrijder. Dat in Kiplings stijl (Barrnek Room Battads) is bizonder aardig, en ik citeer het refrein van het eerste en laatste couplet: So 'ere's to you, Lippy-Kippy, from the far United States, Where the white man spends the dollar and the Nigger wipes the plates; You 've got your share o' crocuses, an' if the colour suits You 're welcome, Lippy-Kippy, you can bet your bloomin ? boots! Bij 't hooren van dit lied verbergt Chaucer zijn gelaat in zijn purperen mantel. Kipling mompelt binnensmonds dat de onsterfelijke een bigotte oude suffer" is en geeft zijn ezel een trap in de ribben om verder te loopen. Toen de beurt aan Norman Gale kwam, begon hij met van achteren op zijn ezel te springen. waardoor het beest en hijzelf bijna omver vielen, Het voorhoofd van de eeuwige zangers, dat toch al niet bizonder welwillend was, werd nog meer bewolkt. Na Apollo's parodie van zijn stijl, zeid' hij op de vraag van Shakespeare of hij wat t beweren heeft brutaal: //Ik heb alleen maar op te merken dat naar mijn oordeel Apollo geei: gentleman is." //Gooit hem er uit, centauren en satyrs!" brulde Homerus. Er uit, er uit!' riepen wel vijftig anderen. Ik eisch eerlijk spel' riep de dichter. Ik ben bereid het tegen die centauren een voor een op te nemen, met of zonde handschoenen. Watje ongelukkige satyrs betreft?' Jaar daar werd hij opeens door minstens viji sentauren en evenveel satyrs aangegrepen, met bet cennelijk doel om hem er uit te smijten. Het ooneel dat volgde was de meest heroïsche oogen)likken van het Parlement waardig. Norman Gale 'erdedigde zich woest en sloeg links en rechts iloedneuzen en blauwe oogen; maar tegen de overmacht was hij op den duur niet opgewassen. Dit was te veel voor Richard Le Gallienne en Alfred Hayes. Hun familiedeviezen zoo hard zij tonden uitschreeuwend, vochten zij aan de zijde ran hun hijgenden kameraad. Geweldig woedde de strijd voort. Te vergeefs luidde Shakespeare de presidentsbel; te vergeefs gilden de onsterfeijken; te vergeefs smeekten Watson en Davidson met de tranen langs hun wangen stroomend het )okslievende trio hun vuisten te ontklemmen. Eindelijk worden zij door de list van een klein ;ienjarig satyrtje overwonnen en in den tuin ge gooid. Watson en Davidson werpen zich ter aarde en bidden om genade voor de stervelingen die in de tegenwoordigheid van de onsterfelijken blijven vertoeven. Opeens stort het gouden gebouw in, en een majestueuse verschijning, met flikkerende bliksems in de rechterhand, vertoont zich aan aller blikken. Hij berispt de centauren en satyrs om hun ver wijfdheid, en verwijt hun dat ze zoo met zich bebben laten sollen door drie stervelingen. Daarop wuift hij met gebalde vuist naar de onsterfelijke dichters, en verbiedt hen zich ooit weer te encanailleeren. Verdwijnt!" is ziju laatste woord. De onsterfelijke poëeten gaan op in het ijle. Mercurius wordt gelast de toeristen weer naar de vallei te brengen. Onderweg zoeken zij naar hun uitge worpen kameraden. Zij ontdekken dat wat van hun lunch was overgebleven, schoon is opgegeten, en bovendien dat drie van de ezels weg zijn. Op Zaterdag bereiken zij den Piraeus, en met behulp van binocles zien zij in de verte hun schip, waarop Richard Ie Gallienne staat, met een pistool in iedere hand, een strijdbijl tusschen zijn tanden, een roode muts op het hoofd en een zeeschuimergordel om zijn middel, oogenscliijnlijk de com mandant van het vaartuig. Zij geven een teeken en na eeuig heen en weer gepraat besluiten de lui op het schip bij te draaien. Bij hun terugkeer te Londen weigeren de dich ters allen de opdracht na te komen die zij bij hun vertrek aan het station hadden aanvaard. Geen letter copie over hun gedenkwaardigen tocht was van hen los te krijgen, want wie zou zijn eigen fiasco adverteeren ? Dank zij de grofste beschul digingen, geslingerd naar het hoofd van den mo dernen Maeeenas, gaf deze alle inlichtingen aan den ougenoemdeu schrijver van liet vermakelijke boekje All Expenses Paid." Doetichem, 10 Oct. '95. EDW. B. KOSTEK. lllllllllllllllltlMMIIIMIIimiflIIIIIIIIIIMMIIHIIIIIMMIIIIIIIItlll BOEKBEOORDEELING. Teekenonderwjjs op de Gymnasia. Tot hoe lang nog zal dit opvoedend element aan die scholen gemist worden, waar de jonge lieden uit de beste standen, in elk geval zij gevormd worden, die later belangrijke betrek kingen zullen bekleeden. De wet op het II. O. acht alleen een programma noodig voor het aan brengen der wijsheid, zoover die in boeken steekt. Paedagogiek van onze dagen stelt daarnaast nog andere eischen. Wij zullen het hoofdartikel van het N. v. d. D. onder de initialen L. II. (dd. 28 Nov.) niet overnemen maar verwijzen er gaarne naar, omdat elk daarin aangevoerd argument voor het teekenonderwijs op onze gymnasia steek houdend is en de zaak (vermoedelyk door den zelfden schrijver) in het tijdschrift Conjunctis Viribus reeds vroeger behandeld is. Maar het is zeer begrijpelijk dat de groote dagbladen, en inzonderheid de schoolbladen, denhoof'dzakelijken inhoud van genoemd stuk citeerden of resu meerden. Nu in elke gemeente van meer dan 20.000 menschen, waar de Wet een gymnasium verplichtend stelt, ruimschoots gelegenheid is tot beoefening der Gymnastiek en de liefhebberij onder de gymnasiasten daarvoor niet aangewakkerd behoeft te worden, kunnen de Gemeentebesturen dit vak van het programma der Gymnasia aan de zorg der ouders overlaten en het teekenonderwijs onder hunne hoede nemen. Maar men leze het artikel in 't Nieuws zelf. L. Dr. J. II. Vijf jaren scheiding van tafel en bed, door ROUEUT VOBSTJIAN. (Brieven uit Indiëaan zijn vrouw). Uitgave van J. H. de Bussy, Amsterdam. De titel van dit boek doet iets anders ver wachten, dan het werkelijk geeft. Die een roman verwacht zal het zeker teleurgesteld ter zijde leggen, maar voor wie belang stellen in Indische zaken zal het rlink uitgevoerde werk van den heer Vorstman van veel nut en leering zijn. De brieven zijn meest verhandelingen over de Indische toestanden, over kofüecultuur, enz. Vooral ook wijst de schrijver er op, hoe onrecht vaardig de inlanders in den regel door de over hen aangestelde autoriteiten worden behandeld, wanneer zij met werkelijk gegronde klachten over aangedaan onrecht zich tot dezen wenden Aardig is de wijze waarop de schrijver hel verschil in karakter schetst tusschen de Chineezen Makassaren en Javanen (bladzijde 2.'! 2(>). Ook van de zeden en gewoonten der vrouwen en meisjes schijnt hij bizonder goed op de hoogte te zijn. Men leze slechts het hoofdstuk «Indische Meisjes" en verder de geschiedenis tusschen Daeng Marannoe en Daeng Mabara (bladzijde 72?84). Jammer dat hier en daar geheele zinnen in het Maleisch zijn geschreven, zonder dat de Hollandsche tekst daarnevens is geplaatst. M. Portretten van Joost van den Vondel, door Jos ALB. ALBEKDLNGK THIJM. (Uitgave van C. L. van Langenhuyzen, Amsterdam). Een herdruk dien we in veler handen wenschen. tfet bewondering merkt men b\j de lezing op loe de begaafde auteur voortdurend trachtte naar uitvoerige nauwkeurigheid. Geen dorre, droge opsommingen, doch een geregelde aaneen schakeling van feiten en gebeurtenissen vormen den inhoud van dit boek. Ongetwyfeld zullen de beoefenaars der letterkunde dit, van zooveel irnstige studie getuigende werk, met belang stelling lezen of herlezen, terwijl ook voor hen, die hun gewone lectuur met iets hoogers, iets dat meer nadenken vereischt, willen afwisselen de Portretten van Joost van den Vondel aanbeeling verdienen. M. Kinderen van hun Tijd, is de goed gekozen ;itel van een onlangs verschenen werk door Esjee. STaar ik meen ia 't een eersteling van deze auteur, n een waarmee ik schrijver of schryfster geluk wensch, want er zy'n onmiskenbare sporen van ;alent in dit werk te vinden. De hoofdpersoon Alwine is uitstekend geteekend, haar karakter staat ons duideljjk voor oogen en wordt conse quent doorgevoerd, zij is geheel mensch, een een levende figuur, zij is gevoeld. Jammer ge noeg, kan men dit niet zeggen van den tweeden aoofdpersoon, Alwine's broer Meindert, noch van de meeste nevenpersonen, waarvan alleen de ieekenmeester Hiller en de oude dokter goed weergegeven zijn. 't Is alsof de auteur (ik meen te weten dat het eene vrouwelijke is) al hare krachten verbruikt heeft in 't schilderen van Alwine; daarin voelt men, dat zij haar onderwerp geheel meester is, dat ze zich volkomen in die vrouw, in hare levensomstandigheden en haar strijd heeft ingedacht, dat ze met haar heeft meegeleefd; daarin schuilt hare kracht. Het geheele boek is boeiend en frisch geschre ven, de toon natuurlijk en eenvoudig en menig aardig, goed tooneeltje blijft nog na de lezing in de herinnering achter, o. a. Alwine's bezoek bij mevrouw Hiller nh Alfred's dood en de binnen komst van de kleine Jetje in haar nachtjaponnetje in Alwine's kamer, omdat ze geen nachtkus van Tante Wine gehad heeft Ik hoop hartelijk dat dit boek door meerdere van dezelfde schrijfster gevolgd zal worden en dat ze daarbij ons ook in hare nevenpersonen iets meer en iets beters zal geven dan in dit werk; Alwine toont ons, dat zy 't kan. S. II. IIIIIIIMIIIIIllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllMlllllltHIIIIIIIIIIMIIIIIIMIHI iiiinmiMnnnmuiiiiniiiiiiiiinmtimmtiiiiimimimtuiniiiitmitunnnmi en os pers. Met groot genoegen het opstel over de Misdaad eu de pers gelezen hebbende, acht ik het nuttig er op te wijzen, hoe de pers behulpzaam kan zijn, in het ontvluchten van misdadigers. Immers in de couranten tijdens den Rotter damschen moord, kon men lezen, dat er recher cheurs naar het buitenland o. a. met name naar Breinen waren vertrokken, dat het station Roozendaal bewaakt werd enz. Wanneer die berichten werkelijk waarheid bevatten, ware het wenschelijk dat van overheidswege een onderzoek werd in gesteld, wie van wege de justitie of politie die inlichtingen verstrekt heeft en deze ambtenaren als ongeschikt te ontslaan. Maar de pers heeft nog meer op haar kerfstok. Men leest zoo haarlijn, op welke wijze er in braken hebben plaats gehad, een ware leerschool voor de inbrekers, die ook couranten lezen. Men zal misschien tegenwerpen, dat door die publiciteit ook het publiek gewaarschuwd wordt, maar tegen verbreking van afsluitingen zijn geen maatregelen te nemen, tenzij men gelijk eertijds een versterkt kasteel bouwt. Vooral ook in de advertentiën is de pers mede plichtig in aanslagen op de beurs, de gezondheid en het leven. Om niet te spreken van de aankondiging dezer geheimmiddelen, waarvan bekend is dat zulks bedrog is, der advertentiën van rlesschentrekkers en woekeraars waaromtrent vóór de plaatsing een onderzoek behoorde ingesteld te worden, treft men ook advertentiën van somnabules, waarzegsters en dergelijke bedriegerijen aan, die een fatsoenlijke redactie (1) behoorde te weigeren. Men veroordeelt de censuur in het buitenland, maar in sommige gevallen ware z\j wenschelijk. X. (1) Het opnemen van advertentiën gaat ge woonlijk buiten de redacties om. RED. Dr, R. Scfiiflinan's middel tegen astaa. Het bestuur der »Vereeniging tegen Kwak zalverij" acht zich verplicht waarschuwend op te treden tegen bovengenoemd middel, dat in de laatste dagen met een, tot nu toe bijna onge kende reclame, wordt aanbevolen. liet verklaart uitdrukkelijk, dat de door die reclame-berichten opgewekte verwachtingen niet kunnen worden verwezenlijkt en verzekert aan hen, die zich reeds een proefpakje hebben aan geschaft, dat de op die pakjes gedrukte mededeeling ; geneest duurzaam alle vormen van asthma, phtisie, hay-fever, croup en catarrh" een schandelijke leugen is, al moge ook, bij het eerste gebruik door asthmaiijders, een tijdelijke ver lichting in den toestand worden waargenomen. Deze bewering zal nader worden uiteengezet in het Maandblad der Vereeniging van Januari 189(), van welk ,blad op franco en schriftelijke aanvraag bij den secretaris-penningmeester der Vereeniging, Kloveniersburgwal 82 te Amsterdam, na 10 Januari 18%, gratis exemplaren te ver krijgen zijn. Men zij echter thans reeds met ernst gewaar schuwd tegen Schift'man's middel tegen asthma. Amsterdam, Dec. '05. Het Bestuur der Vereeniging tegen de Kwakzalverij: G. B. ScjumiT, Secretaris.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl