De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 26 januari pagina 3

26 januari 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No 970 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. tooneel bezit. Welnu zij trachte die eerst tot meerdere rijpheid te brengen. In een volgend schrijven kom ik wellicht, op deze voorstelling terug. VAK MILLIGEN. Wagner en de Negende Symphonie. In de Frankfurter Zeitung wordt een brief van Richard Wanner gepubliceerd aan de firma Scbott en Zoon te Mainz waarin hij zegt dat hij eene grondige studie van Beethoven's heerlyke laatste symphonie gemaakt heeft en het be treurt dat het publiek dit werk nog zoo weinig kent en waardeert. (Wagner was toen 17 jaar en zou spoedig het gymnasium verlaten om een jaar later naar de Universiteit te gaan). Om dit te bevorderen stelt hij voor een arrangement voor klavier van dit werk te maken want de zetting van Czerny voor vier handen acht hij onvoldoende. Het eerste deel heeft hij voor twee handen ge arrangeerd en wil vol geestdrift verder arbeiden, want hij gelooft dat het hem gelukt is het eerste deel klaar en verstaanbaar te bewerken, doch vooraf wil hy weten of zijn moeite niet vergeefsch zal zijn. In die dagen waren zelfs de voornaamste com ponisten het niet eens over de waarde van dit reuzenwerk, daarom heeft Wagner's geestdrift meer waarde die toen nog niet besloten was zich geheel aan de muziek te wijden. Mevr. Cosima Wagner heeft het handschrift teruggevraagd en gekregen. De brief is geda teerd 6 Oct. 1830 en het opgegeven adres van Wagner was : Leipzig im Prickhof vor'm Hallischen Thore 1. Treppe. Opmerkelijk is 't dat deze brief in Duitsche letters is geschreven, hoe wel men weet dat VKagner zich steeds van het latijnsche schrift bediende. IIIHIIIIIflIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllW Mreas Acnenoacn en fillem Henflrifc Mesdag. In dezelfde zalen der akademie van beeldende kunsten te Berly'n, waar sinds November de vele werken van Adolph Menzel tentoongesteld zijn, heeft men ook eene collectie zeestukken en landschappen van Andreas Achenbach gearran geerd. Vele groote lui vierden in 1895 hunnen tachtigsten jaardag, en onder dezen ook de genoemde schilder te Düsseldorf. Dertig doeken en drie aquarellen, waarvan de meesten tusschen de jaren 1836 en 1864 ontstaan zijn, geven een overzicht van het talent des Duitschen schilders. De tentoonstelling wordt zeer druk bezocht, te meer daar de verzameling teekeningen, studiën en aquarellen van Menzel (G65 stuk), welke in de National-Gallerie sinds twee weken op uit stekende wyze zijn uitgestald, dubbel de belang stelling op den grooten illustrator van het leven van Frederik den Groote vestigen. Achenbach heeft veel, te veel geproduceerd. Het is bekend dat, als de zon aan den Rijn even zich boven de kimmen vertoont, Achenbach reeds aan 't werk is. En toch had hij voorheen bij De Vrouw van den Cipier. Naar het Engelsch VAN R. A. SA VAGE. Roland Grey liep naar het venster en keek naar buiten. Nachtelijke stilte heerschte in de straten van het vredige Canadeesche dorpje Four Corners. Een dikke sneeuwlaag omsluierde de glinsterende puntgevels der huizen. Uit zijn kamer van het hotel kon Grey de lichtjes zien flikkeren van enkele huizen in Ottowa aan den anderen oever van den stroom. De winter was ingevallen; over een paar da gen zou hij misschien de rivier kunnen over steken en zijn reis tot Montreal vervolgen. Zijn familie zou hem over drie weken in Engeland terug verwachten, maar Grey had zich wel wat lang onderweg opgehouden, aangelokt door de stille pracht en heerlijke kleurschakeeringen van den Indiaanschen zomer. Eensklaps was het hem ingevallen, dat er feest zou zijn in Lyme binnen een maand waarbij hij, de erfgenaam, de hoofdpersoon, moeilijk kon ontbreken. Maar toen hij tot Four Corners was gekomen, kon hij niet verder, want de rivier was nog niet dichtgevroren en een andere manier om er over te komen, bestond niet. Het ijs was nog nooit zóó laat geweest. Niemand begreep hoe dat kwam. Niemand, behalve Grey, wien het echter ook pas dui delijk werd, toen latere gebeurtenissen hem de oogen hadden geopend. En, nu hij werd tegen gehouden, gevoelde Grey juist een onweerstaanbare begeerte om verder te gaan. Twee dagen had hij, zijn op onthoud verwenschend, in het dorpje zoek gebracht, den meesten tijd in het postkantoor, het brandpunt der beschaving van Four ons als zeeschilder zulk een grooten naam! Achenbach, Knaus, Vautier . .. Dat was zoo in dien droevigen tijd, toen in Nederland zelfs in beschaafde kringen, de beeldende kunst geen belangstelling wekte. Wel schilderde reeds onze Jozef Israels zijne intieme interieurs, en hand haafde met waardigheid Willem Roelofs zijn penseel, maar de belangstelling was in de jaren van 1845?1865 tamelijk gering. Een Piloty, Kaulbach, Knaus, Vautier, Achenbach, dat waren ook bij ons de mannen, van wie men in 't alge meen sprak, en wier meestal op uiterlijk effekt berekende scheppingen men als schilderij of in reproductie bewonderde. Goddank is die tij i voorbij. Maar toen was Achenbach in zijne beste jaren. Ons oordeel mag daarom niet te streng zijn, te meer, daar zooals wij later zullen aanstippen, deze schilder nooit juist geweten heeft op welk gebied zijne kracht en zijn talent ttaken. Want groot is Achenbach toch, maar niet als zeeschilder. Achenbach heeft de meeste opwekkingen in Holland en Bt-lgie gevonden, koos echter groo tendeels het strand als dit door volk of door visschers bezocht was; zelden geeft hij de zee in hare kalme of woeste eenzaamheid. Op eenige doeken zien wij een zeehoofd, waarover het water heenbruischt met een aankomend of vertrekkend schip. Ook aanlegplaatsen in kleine steden, waar kooplui hunne vangst lossen zijn voor Achenbach aantrekkelijke momenten tot creatie. Hoewel enkele details dikwijls groote trekken verraden, hebben zijne doeken als geheel zelden iets grootsch. Zijne kunst is even als die van Knaus, Vautier, Defregger, Piloty en Kaulbach meer illustratie, dan wel echt schilderwerk. Het zwakst zijn de luchten van Achenbach's zee stukken, deze schijnen meestal hard als blik, of droog als oud hout. Dat had hij kunnen ver mijden, indien zijne doeken hoofdzakelijk voor en in de natuur waren geschilderd. Maar hiertoe had Achenbach geen tijd, en zoo mist men voor alles het zilte, vochtige waas, waarvan de Noord zee steeds is aangedaan. Verplaatst men zich in gedachten van de zalen unter den Linden naar den Haag, waar onze Mesdag zijn zetel houdt, dan constateert men tusschen dezs beide zeeschildera slechts n punt van overeenstemming. Onze landgenoot produ ceert helaas ook te veel. Een ander punt van vergelijking tusschen Achenbach en Mesdag be staat verder niet. Onze Mesdag toch is de eenige schilder, die, nadat de meesters der zeventiende eeuw hun penseel neerlegden, de zee met hare geheim zinnige akkoorden en met hare licht- en luchteffekten intiem op het doek brengt! En zoo be houdt het beste, dat Mesdag voortbracht, waarde voor alle tijden. Toeven wy nog een oogenblik bij Andreas Achenbach. Ieder mensch is in de maatschappy bruikbaar en toch ontmoeten wij er zoovelen, die slechts zwak hunne taak vervullen. Dat heeft zijn Mllfltmiltlllllllll iiiiiHiiimiiiiiiiimiiiimiiiiiiniiiiiim Corners. De postdirecteur lapte laarzen en punktueerde zijn conversatie met doffe hamer klopjes. »De wind waait zooals 't hem belieft. Hij kan het ijs uit de baai jagen of het opstuwen. 'k Zou u raden je tijd maar zoo pleizierig mogelijk te besteden, totdat de overtocht veilig is. AVaartoe dat jagen, mijnheer ?" Grey legde hem uit, waarom hij zoo'n haast had. De postdirecteur bleek weinig sympathiek. «Feestvieren over het aanvaarden van geld, dat een ander heeft verdiend?" zei hij af keurend. »U moest liever naar 't Westen trekken en werken voor de kost. Dan zult u het leven eerst leeren begrijpen." Grey, in den woordenstrijd verslagen, was naar zijn kamer in het hotel teruggekeerd. De kachel stond gloeiend hij kreeg er hoofdpijn van en streek met een ongeduldige beweging de hand over het voorhoofd. Op dat oogenblik kwam iemand zachtjes de kamer in, rook de heete, droge lucht en keerde terug om kort daarop terug te komen met een kan water, die zij in de vaas op de kachel overgoot. Daarna kuchte zij even, als om Grey's aandacht te trekken. Hij keek op uit den stoel, waarin hij doel loos heen en weer zat te schommelen en zag dat zijn bezoekster niet tot het hotelpersoneel behoorde. »Wou u mij spreken?'' »,Ia," antwoordde de vreemde kalm maar beslist. »Hebt u een kwartier den tijd? Lan ger kan ik niet blijven. Ik ben expres zacht binnen gekomen." Zij sprak met een ietwat Schotsen accent. Grey sprong op, en liet haar plaats nemen, terwijl zij met beide handen haar mantel opensloeg, alsof de hitte in het vertrek haar benauwde, en als bedwelmd de oogen sloot. Zij was een vrouw van omstreeks dertig jaren, met regelmatige, zachte trekken een bleek en afgemat maar edel gelaat. Het zware donkere haar, in dikke tressen onder haar bonten muts opgestoken, was losgeraakt en hing gedeeltelijk in de kap van haar mantel. Een harer handschoenen ontglipte haar. Hierdoor bemerkte Grey dat zij tenoorzaak slechts daarin, dat menigeen niet bijtijds ontdekte, in welke richting van denken en han delen zijne kracht en zijn aangeborene talent ligt. Daarom blijft het bij de opvoeding steeds een der eerste plichten der ouders, zoo mogelyk reeds vroegtijdig hunne kinderen hierin voor te lichten. Als deze wenk juist is, heeft Andreas Achen bach geen verstanfige ouders gehad. In de laatste jaren dat ik de werken, van genoemden schilder volgde, heb ik onder de vele zee stukken des schilders er geen enkel gezien, dat grootsch was van opvatting, en stout en goed van uitvoering. Achenbach is geen geboren zeeschilder, hij heeft de zee nooit gevat. Maar een landsehapschilder is hij, en op dat gebied heeft hij wein-ge, maar eenige werken van groote waarde, gelijkstaande met de eerste kwaliteit der doeken onzer nog levende meesters gecreëerd. Dit bewijst ook wederom deze tentoonstelling, waar twee landschappen prijken, diep gevoeld, waar gezien, intiem opgevat en schoon weergege ven. Hier gevoelt men niet slechts de hand des nvesters, men begroet den meester, die veel schoons had kunnen voortbrengen, als ... Een ieder die Dresden bezoekt, vergete niet de collectie van den heer Meyer te bezichtigen. Deze verzameling, kleiner dan die van onzen Mesdag, bezit echter eenige zeer schoone doeken uit den besten tijd der groote school van Fontainehleau. Ook daar ontmoet men een landschap van Andreas Achenbach een bosch met watermolen. Dit gedistingeerde werk houdt zelfs naast de schilderij 3n van een Corot, Troyon, Ilousseau, Daubigny, e. a. stand. J. H. SCIIOUER. De schilder Max Liebermann heeft te Berlijn op zich genomen om giften te verzamelen voor het monument voor Frans Hals. Hij zelf teekende voor zestig gulden. Kahala o ka Waïkea. In het kasteel di Pianell, of Kahala o ka Waïkea, het huis aan de witte rivier, in de provincie TJdine, aan den woudstroom Degano, resideert op het oogenblik Liliuokalani, de afge zette koningin van Hawaii, omringd door haar »Ahnengallerie". Koning Kamehameha I is, niet een ouden grijzen cilinder op de witte haren, in een rood vest en roode hemdsmouwen geschil derd door een matroos, dien de golven op het strand van llawaïi hebben geworpen. Zijn vrouwen han gen rondom hem, daaronder konir>gin Mumahanna, de geliefde van Chamisso. Verder is er een vroeg gestorven, beeldschoone prinses, Nabe'inaheïna. Zij is geschilderd op den deksel van een sigarenkist. De koninginnen Kapiolani en Liliuokalani zijn door niemand minder dan Herkomer geschilderd, de eerste in het rood, de laatste in een ivoorkleurig kleed, beiden gedecolleteerd en met diamanten getooid. De prinses Kaiulani heeft tot portret schilder Frederick Leighton gehad. Do heer Braakensiek smaakte het genoegen zyn teekening van John Buil, dien door een Friezin haar boter werd aangeboden, in een Engelsch blad te zien opgenomen, en die betreffende John Buil en de Transvaal in den Figaro. MniitiumiiimtinmitftititiiiiiiiiinniiitiinitiiiiitttiimttmmitliitiilHmnn gere, blanke vingers had. Toen zij haar oogen weer opsloeg zag hij, dat ze zacht, innemend en bruin waren. Maar nu waren de lange wimpers neergeslagen en sluimerde zij achterovergeleund als een moegespeeld kind. Grey liet haar vijf minuten ongestoord sluimeren. Hij kon zich niet het genot ont zeggen,, naar haar te zien. Het roodtrijpen bekleedsel van de stoel vormde een prachtigen achtergrond voor haar mat, tenger figuurtje. Toen het water in de vaas begon te stoonien en de lucht in de kamer vochtiger werd, gevoelde hij belangstelling voor die afgetobde, onbekende vrouw. Misschien was zij haar man ontvlucht, die haar mishandelde. Hij was gedurende zijn verblijf in Canada nog met niemand in botsing gekomen en dus niet genoodzaakt geweest den revolver te trekken, dien hij uit voorzorg handig binnen het bereik van zijn greep in den rechter zak droeg. Was nu eindelijk het oogenblik gekomen om het wapen te ontrukken aan zijn onwaardige rust, ten behoeve dier hulpelooze vrouw, wier kalme ademhaling ternauwernood de stilte in het vertrek verstoorde? Zou hij haar wekken? Had zij niet iets gezegd van hoog stens een kwartier? Grey stond op en trad een paar passen naar haar toe. Oogenblikkelijk was zij klaar wakker, met een wilde, gejaagde uitdrukking op het gelaat en de hand, die over de leuning van den stoel had gehangen, greep schielijk naar den zak in haar japon. »Ik... ik vraag excuus," zei Grey, geen stap verder doende. »Vijf minuten om!" »Vijf!... O !... ja ... ik " Zij werd kalmer en keek rond, als om zich te her inneren waar zij was. »Vergeef mij, mijnheer Q-rey, maar ik was erg moe en uitgeput." »Übent zenuwachtig," zei hij voorkomend. »Laat me u iets geven." Hij ging naar zijn slaapkamer, rommelde in zijn koffer en keerde met, eci) half rleschje champagne terug, dat hij handig, zonder geraas of knal, ontkurkta. »Hicr, drink dit," zei bij, een glaasje inschenkend. »Dut /.ui u goed doen." Zij dronk neijes, met kleine teugjes en een blos kwam op haar bleek gelaat. Verlaine in Holland. Aanteekeningen naar aanleiding van zijn verbljjf in Holland (1892) en van zijn boekje ?Quinze Jours en Hollande". L De herhaaldelijk aangekondigde, sinds lang verwachte dood van Paul Verlaine heeft plaats gehad. Verlaine was sedert jaren lijdende aan ver schillende ernstige kwalen. Bij diabetes en een rheumatische aandoening, die het gevolg was van een, gedurende het beleg van Parijs, als soldaat, gevatte koude, hadden zich andere ziekte kiemen gevoegd, vi'-ux fermmti! Sana dotite Lottdon, pfut-ëtre Parii!" schreef hij mij in 181)3, die zijne ziekte aan zijn gerheumatiseerd been deden verergeren. Nu schrijft men dat hij gestorven is aan tu berculose. Toen hij in '92 in den Haag was, zeide hij dat hij tevreden zou zijn indien hij nog een paar jaren mocht leven. Deze matige wensch werd vervuld ! Het is naar aanleiding van dit verblijf in Hol land, en van het boekje dat hij er later over schreef (Quinze Jours en Hollande), dat ik bier eenige bijzonderheden wil geven waarin enkelen zeker belang zullen stellen. De heer B., boekhandelaar alhier, sprak op een ochtend Toorop en mij over de eventueele komst van Verlaine, om een causerie te houden in de Alliance franeaise. Waarom dit niet door ging weet ik niet; wél dat Toorop, en een intel ligent en gevoelig jongmensch, Staal (die later met eene zuster van Josephine (ïiese huwde) zich bij mij aansloten en wij, >cpgeworpen" (werd ons verweten) als commissie, alles deden wat in onze macht was, ten einde Verlaine, die hier nog vrij onbekend was, waardig te ontvan gen, en zijne conférences te regelen. Toorop vroeg mij waar hij zou vertoeven. Ik zeide hem, »ben jij er op gesteld dat hij bij jou logeert?" Toen hij ontkennend antwoordde, viel rnij de eer te beurt, en het onuitwischbare ge noegen, den grooten gevoeligen dichter te mogen herbergen en van zeer nabij te leeren kennen, als zooals ik geloof dat alle ware artiesten zijn een »mooi" mensch. Nadat ik hem officieel geschreven had om zijn programma, antwoordde hij : Je serai heureux de donner en Holtande qutlques conférence-i sur la Poésie franyuise en ce moment.... une cau serie relative aux crivains en «ers, mes contempo rain* et compitriotes, sti'cie de lecturesa l'appui. Parallclement aux Pitrnaasiens, mes vieux 'imis et ca.mara.des des lettres, je pnrlerai des Modernes", Décadents", Symbotistes et Romans", noi successturs non moins amis. Tel est mon plan, bien simple." Tevens had ik hem gevraagd of hij bij ons wilde logeeren, welk aanbod hij had aangeno men : »avfc flratitude". Ik had over dit alles aan landgenooten te Parijs geschreven, waarop een paar dtzer mij HflHiittitiiiiiMiiiiiMMM »Kan ik u ergens mee van dienst zijn?" vroeg Grey, toen zij met een zucht vau ver lichting het glas had neergezet. »Kan ik u vertrouwen ?" klonk haar weder vraag. »Kan ik u een geheim toevertrouwen? Ik moet hulp hebben. Geen vrouw ter wereld heeft ooit grooter behoefte aan hulp gehad, dan ik nu heb." Zij sprak hijgend en afge broken. Grey was ontroerd. »U behoeft mij niet meer te vertellen, dan u wilt alleen het noodigste. Zeg mij alleen wat ik weten moet, terwijl ik mij aankleed," antwoordde hij zacht In een oogenblik was zij kalm en bedaard »Ik hoorde vau avond pas, dat u hier waartU is Engelschman, niet waar?" vroeg zij werktuigelijk haar japon gladstrijkend. »Ja." »Wel ik kom uw hulp inroepen." Grey zag haar een oogenblik scherp aan, maar de blik die den zijne ontmoette, was zoo oprecht, zoo ernstig, dat hij eenvoudig antwoordde: »Ik ben geheel tot uw dienst." »Dank u, maar dan dien ik u toch uit te leggen ... en de tijd is zoo kort. . . ." »Och neen, ik heb geen uitlegging noodig...." »Jawel, anders begrijpt u 't niet. Ik ben de vrouw van den cipier en ... en . ..." Zij weifelde. »U verrast me toch niet ? Maanden lang heb ik die spanning verduurd . .. beloof mij, dat u me niet zult verraden. Ik heb niemand anders tot wien ik mij kan wenden; niemand dien ik kan vertrouwen. Ik sta geheel alleen." »Ik zal u helpen," herhaalde Grey, geheel onder den indruk harer woorden. »Ik geloof u," zeide zij met een dankbaren blik en schreiend vervolgde zij: »O! het kwelt mij al maanden lang. Ik ben er ook bijna gek van. Mijn man is ... krankzinnig." »Ja?" »'t Was verkeerd van mij het verborgen te houden. Maar hij wist het, hij voelde het j aankomen en liet mij beloven, het geheim te houden." »Arme vrouw!" '>Als het uitkomt zijn wij en ons kind broodeloos. Het zou wel overgaan, meende hij en ik mocht er 11 iemand iets van laten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl