Historisch Archief 1877-1940
No. 969
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
De Vr ij denker, 11 Jan. '
De N ij verheid, 15 Jan.
Btuk in Engeland" XII.
Weekblad v. d. Burg.
Strafvordering ter verzekering
belastin ^verordening."
De Wekker, 11 Jan. De
jeugd".
Het. Schoolblad. U Jan
volgelingen", I.
Het Nienwe Schoolbl
derlandsche geschiedenis en de
richting".
'96. Lezen".
Het
arbeidersvraag
A d m i n. 10 Jan.
van uitvoering eener
school en de
straat
. Pestalozzi en zijne
ad 10 Jan. De
vamannen der nieuwere
nllliiHiiiiiifuitntiiiiilMiiiiiiiitiiiitiiiiiiiiHiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiMii
TOONLLKfMVZiEK
Vierde aöonnemenlsToorstelliDg fan Liipé-Poë,
De heer Francisque Sarcey beschrijft in den
Tempf, na de opmerking te hebhen gemaakt dat
Les Flaireurs, van Charles van Lerberghe een
Belgisch symbole" is, en dat een symbool,
evenals kool, uit Brussel afkomstig, iets aparts
heeft, op de volgende wijze de voorstelling van
dit stuk:
»Het is duister in de zaal; het is duister op
het tooneel. Wjj zien vaag, rechts, een groot bed,
dat zwak wordt verlicht door twee kaarsen op
de nachttafel. Onder de lakens twee moeilijk te
onderscheiden gestalten. Lang stilzwijgen; veel
hijgen en zuchten, dat komt uit de alcove. Wij
luisteren, wij wachten. Het slaat elf uur in de
verte. Dan hooren wij van buiten drie slagen op
de deur.
Toe, toe, toe.
Een meisje springt uit haar bed, en loopt
blootsvoets, in haar hemd, naar de deur.
Wie kan dat nog zijn, zoo laat ? Wie klopt
daar?
De man met het water !
Wy weten niet wat dat beteekent: de man met
let water. Het meisje schijnt het evenmin te
begrijpen.
Ik doe niet open, zegt zij. Het zijn zeker
dieven.
Een vrouwenstem klink uit het bed.
Het is misschien een arme man, die kou
lijdt, en een onderdak vraagt. Doe open, kind.
Neen, ik doe niet open, klop niet; klop
toch maar niet meer.
Zij gaat weder slapen; het gordijn valt, dat is
de eerste acte.
liet gordijn gaat weder op; en twee kaarsen
branden nog op de nachttafel. liet slaat half.
Dadelijk, tegen de deur op den achtergrond,
buiten :
Toe, toe, toe.
Het meisje springt weder uit bed, zij loopt
blootsvoets, in haar hemd, naar de deur:
Wie is daar 'i Wie klopt zoo laat 'i
De man met het linnen.
Ik doe niet open, het is onnoodig, langer
te kloppen.
De vrouwenstem uit het bed zegt:
Het is misschien een verdwaalde die den
weg vraagt; doe open, kind.
Neen, ik doe niet open; ga heen.
En als het kloppen sterker wordt:
Klop toch niet meer! mijn moeder is ziek!
Gij zult haar dood maken! Klop toch niet meer.
En zij wringt haar handen, en schreeuwt van
angst tot het geraas ophoudt.
Zij stapt weder in bed, het gordijn valt, en dat
is het tweede bedrijf.
Het gordijn gaat weer omhoog, de twee kaar
sen branden nog alt\jd op de waschtafel. Het
slaat middernacht. Drie slagen tegen de deur
op den achtergrond, van buiten.
Toe, toe, toe.
Het meisje staat weder op, en blootsvoets, in
haar hemd zal zij dat nooit uittrekken!
loopt zij naar de deur.
Wie klopt zoo laat ?
Ditmaal hooren wüniet wat de man zegt.
Want er is buiten een oorverdoovend lawaai van
schreeuwen, kloppen, hamers die op spijkers slaan.
Zy wringt haar handen, en z\j schreeuwt van
angst; daarin mengt zich het rochelen der groot
moeder in doodstrijd. Plotseling gaat de deur
open, ten minste zoo scheen het mij toe, want
spijt de twee symbolische kaarsen maar het
symbolisme is niet altijd helder was het duis
ter als de nacht op het tooneel, en ik zag heel
weinig. Een man komt binnen, Lugné-l'< in
eigen persoon, achter hem droeg men een dood
kist.
Hij was de man met de doodkist; die komt
na den man met het linnen ; die weder komt na
den man met het water. En intusschen omvat
het nietje hartstochtelijk de oude vrouw die
dood in haar bed ligt: mijn moeder is dood! mijn
moeder is dood !
Het gordijn valt, dat is het slot van het sym
bool.
Dit lezende, en, merk het wel op, dit lezende
aan de hand van den vijand a outrance van het
symbolisme, zult gij niet licht zeggen, dat Les
yiaireurs mal is, of dat het niet behoorlijk kan
worden vertoond. Welnu, het is zeer onbehoor
lijk vertoond, Dinsdag. Ik vermoed, dat ik te
i-arijs het zou hebben begrepen, dat de esthètes
gekapt a la Botticelli, die Sarcey niet kunnen
uitstaan dat is trouwens wederkeerig
hem crétin hebben gescholden. Maar hier te Am
sterdam was de voorstelling belachelijk. Het was
hier niet duister op het tooneel; de vage
angstschaduwen die moesten rondwaren, waren ver
dwenen, en hadden plaats gemaakt voor al te
heldere belichting van een mansardekamer in een
kazernewoning, waar het kloppen heel raar
aandoet. In plaats van de aanduiding der dingen
zagen wij de harde dingen zelf, alles was hard,
scherp, in plaats van liggend onder den mysteri
euzen nachtsluier, verkeerend in een
ontwijdenden dageraad. Vandaar gerechtvaardigde afkeer
ook der nederlandsche Sarcey's van deze voor
stelling.
En even slordig als van Les Flaireurs, was die
van de Musset's (lurmofiine, even ruw ontwijd.
Een Perillo, ongeveer als van Yietor Faassen,
een koningin, die ik met geen harer hollandsche
zusters zal vergelijken; een nederig nnaimeisje
zal juist in haar kader vallen; zij kende haar
rol niet, maar dit was een kleinigheid, vergeleken
bij het tiguur dat zij sloeg. Een papa, bij wien
mallooterij het gemis aan geest moest vergoeden.
Mie Deprès zelf, en Ltigné, dit moet worden
erkend, waren uitzonderingen tegen hun omgeving.
Maar denkt de heer Lugnémisschien, dat wij
te Amsterdam double-dutch zijn, dat wij zulk
een voorstelling nog mooi zouden vinden V Zij
is de moeite niet waard, om veel woorden aan
te verspillen. De menschen zullen nog liever
Shakespere gaan zien bij het Neerlandsch. Daar
weet men tenminste vooruit, wat men heeft te
verwachten.
z. z. z.
Mnziefc iii fle Hoofdstad.
Wanneer men ecu zanger met zoo'u heel groepje
ridderorden ziet optreden, komt men reeds onder
een geweldigen indruk en die indruk wordt, nog
geweldiger wanneer men ecne stem hoort, die zoo
door de zaal davert als de stem van den heer Kmil
lllllllltlllllllllllllllHSIIIIIII
iiiMiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiimiiiiiiiiiiitin nliiiiiiniiiiiiiiiiiiiuiimiiiiiiiiiiiuiiiMi miiiiiiiiiimiiuiMimnmimiii
IIIIIHIIIIIIIIHHIIIIillllliiiiiHjHIIIIIIIIIIIIIIItllÉIMIIIIHIIMIIUllll MUI
Tijdens 't gevecht.
Naar het Fransch
VAN
PAUL BOUUGET.
(Slot.)
Ons plan bestond hierin, den chef der
ambulance in het complot te nemen, en hem
te vragen, onze beschermelinge hij zijn staf
in te lijven. Om dit gedaan te kunnen krijgen,
was het voldoende, dat een zijner verpleeg
sters een dubbel stel bovenkleederen bezat
en het terleen wilde afstaan. Wij brachten
den geheelen volgenden dag met die onder
handelingen en de ?vermomming door, zoodat
de ex-marketenster der barrikade tegen het
vallen van den avond bij de krib van een
der gekwetsten was geïnstalleerd, bezig met
pluksel van linnen te maken, met dezelfde
handen die zes en dertig uren te voren, zoo
stoutmoedig den revolver hadden gehanteerd.
De muts, die haar lokken bedekte en het
lange schouderboezelaar gaven haar een ge
heel ander voorkomen. Toen wij haar den
volgenden morgen zoo zagen, oordeelden wij,
dat zij onherkenbaar was. Zij zelf vond het
blijkbaar ook, want na den geheelen vorigen
dag te hebben doorgebracht in een staat van
ongerustheid, dien zij geenszins voor ons had
verholen, had zij nu tot tijdverdrijf bij het
eentonige pluksel maken, het eenige werk
?waartoe zij in staat was, bijna haar glim
lach van onze eerste ontmoeting weer terug
gevonden en op het oogenblik, toen wij haar
voorbij gingen, hoorden wij haar, terwijl zij
ons aankeek, neuriën :
»Au mom Ida, trois deésscs
l Laar opgeruimdheid zou spoedig wijken
voor eet) nieuwer en nog vreeselijker bezorgd
heid. Tegen negen uur waren wij al slen
terende, naar de verbandzaal gegaan. Te
tien uren werd een order in het college uit
gevaardigd, dat alle aanwezigen, van de
leerlingen tol de onderwijzers en van de
dienstboden tot de toevallige bezoekers.
niemand uitgezonderd, moesten aantreden op
de binnenplaats, waar een kolonel hen zou
inspecteeren !
S'og zie ik hem, dien onverwachter! inspec
teur, dien onverzoenlijken werkman van den
oorlog, met zijn ruw en barsch profiel, nog voel
ik den stekenden blik van zijn staalgrijze
oogen. \Veer zie ik de verschoten uniformen
der officieren, die hem vergezelden. Hoe
zou de geïmproviseerde verpleegster deze
laatste en beslissende proef doorstaan l- Toen
zij verscheen te midden van het verdachte
groepje der ambulance, hadden wij alleen
oogen voor haar, en hoe werd het ons te
moede toen wij, eenige passen verder, te
midden onzer leeraren, den abbéBroussais
herkenden, den priester wien monsieur Finouy
het leven had gered. En in een derde
groep, die der dienstboden, ontdekten wij
ook den fédéiv, wien door denzelfden monsieur
Finouy lijfsbehoud was beloofd. De bleekheid
van dien man en zijn ontsteltenis, hadden
hem aan de doorborende grijze oogen
van oen kolonel moeten verraden. Maar
onder de livrei van het college en in den
hoop door den directeur voorgesteld, werd
hij niet eens opgemerkt. Met doodelijke
onrust merkte ik daarentegen op, dat een
der jonge officieren van het gevolg, een
luitenant der jagers, met scherpen blik de
voorgewende verpleegster fixeerde. Het
meisje had gelukkig haar veerkracht
volGötze, die zijne voordrachten opende met een weinig
te Meistersiugern. Am stillen Uerd, onmiddellijk
gevolgd door het Preislied kan voor een tenor
zanger een dankbare taak zijn tegenover het pu
bliek dat het met de dramatische eischen niet al
nauw neemt, en ia dat opzicht zij a wij Neder
landers gelukkig nogal liberaal uitgevallen. Doch
zelfs deze illusie moest de vroeger zoo gevierde
heldentenor zich zien ontvallen, want zijne keus
bleek voor hem al eene zeer ongelukkige te zijn
en na deze vertolking zal men voorzeker niet van
ganscher harte het woord //Meistersinger" op den
heer Götze hebben toegepast. Doch afgescheiden
vau het gebrek aau zuiverheid en den weinig schoouen
klank die in deze voordrachten waren op te mer
ken, vraag ik of het van takt getuisrt, Am «Uilen
Ilerd, welk fragment niet af te scheiden is van de
voorafgaande vragen van Knt/iner, in de concertzaal
voor te dragen. Ik zou echter bijna vergeten dat
wij wat Wagnerfrag'inenten betreft, aan het meest
onlogische zijn gewoon geraakt in de voornaamste
concerten; wie mag het dan den zanger ten
kwade duiden, dat hij twee van de meest
melodieuse gedeelten uit zulk een werk op zijn pro
gramma brengt.
De heer Götze zal van harte zeggen : Die
unendliche Melodie ist nichts für mich". En dat ge
loof ik ook!
De dankbaarste taak had deze zanger in een
drietal liederen, waarin hij zijn geweldige stem kon
laten klinken en ons op een paar hooge a's en
b's onthaalde die klonken dat het een lust was.
Had de lieer Götze een imposant uiterlijk en
eeue imposamte stem, men moet van zijn partner,
den pianist Joseph Levhimie uit Moskau, heel an
dere eigenschappen vermelden. Deze jonge kunste
naar, die i 11 het, afgeloopeu jaar het voorrecht had
den Rubinstein-pnjs te verwerven, is in de hoogste
mate eenvoudig in zijn optreden.
Onder het spelen overwint hij geweldige
moeielijkhcdeu zouder dat meu er iets van bespeurt.
Dit echter slechts in het voorbijgaan, om op het
contrast te wijzen.
Met, het 5e Concert van Rubinstein, een werk
alhier nog niet ten gehoore gebracht, dat enorme
eiscben stelt aan den speler, toonde de lieer Levhinne
zich een pianist van zeer groote beteekenis; zoowel
de klare techniek als de loonontwikkeling waren
buitengewoon en hoewel in de voordracht reserve
was op te merken, is m. i de gegeven verklaring
onjuist, dat bij dezen pianist de techniek nog te veel
hoofdzaak is.
iïij is leerling van den componist Safonow, den
directeur van liet Conservatorium te Moskou, die
iu de zaal tegenwoordig was. De komst vau dezen
laalsten bad niet alleen ten doel zijn leerling 1e
vergezellen doch ook om in het Concertgebouw Rus
sische werken te dirigeeren zooals liet bestuur met
di.v,eu kunstenaar was overeengekomen.
De heer ISafonow kwam uit Moskou alhier aan en
moest toen vernemen dat de tijd voor studie ont
broken had, zoo,lat het concert niet kon doorgaan.
Dat de/e meester hierover ontstem:! was laat
zich wel begrijpen hoewel hij, loen ik mijne ver
wondering over deze handelwij/.e te kennen gal'tot
mij zeide : Je preuds les choses pliilosopliuiuemeiit.
U el licht heeft het bestuur gedacht : Voor het
dirigeeren hebben wij zelf onze mensclieii, doch
\vaaroii, hem dan niet bijtijds afgetelegrafeerd ':
Toch is men nog in de gelegenheid geweest, den
heer Safonow ais dirigent te leereu kennen en wel
in de Xed. Opera, waar hij de symphouie van
Tschaikowsky heeft geleid en waar hij zich moet
hebben doen kennen als een dirigent di prima
cartella.''
Ongelukkig was er wat laat publiciteit aan deze
uitvoering gegeven, waardoor velen niet hebben
kunnen profiteeren van de kennismaking van een
interessant werk op 7,00 interessante wijze geïntro
duceerd.
Ook ik was dien daa' niet in de stad en heb dus
die kennismaking moeten missen. Doch om iiog
eens op den pianist terug te komen ik heb nog
iiiimmiimiiMiiiiiiiiHiiiMii
iiiiMiiiiiiintiiiiiiiiirin
altijd verzuimd te zeggen dat hij in het Concert
gebouw optrad ? vermeld ik dat hij een succes
verwierf evenredig aan hetgeen hij gepresteerd
heeft. Daarover zij het publiek een compliment
gemaakt. Wij hebben toch maar al te vaak. bijge
woond, hoe liet middelmatige of smakelooze dave
rend werd toegejuicht.
Van hetgeen het orkest presteerde noem ik de
ouverture Coriolan van Beethoven het schoonst
geslaagd.
In de begeleiding van het Concert bleek telkens
weer, dat wij in dit opzicht iets verloren hebben.
De begeleiding van de soli gaf vroeger vaak
grooter genot dan de orkestwerken. Nu is het
zwaartepunt verlegd.
Vragen wij misschien te veel,, wanneer wij de
hoop uitspreken dat ook uit de wijze van begelei
den moge blijken dat men niet achttruitgegaan is ?
* *
De groote portretten van eene Hertogelijk Sak
sische Kamerzangeres, dagen vau te voren ver
spreid, hadden niet een zoo talrijk publiek gelokt
als vroeger gewoonlijk bij zulke reclame het geval
was. Ik heb eens iu het, buitenland een impresario
ontmoet, die, toen hij hoorde dat ik uit Holland
kwam, in vervoering uitriep: Ach ! Holland ist
zit reizend. Da is' des Gold noch flussig." Die
goede dageu zijn een weinig voorbij voor den im
presario.
Het was anders wel iets bijzonders, wanneer men
de uittreksels uit de Fransehe bladen naslaat. L;
Figaro (en daarin recenseert immers Alfred Bruneau,)
noemt de voordracht van Waguer's Traume tout
a, fait supérieure en Le Tempt (waarin Weber,
die zoo zuur kan zijn, het publiek voorlicht) is
niet minder verrukt. Le Journal des Débats (die er
wel twee groote muziekcritici op nahoudt nl.:
Eruest Reijer en Adolphe Jullien)eu het vakblad :
Le Mui/entre!, stemmen mede in dit, koor.
Lc Jottrii/il voegt er zelfs bij: LA voix. est bien
posée, Ie style est, bon, et la prou niciuion de la
langue de Goetlic n'est pas rauque ou silllante
comme chez Mme. Materna (Arme Alaterna!) par
l cxemple, cc dont il coavient de la louer.
Mevr. Kutseherra was dus zeker slecht, bij stem
op den avond tj Amsterdam, want wie durft na
zooveel gedrukten lof, nog te zeggen dat het niet
zoo heel erg mooi was.
Er was voorzeker wel goeds in, doch noch de
aria van Beethoven, Aliscli'iiilifli:r, uocli Waguer's
Triitu/ie kouden mij m verrukking brengen. In
zulke gevallen geef ik de tweede afdeeliiig
sewoonlijk cadeau, vooral wanneer zoo als nu, ieder
der medewerkenden reeds tweemaal is opgetreden ;
hoewel mij al meermalen is toegevoegd wat, mevr.
Kutsclierra zong: An->cheuliehcr, wo eilst uu hm?
De uaritonzauger: Manano de Vaclilla was
voorI zeker nog erger verkouden, want hij tra l in het
i geheel niet op. Daarvoor speelden du dertien eu
11-jarige gezusters Rosina en B.iatricc Cerasoli,
een extra-nummer voor twee piano's.
Zij waren iu de beide nummers die zij voor
droegen: ;/ciu llerz uud cine Seele" zelfs in de
rhvthmische buiteliugeu die zij zieh veroorloofden
in de ?!/: Rhnpaudii' van Liszt bleven zij, merk
waardiger wijze, altijd bij elkaar. Als samenspel
heb ik echter over tiet geheel een goeden indruk
van de 115 en 11 jarige gezusters ontvangen evenals
i van het orkest dat op zeer verdienstelijke wijze
j Reïnecke's Oucerture. FrieJeusfeifr eu Pfi-lu/lu l',
Dcliir/e van Saiiit-iSaëns vertolkte.
De violist de heer M. Wolters bewees in dit
laatste nummer weer welk een begaafd violist hij is.
Ik hoop echter dat, hij zich door liet applaus
! dat hem steeds te beurt valt, niet zal laten ver
leiden te veel volgens den smaak van het publiek te
spelen.
Wat meer soberheid toch zou deze voordracht
nog ten goede zijn gekomen.
Wanneer er weer concerten iu de tooneelzaal van
het Paleis voor Volksvlijt," worden gegeven, raad
ik in het belang vau den klank vau het, orkest
aan. den zolder van het tooneel af te sluiten.
doende herkregen, om een effen gelaat te
toonen. maar, al bestudeerde de officier
haar trekken, zich afvragend waar hij die
vrouw vroeger kon hebben aangetroffen, hij
twijfelde ten minste nog, terwijl de abb
Broussais haai1 had herkend. Dat bleek ons
uil het gebaar van ontsteltenis, dat, den
priester onwillekeurig ontsnapte. .Maar hij
bedwong zich oogenblikkelijk om de inspectie
verder te volgen niet een oplettend stil/wijgen,
dat Renaud en mij weer een weinig hoop
gaf. l [et kritieke oogenblik naderde: de
kolonel was aan het, personeel der ambulance
gekomen. Hij ondervroeg den chirurgijn
majoor. Merkte de priester in den loop
van dit verhoor, dat alleen langer duurde
dan al de andere te samen, dien blik van i
den jongen luitenant op? Gehoorzaamde
hij aan een dier opwellingen van groote
barmhartigheid, zooals de dankbaarheid voor
een pas afgewend doodelijk gevaar sommigen '
zeer godsvruchtige zielen inboezemt ? Zeker
is het, dat wij hem onmerkbaar zijn schreden
naar de jonge vrouw zagen richten. Hij
stond nu vlak naast haar.
Zij herkende hem ook, zonder een spier
van haar gelaat te vertrekken, maar met,
een uitdrukking van angst in de oogen,
die tot, ware verbijstering overging, toen
monsieur Broussais haar aansprak. Wat
zeide hij : Wat antwoordde het meisje den
man, dien zij twee dagen te voren had willen
dooden ? Zonder twijfel ondervroeg hij haar,
om den kolonel inlichtingen te kunnen geven,
in geval deze hem naar haar vroeg. Hij
had ze trouwens niet noo lig. Want nauwe
lijks had hij de schijnbare verpleegster
verlaten, of de luitenant naderde hem 't
was vlak bij ons, zoodat wij de vraag en
het antwoord beiden duidelijk verstonden:
«Mijnheer de abbé. kent u die vrouw, met
wie u daareven sprak ';"
f ik haar ken' Heel goed zelfs,"' ant
woordde de priester. »Maar hoe vraagt u
dat, zoo ?''
>;()m een buitengewone gelijkenis, die ik
i u haar meende op te merken, ' klonk het
terug. »I)us u staat voor haar in '!"
»Volkomen," verklaarde de priester, die er
bijvoegde: »Zij is wel verpleegster in het
kamp der oproerrnakers, maar ze moet ook
leven en ze is niet kwaad, 't Beste bewijs
er voor is wel, dat zij beloofde de mis bij
te wonen, die ik morgen zal lezen, om God
voor mijn redding te danken."
En hij begon zijn ondervrager zijn folte
ringen van twee dagen vroeger te verhalen.
»Dus u waart op de barrikade van de
Kue Houftlot?" hield cl c luitenant aan.
/fwee uren lang!" bevestigde de abbé.
De officier keek eerst hem, daarna de
vrouw aan, juist op het oogenblik dat zij met
de andere verpleegsters den kolonel voorbij
ging, die haar een voor een scherp opnam,
en niets verdachts bespeurend, eenvoudig zeide:
>'t Is goed. vooruit maar. . .. Wie volgt ?"
Den jongen luitenant wij zagen het
duidelijk zweefde een woord op de lippen,
dat niet werd uitgesproken. Weer vloog zijn
blik van de vrouw naar den abbé, toen haalde
hij de schouders op, zonder dat wij konden
uitmaken of dat gebaar beduidde:
:Tk ben gek, ik heb me vergist," of wel:
»Als die priester niet wil dat zij herkend
wordt, waartoe zal ik haar dan aanklagen l'"
En de insurgente was gered.
IV.
Tragische herinneringen! Onafscheidelijk
als zij waren van die visioenen eener be
stormde stad, zijn zij gedurende langen tijd
een nachtmerrie voor mij gebleven. Vlammen
rondom aan den horizon, ruïnen in alle stra
ten, overal geweervuur, overal dooden, overal
sporen van de nuttelooze razernij der
vernie