Historisch Archief 1877-1940
S°. 968
DE AMSTERDAMMER
A°. 1896.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een Bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 12 Januari
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail?10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.125
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer
Reclames per regel
0.20
0.40
INHOUD:
VAN TEBBE EN VAN NABIJ: De Hollandsche
Leeuw. De tentoonstelling en de Amsterdamsche
werklieden. Engeland en de Transvaal SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Concurrentie en moraliteit,
door F. St. C. MUZIEK in de hoofdstad, door
Van Milligen. KUNST EN LETTEREN: De
Grafelpo zalen. INGEZONDEN. FEUILLETON:
Tydens 't gevecht, naar het Fransen van Paul
Bourget. III. BECLAMES. VOOB DAMES:
Indische Dames, door Adinda. Allerlei, door E-e.
De nieuwe tramlijnen. Puriflcation, van M.
Beepmaker, door Ch. M. van Deventer. SCHAAK
SPEL. TABIA. ALLEKLEI. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEETENTIEN.
De schildpad heeft den kop uitgestoken
en de beeldspraak van Krüger bleek geen
grootspraak te zijn geweest.
Het opzet der Engelschen, om de Trans
vaal te annexeeren, listig, slinks, heimelijk,
verraderlijk zelfs, mislukte geheel.
De overwinning op Majuba is door die
bij Krügersdorp gevolgd met gelijk beleid,
en eenzelfde dapperheid, heeft de
Zuid-Afrikaansche Republiek haar onafhankelijkheid
bevochten, zóó dat zij vooreerst wel niet
weder belaagd of bedreigd zal worden
Dit krijgsbedrijf klinkt als een sprookje...
Eloff, Krügers kleinzoon reist den vijand te
gemoet, om hem te overreden zijn plan niet
uittevoeren, en Jameson neemt hem zijn
wapens af, stelt hem in arrest, doch laat hem
den volgenden dag trekken, met de woor
den: deze Uwe wapenen zullen Udoor ons weder
uitgeleverd worden in het Gouvernements
gebouw te Pretoria. Wat Eloff daarop ge
antwoord heeft, is ons onbekend. Alleen
weten wij dat de dreigende snoever in de
Transvaalsche hoofdstad met zijn 500 mannen
in verzekerde bewaring gebracht, zelf uitge
leverd is geworden om zijn straf te onder
gaan, want nogmaals is de Britsche Goliath
door den kleinen David verslagen en ver
nederd.
Wat hierop gevolgd is, behoeven wij niet
te vermelden. Gansch Europa gewaagt op
nieuw van de Boeren als de Hollanders in
de Transvaal. De Hollandsche naarn wordt
met eere genoemd, omdat de Afrikaanders
hun zelfstandig volksbestaan tegen de Engel
schen hebben verdedigd, als de echte nakome
lingen van hen die den strijd tegen Spanje
hebben gevoerd en wier taal zij zijn blijven
spreken. Terwijl de heele beschaafde wereld
dat kloeke volk roemt, moet Nederland, dat
onwillekeurig een deel van die sympathie zich
ziet toevallen, meer dan eenige andere natie
zich verheugen in het schitterend succes van
Krüger en de zijnen.
Maar wij zijn een kalm volk.
Indien wij het niet wasten, we zouden het
thans kunnen bemerken.
In elk ander land, dat door geschiedenis
en taal met de Transvaal verbonden ware
gelijk wij, zou, bij het bericht van de neder
laag der Engelsche indringers, plotseling een
jubel zijn opgegaan, de nationale vlag zou
in n bonte golving de gevels hebben
gesierd, en de gelukwenschen hadden elkaar
verdrongen in n reuzendemonstratie.
Maar Nederland is ingetogen, bedacht
zaam voorzichtig, op het angstige af. Eerst
langzaam, bij trage druppels daalt de re
gen van sympathie-betuiging neer, en nog
schijnt het, of men in steden en dorpen
elkander vraagt: indien wij een woordje van
geestdrift en bewondering zouden willen
spreken, mogen wij dat wel?
Dat is niet alleen onze phlegmatieke na
tuur, maar het gevolg der vele vernederin
gen, die wij na het tijdperk van onzen
nationalen bloei hebben ondergaan. Wij beseffen
te zeer onze geringheid; wij weten dat onze
buren zoo groot en wij zoo klein zijn, en
daarom is het maar het beste in het geheel
niet opgemerkt te worden. Als men ons niet
ziet, zijn wij het veiligst. Wantrouwend kijken
wij de wereld in .... en in onze beschroomd
heid kennen wij maar n plicht: te waken
dat ze onze stem niet hooren. En dat
vooral als John Buil voorbijkomt. Wat heeft
die egoïst ons al een kwaad gebrouwen!
Diezelfde Kaapkolonie, in wier nabijheid
hij nu zijn rechtvaardige straf zoo onver
wachts opliep, ten tweeden male door het
Hollandsche ras hem toegemeten, heeft hij
haar niet aan ons ontstolen ? ... En toch, nu
de Boer den schildpad heeft getrapt, toen
hij den boozen kop uitstak .. . wij Hollanders
durven te nauwernood ons te verroeren; wij
denken nog het meest er aan hoe zacht wij
moeten «preken, opdat het geluid onzer
vreugde niet daar over het Kanaal worde
vernomen ; zóó hebben wij geleerd te fluis
teren en te zwijgen !
Maar .... de machtsverhoudingen wijzigen
zich een weinig ... De tijd breekt aan, de
voorteekens zijn waarneembaar, dat er een
eind komt aan de opperheerschappij van een
eiland in het Noord-Westen van Europa,
over zeeën en werelddeelen. Ierland, Amerika,
Duitschland, Frankrijk, Rusland heel
Europa is de suprematie moede van een volk,
dat op de goedkoopste wijs zich heeft meester
gemaakt van zooveel wat het niet toekwam,
en dat dit meesterschap behield, eenvoudig
wijl het niet werd aangevallen. Want bij het
onafzienbare van zijn machtsfeer is zijn kracht
om zich "in zijn positie te handhaven, niet
veel meer dan denkbeeldig. Indien het na
tuurlijk geweest is, dat wij Nederlanders als
klein volk onze meerderheid ter zee spoedig
verloren hebben bij de opkomst der andere
natiën, niet het minst almede door Engeland
geknakt, ook Groot-Brittanniëzal van de
hoogte dalen, waartoe het zich bij gunstige
omstandigheden door eigen krachtsinspanning
heeft opgewerkt. Langzamerhand zal het aan
het vasteland moeten afstaan veel van het
geen het voor zijn eiland had verworven.
Onaantastbaar is het niet meer. Zijn zwakke
plekken liggen bloot, maar talrijker nog dan
deze zijn zijn vijanden, de naijverigen op
buit belust.
Sinds Cleveland's boodschap, Wilhelm's te
legram aan Krüger, een wereldgebeurtenis
op zichzelf reeds, en de uiting van anti
pathie, zoo algemeen in Europa, kan men
gerust zeggen, dat John Buil, al slaat hij,
pijnlijk gewond, in drift en verlegenheid nog
hooger toon aan dan gewoonlijk, vooreerst
niet bijster gevaarlijk voor kleinere mogend
heden zal wezen, en dat hij het, bij de in
het oog loopende wanverhouding, die er
tusschen zijn bezit en zijn defensievermogen
bestaat, ooit weder worden zal te betwij
felen is het zeer.
In elk geval, het Nederlandsche volk, het
nauwst verwant aan dat van de Transvaal
en van den Oranje-Vrijstaat, heeft, meenen
wij, thans geen reden, om zich te matigen,
in het doen blijken zijner sympathie. Het
zou zich moeten schamen, als het nu nog in
warmte van gevoel voor Duitschers en Fran
sehen onderdeed, en ook het inzicht miste
van het zeer groot nationaal belang, dat de
bloei der Zuid-Afrikaansche republieken in
zich sluit, waar zijn taal die van het land
is gebleven. Wat iedereen kon voorzien, de
exploitatie der diamant- en goudmijnen zou
voor Engeland het middel worden, om de
Boeren hun gezag te ontnemen, hen te bren
gen onder Britsch bestuur, en de
Zuid-Afrikaanders mogen van geluk spreken, dat zij
zoo spoedig nog, zoo onhandig en hard
handig, gewaarschuwd zijn. Maar indien het
Nederlandsche volk iets gevoelt voor de
vrijheidsliefde der Boeren, voor de stam- en
geestverwantschap, voor de taalgemeenschap
en voor de belangen, die het n heeft met
deze strijders tegen het Engelsche ras, dan
mag het zich thans niet onthouden van een
krachtig optreden om door vreedzame mid
delen den band met hen te versterken, en
hen te steunen in hun streven tot beveili
ging van hun zelfstandig volksbestaan. Na
den oorlog door Transvaal tegen Engeland
in 1880 gevoerd, heeft het niet ontbroken
aan pogingen om in dezen geest werkzaam
te zijn. Opflikkeringen zonder tal, doch tot
n groote, lichtverspreidende, constante
vlam is het nooit kunnen komen. Elk op
treden, elke vereeniging, elk plan in zijn
uitvoering had iets schraals, iets magers, iets
kwijnends, de Ned. Z.-Afr. vereeniging niet
uitgezonderd. De sympathie was zoo bleek,
de samenwerking zoo zwak, zelfs de beurs
werd zoo moeielijk ontknoopt; het leek wel,
dat, zoo men al wilde, men niet durfde.
Zou dat nu niet anders worden?
Wij Nederlanders geven hoog op van onzen
vrijheidszin, van onze liefde voor ons eigen
nationaal bestaan, van onze offervaardigheid!
van onzen moed en volharding. Als we ons
zelf bijzonder gevoelen, verstouten wij ons
somwijlen zelfs te zinspelen op de afkomst
van het heldenvolk uit den tachtig-jarigen
oorlog, en het kittelt onze ijdelheid niet wei
nig, wanneer de vreemdeling, onze historie
schrijvende, ons, als het verre nageslacht,
niet ganschelijk misdeeld acht van de deug
den dier vaderen.
Welnu, zou het thans geen tijd zijn, het
bewijs te leveren, dat iets van die deugden
ons is overgebleven?
Zullen de rijken en voornamen zelfs nu
nog achterwege blijven om zich te vereenigen
met de burgerij en te zamen te vormen
n grooten, krachtigen Nederlandschen Bond,
tot versterking van het Nederlandsen element
in Zuid-Afrika?
Wij en de yA millioen Vlamingen, zouden
sympathie en eigenbelang ons niet kunnen
bewegen, om ons uiterste best te doen, dat
de Transvaal en de Oranje-Vrijstaat Dietsche
staten blijven, en hebben zij al onze krachts
inspanning niet verdiend, waar zij onder hun
eenvoudigen Hollandschen boerennaam, in
deze eeuw een stukske historie hebben ge
schreven, dat een waardig vervolg mag
heeten op clic onzer oorlogen tegen Spanje en
Groot Brittanuie?
Vergissen wij ons, als wij meenen, dat op
het bericht van de overwinning bij Krügers
dorp, «zelfs" de Hollandsche Leeuw eenig
teeken geeft van ontwaken ?
De TiBtoonsteilüig en de Amsterö, werklieden,
Het doet ons genoegen beide onderstaande
verklaringen te kunnen opnemen een voorbeeld
voor den heer Kerdijk. die nog steeds op het
aanbieden zijner verontschuldigingen of op het
bewijzen zijner aanklacht, aan het adres van
mr. Galisch c. s., laat wachten. RED.
VERKLARING.
De ondergeteekenden : 1. Mr. X. A. Calisch,
2. (i. van Duivenboden, ;>. P. Nolting, 4. W. C.
J. Passtoors, 5. J. D. Koot, allen wonende te
Amsterdam.
In aanmerking nemende, dat een aantal werk
lieden, door bemiddeling van de vier
laatstondergeteekenden vóór den elfden Mei 1SOO vijf en
negentig geplaatst geweest aan de werken op het
Tentoonstellingsterrein, zich hebben gegriefd ge
voeld door eenige uitdrukking, gebezigd in een
stuk door den eerst ondergeteekende ingezonden
in De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland
van l December 1800 vijf en negentig.
In aanmerking nemende, dat in eene bijeen
komst op verzoek der vier laatst ondergeteekenden
met eerst ondergeteekende gehouden, hun is ge
bleken, eenerzijds, dat het door den eerst onder
geteekende geschrevene, door hen, die zich daar
door hebben gegriefd gevoeld, niet juist is uit
gelegd; anderzijds echter, dat die verkeerde
uitlegging vermoedelijk haar oorzaak vindt in de
omstandigheid, dat de bedoeling des schrijvers,
eerst ondergeteekende, wat betreft de uitdruk
kingen, die aanstoot hebben gegeven, niet duide
lijk is weergegeven;
dat immers de klachten over de houding op
het werk van een deel der aangestelde werkeloozen
niet speciaal betroffen de werklieden, welke door
bemiddeling der werklieden-commissie (zijnde de
vier laatstondergeteekenden met den heer H.
Wertheim, als secretaris) zijn geplaatst geworden.
Verklaren :
dat over en weder aan ondergeteekenden is
duidelijk geworden, dat zoo er al aanleiding tot
grieven mocht hebben bestaan, hetzij in het
stellen der bedoelde uitdrukk ngen, hetzij in hare
uitlegging, in ieder geval bij geen van beide zijden
eene beleediger.de bedoeling heeft bestaan, en
mitsdien het geschilpunt tusschen hen onderge
teekenden is uit den weg geruimd.
N. A. CALISCH.
Amsterdam, G v. DUIVENBODEN.
den 4 Januari 189G. P. NOLTING.
W. C. J. PASSTOOUS.
J. D. ROOT J/.
Aan de Redactie van De Amsterdammer,
Wetkblad voor Nederland.
Mijne Heeren,
Naar aanleiding van bovenstaande verklaring,
neem ik tevens de gelegenheid te baat mede te
deelen, dat de grief, door mij in de openbare
vergadering van 18 December 1.1. geuit tegen
de houding des heeren Mr. N. A. Calisch, als
president van het «Uitvoerend Comité", door
mij wel wat lichtvaardig is geuit.
Achteraf toch is mij gebleken, dat de bron,
waaruit ik die mededeeling putte, blijkt eene
niet geloofwaardige te zy'n geweest.
Met dank voor de plaatsing, achtend,
Amsterdam, J. D. ROOT JK.
4 Januari 18!>(i.
Engeland en de Transvaal.
Naarmate het licht zich begint te verspreiden
over de jongste gebeurtenissen in de Transvaal,
vertoont zich de Engelsche politiek in
ZuidAfrika in steeds weerzinwekkender gedaante.
Er is geen twijfel meer aan, dat de
Kaapsche minister-president Cecil Rbodes de ziel
was van de geheele samenzwering, dat hij
en zijne vrienden van de Ckartered Company
den aanslag lang te voren hadden beraamd,
en dat de Engelsche regeering, indien zij
niet onmiddellijk het charter der Britsche
Zuid-Afrikaansche Compagnie intrekt, zich
medeplichtig zal maken aan samenzwering
en aanslag beide. »La véritéesi'1 zoo
schrijft de Temp* »qu'un grand naufrage
vient de se produire: celui du systè.-ne
hypocrite de M. Cecil Rhodes, des compagnies a
charte, des rêvolutions u, commanditéet des
guerres a responsabilitélimitée."
Dat is voor de Engelschen een bittere
pil, te meer omdat het door den Temp.s zoo
terecht veroordeelde stelsel door Cecil Rhodes
met buitengewone virtuositeit was in prak
tijk gebracht. Rhodes zelf, de Napoleon van
Zuid-Afrika, scheen te kunnen en te mogen
doen wat hij wilde. Bij zijn laatste bezoek
te Londen, waar het hem gelukte den
toenmaligen gouverneur of High Commisxioner
van de Kaap-kolonie, Sir Henry Loch, die
hem te veel op de vingers keek, te doen
vervangen door den zeer »meegaanden" Sir
Hercules Robinson, verkreeg zijn streven nog
eene bijzondere sanctie door zijne benoeming
tot lid van den Privtj Couiteil. In zijn
Cltartered Company heeft hij als mede-directeuren
den hertog van Fife (schoonzoon van den
prins van Wales), den hertog van Abercorn
en den heer Alfred \ eit, chef' van de groote
Londensche bankierslirma Wernher Veit
en Co. Hij staat in nauwe betrekking met
de Engelsche financiers Barnato en
Neumann. Het plan van de financiemannen
was, de ontevredenheid der VUitlanders"
over het régime der Transvaalsche regee
ring tot voorwendsel en uitgangspunt ne
mend, en den steun van het minst aanbe
velenswaardige deel der mijnwerkersbevolking
koopend, van Johannesburg een oproerige