De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 26 januari pagina 4

26 januari 1896 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 970 waarschuwden: upas toch op, weet wat je begint met zóó'n doortrapten bohème l wat zal je vrouw yan hem zeggen, enz." Myne vrouw had een eenvoudig, gezond, logisch karakter. Voor hen die haar gekend hebben is haar oordeel over V. niet zonder beteekenis. Zy was niets angstig Verlaine te ontvangen. Zij zeide eenvoudig weg dat als hy' het te bont maakte, wy hem naar een goed hotel zouden brengen, onder 't een of ander pretext. Ik zelf had wel wat vrees, ik beken het, toen de sneltrein het station binnenstoomde, en aar zelde nog dien' veelbesproken gast by' ons t'huis te brengen. Toen Verlaine echter n dag bij ons had door gebracht was hy' aller vriend; hy' had geheel de sympathie van myn vrouw gewonnen, ook die van ons dochtertje, nog geen twee jaren oud, met wie hij, verwonderlijk voor een man die ge leefd had als hy', zóó aardig wist te spelen, dat zjj zich nog zeer goed herinnerde »son poète". Later noemde Verlaine haar herhaaldelijk ma filkule littéraire". Hy' bleef in het geheel tien dagen by ons. Gedurende dien vry' langen tijd bleef hy zichzelf gelijk, volkomen gentleman, steeds goedig en hoogst aangenaam, hoewel somtyds eene, door zy'n eigenaardige trekken zeer geaccentueerde satanische uitdrukking uit zy'n oogen straalde. Duidelyk was hem het hoogst eenvoudige huisely'ke leven dat hy by ons had, een aangename en ongewone tegenstelling met zy'n wy'ze van leven te Parijs. Hy liet zich als een kind dorloter en ver zorgen. De hollandsche bitter viel zeer in zy'n smaak,hoewel hy, behoef ik 't te zeggen ! geen enkel maal maar eenigzins misbruik maakte van eenigen alcohol. Ook onze Curac,ao waardeerde hy zeer; hy schreef er later van dat deze in Holland niet is cette horreur sucraillée qu'on vend a Paris". Telkens als ik naar Parijs ging, nam ik wat bitter-elixer voor Verlaine mede, en het was hem een kinderlijk plezier dezen met kirsch of iets anders te vermengen en dezen drank aan zy'n vrienden te doen proeven. Zoo heb ik hem eens gezien in het Pavillon Gabriëlle van het Hópital Saint-Louis (hij beweerde dat in zijn zaal eenmaal Gabriëlle d'Estrée had gewoond !) en later, den laatsten keer helaas, 11. April, in een klein kamertje, hoog maar zonnig, en opgevrooly'kt door talrijke zangvogeltjes, in de Rue Saint Victor. Hier was hij toen betrekkelijk gelukkig. Wt-1 te bed meestal, maar ten minste voorzien van genoeg geld om te kunnen leven. Fantas tisch kwam hier zy'n faunenkop uit tegen de gore bedlakens. Over 't algemeen was hij steeds hoogst eenvoudig en alleraangenaamst. Hij stond vroeg op, was meer malen «beneden" vóór zy'n gastvrouw; dan droeg hy nog geen boordje; een bontgekleurde foulard omsloot zy'n hals, en weid door zijn hoog dichtge knoopt kort jasje, van grove ruwe stof, gedeeltelijk bedekt. Na 't ontbijt ging hij zijn conférences op touw zetten. Hy had een aantal boeken medege bracht ; gezeten aan een ruime tafel schreef hij merken. Hij heeft eens een slag op zijn hoofd gekregen van een gevangene en is van dat oogenblik af altijd zonderling geweest." »Arrne vrouw!" herhaalde Grey medelijdend. »Als er menschen kwamen moest ik ze te woord staan en wegzenden. Hij is gewoonlijk stil en afgetrokken, alleen praat hij nu en dan onsamenhangend. Ik zei meestal maar, dat hij vermoeid was of in gedachten zat over godsdienst. Hij is streng geloovig geweest, maar het onophoudelijk peinzen over de eeuwigheid, zijn vruchteloos pogen om het onbegrijpelijke te vatten, heeft zijn geestvermogens gekrenkt. In den laatsten tijd ging het iets beter. Maar ik kan hem geen oogenblik alleen laten; ik moet altijd bij hem zijn om hem de woorden in den mond te geven; zijn ijlende gedachten in toom te houden; voor hem te spreken als het noodig is. Niemand vermoedt tot nog toe iets. De menschen vinden hem een beetje afgetrokken, anders niet. Als ik het nog maar tot morgen kan volhouden, heeft hij recht op pensioen. Morgen kan ik de waarheid zeggen als ik morden zijn aanvraag om ontslag indien, zijn wij en ons kind bezorgd. U is vreemdeling hier; daarom kwam ik bij u. Over een dag of wat gaat u heen en niemand zal er ooit iets vau weten. Maar ..." ik ben zoo bang...." «Waarvoor ?" »Er is maar n gevangene," antwoordde zij angstig, »een ter dood veroordeelde moor denaar, en die loert op een kans om mijn man te vermoorden." Onwillekeurig deinsde Grey een stap terug. »Begrijpt u 't nu begrijpt u mijn toe stand," ging zij rad sprekend voort. «Telkens wanneer mijn man de gevangenis ingaat, moet ik mee; telkens wanneer hij de cel bin nentreedt, moet ik dien man onder schot hebben met mijn revolver. Eén oogenblik van onvoorzichtigheid en hij worgt mijn man. Als mijn oogen toevallen, word ik met een schrik wakker; als mijn man zich beweegt, bonst mijn hart van angst, 's Nachts bind ik hem aan mij vast, maar de booze geest die hem houdt bezeten, gunt hem slaap noch rust en dan zwerft hij door de gevangenis, zy'n aanteekeningen op, terwy'l bijna voortdurend vrienden kwamen om hem te spreken, of uit te teekenen. Zeer getroffen ben ik geweest door den fijnen trek dien hy openbaarde aan 't begin van zy'n verblyf by ons. Hy nam toen eens my'n vrouw apart en zeide haar, »ik wil niet hebben dat gy niet weet wien gy in uw huis herbergt; er is zooveel over my gesproken dat ik u geheel my'n leven wil vertellen." (Later voor een gedeelte in zy'n »Confessions" gepubliceerd). En hij vertelde haar, zoo niet alles, toch zeker alles wat voor haar van gewicht kon zy'n. Van elk mensch zou dit gewoon zy'n, maar van Verlaine scheen 't niet zóó, om zy'n zooveel bewogen, gepassioneerd leven. Hij had den juisten blik van mijne vrouw gewaar deerd, en gezien dat zij een zacht rechter zou zijn, die hoewel uiterst streng van beginselen, toch zonder eenig parti-pris beoordeelde. Toen Verlaine ons verliet, liet hij een leegte achter. Hij was zóó sympathiek in alle opzichten, dat wy allen zy'n vertrek betreurden, zóó zelfs, dat wy later herhaaldely'k er op aandrongen, dat hy nog eens zou komen logeeren, in den zomer, wat helaas nooit plaats had. Bepaald phenomenaal is het ook geweest, dat enkele Hage naars, uitgenoodigd deel te nemen aan het diner dat hem werd aangeboden vóór zijn vertrek, deze uitnoodiging afwezen, op grond van hoogst kwaadaardige geruchten, verspreid om Verlaine's reputatie als mensch te benadeelen. (Slot volgt). Pu. Z. IIHIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIHHIIIIIIIimUI IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIimilllllll iiiiiiiiitiiMtitiiummmiiiiiiiiii Zola o?er Verlaine, In den Figaro staat een artikel van Zola over Verlaine, een protest tegen de «legende" die bezig is, zich om de herinnering van den nauwlijks gestorvene te plooien, een beetje ook een oratio pro domo, in argumentatie niet ongelijk aan wat Georges Rodenbach nog niet lang geleden schreef over La vie de bohème van Murger, en waarvan de slotalinea was : »Le bohème est Ie demi-monde de Tart." Verlaine zou, zegt Zola, »de eenzame zijn, de verachter der menigte, levende in den hoogen droom van zijn werk, zonder zich met wereldsche ijdelheden ooit te hebben afgegeven. Hij zou de geschenken van menschen hebben geweigerd, het vuile geld, dat de wilskracht ondermijnt, het loon dat hierarchiën sticht van onrecht en leu gen. Hij zou nimmer iets hebben nagestreefd dan eerbied voor zich zelf, de vreugde, om in de woestyn het leven te geven aan boeken, züjvef van geweten en absoluut van kunst, die hem ge noeg zouden zijn geweest in zijn vlekkeloos artistiek priesterschap. En dat is niet alles; men sluit hem in den geheimzinnigen ivoren toren waarvan alleen de ingewijden den sleutel hebben. Men wil hem zwy'gend hebben en verborgen in het duister hulsel van den sibyllijnschen wijze, het geheim bezittend van het onzichtbare. Indien zijn genie onbekend is gebleven, het komt omdat hij heeft mij half gekleed, door de nijpende kou medesleurend. Niemand weet, dat mijn man krankzinnig is, dan de moordenaar. Hij heeft het geraden, ofschoon hij nooit iets zegt; hij kijkt maar. Hij probeert telkens mijn man tusschen hem en mij te stellen, zoodat ik niets met den revolver kan uitrichten. Soms zet hij zijn nap en kruik in een hoek van de cel, waar mijn man moet bukken, om ze weg te halen. In dat geval moet ik het doen. Voor mij is hij bang maar hij is wanhopend. Hij wil iemand ver moorden eer hij gehangen wordt. Mijn man spreekt hem toe hij tracht hem te bekeeren op zijn dood voor te bereiden en de man geeft altijd soetsappig ten ant woord, met een afschuwelijken grijns, dat hij nog maar n ding te doen heeft en dat hij dan met vreugde zal sterven. Dat ne is: mijn man te vermoorden." Grey trok haastig zijn overjas aan. »Hij praat met mijn man mee en spreekt op zalvenden toon van den barmhartigen Christus, alleen om hem nader te lokken. En aldoor diezelfde bloeddorstige flikkering in zijn oogen, als van een tijger, die op den sprong ligt, terwijl mijn arme, krankzinnige man in zijn onnoozelheid denkt, dat, als hij de ziel van dien moordenaar maar kan red den, de Heer hem zijn eigen verstand terug zal geven. Soms heel enkele oogenblikken beseft hij zijn toestand en gelooft hij, dat dit zijn boete is." »Hebt u geen vrienden hier?" »Neen," antwoordde zij huiverend. »De men schen zijn hier allemaal zoo vreeselijk braaf. Ze zouden mij een verdorven, zondig schepsel noemen en zeggen dat het een oordeel Gods vaf. Ik heb mijti man van avond wat morphinedruppels gegeven en ben hierheen geslo pen. Ik hoorde van middag, dat u hier waart. Mijn eenige hoop is op u gevestigd. Wilt u van nacht voor mij waken? Als ik geen slaap krijg, word ik zelf krankzinnig. En 't is nog maar om eii dag te doen n en kelen dag." (Slot volgt.) geweigerd het kenbaar te maken, met den welgegronden trots van een goddelijk kunstenaar het sluitend achter het driedubbel slot van het symbool. Daarom hebben de bourgeois hem uitgekre' en, wier benepen verstand hem niet kon omvat ten, uit lage wraakzucht hebben zij hem van honger laten sterven. Wijl gij niet een der onzen zijt, noch een die vermaak geeft, noch een die ver maak zoekt; wijl voor u het geld slijk is, en het succes, en de roem ; wijl gij den eenige van uw soort u noemt, en pochend gedachten geeft en woorden spreekt die niemand verstaat, sterf in de duistere onbekendheid, waarin gij hebt geleefd. »Van dit oogenblik af leeft de legende, de let terkundige jeugd heeft een nieuwen cultus. Ver laine wordt de martelaar der verdwazing van een volk, waardoor hij niet begrepen heeft willen zijn, maar dat hem toch te eten had moeten geven. Zijn figuur wordt omhoog gestoken als de banier van het revolteerend individualisme, dat geen plichten, maar slechts rechten heeft, een broederschap van de menschen eischend, die het zelf niet in praktijk brengt. »De grootste, de hoogste, de minst begrepene, de meest miskende, de meest belanglooze, de vrijwillige balling uit de wereld van vriendschap, fortuin en roemrijke onderscheiding. »In n woord, hij is de eenzame, gelijk God die een eenig God is, en niets is meer onge naakbaar, noch meer souverein. «Welnu, dat alles is onwaar." »Zeker", vervolgt Zola, »indien poëzie niet anders is dan de bron der natuur, die opwelt in een menschenziel, indien zij alleen is muziek, een klacht, een glimlach, indien zij is de vrij vagebondeerende verbeelding van een arm wezen, dat vreugd heeft en smart, dat zonde doet en berouw heeft, dan is Verlaine de meest bewon derenswaardige dichter geweest van deze weg stervende eeuw. Zoodra men heeft weggeredeneerd de denkbeelden die stuur aan het leven geven, de alles doordringende zielstudie, de constructie van doorwrochte werken, staat hij voor aan in de rij der elegische dichters. Men kan zelfs zeggen, dat zijn gerafeld leven, van rampen door ploegd, door zorgloosheid gehavend, hem heeft geteekendals een dichter, langzaam aan zijn verzen loswringend uit de antieke klemmen, ze gevend de bekoring van het ongedwongene, van het lij den, van de spontaneïteit en het naïeve van het zichzelf onbewuste vrije genie. Daarin zonder twij fel is hij persoonlijk geweest en heeft hij school gemaakt, althans voor de metriek van het heden". Maar, gaat de vader van het naturalisme voort, hij heeft nimmer een wil gehad, en andere om standigheden zouden een ander van hem hebben gemaakt. »Hij was de zoon van bourgeois, en bourgeois zelf. Niet bij heeft de samenleving veracht, zij is het, die hem heeft uitgestooten. Hij is een wezen apart geworden, een eenzame, zonder het te willen, door een aaneenschakeling van incon sequenties en gebreken, een mensch zijnde, die radicaal ongeschikt was om een doel te hebben en er heen te streven. Als ieder ander brandde hij in den beginne van de begeerte, zijn boeken te verkoopen, en altijd heeft het hem verdriet, dat zij niet werden verkocht. Zoo wainig wierp hij de eervolle onderscheidingen van zich af, dat hij ernstig van plan is geweest, naar de palmen der Académie te staan, en ik bezit daar over van hem een zeer merkwaardig schrijven. Indien bij dus, gelijk men zegt, alles heeft ge weigerd, het is omdat hem niets is aangeboden, want hij was slechts een groot kind, een van die vrouwezielen, zoo veelvuldig bij ors, die ge voelig zijn voor hulde, begeerig voor blinkende kuisen als waren het edelsteenen, naar rijke gala-uniformen, naar een leven van statie, over stroomd door het goud van ontelbare herdrukken, naar de toejuichingen van een opstuwende menigte verrukte lezers. >En wie weet, of de ellende hem niet heeft geschaad ? Ik aarzel niet te erkennen, dat zijn gebroken carrière voor een deel aan zijn verzen, de vrije allure beeft gegeven, die hun eigen oorspronkelijkheid is. Maar tot welk vormloos gestamel is bij vervallen ! Hoe voelde men lang voor zijn dood, dat het uit was. Zijn duister magïerschap, zoo hooggeroemd, is niet anders dan de ontbinding van zijn verstand dat werd omfloersd. Ik zou aan hem willen denken als aan een gelukkig rentenier, een gekoesterd man, lid van de Académie, in het vermogen om al zijn vruchten te doen rijpen, als de boom wiens gelukkig lot hem heeft behoed voor vorst en vlagen. Gewis, wij zouden een vollere en een omvangrijkere nalatenschap van hem hebben. »In werkelijkheid is alleen die schrijver de eenzame, die zijn eenzaamheid heeft gewild, in het vrijelijk gekozen en welbegrensd gebied van van zijn arbeid." Zola gaat dan de goden na der bedendaagsche letterkundige jeugd, Barbey d'Aurevilly, die hij een buitensporigen Kalzac noemt, bedorven door het vooroordeel van een sataniek katholicisme; Villiers de l'Isle-Adam, een genie, zoo vaneen gereten, dat nauwlijks hier en daar een compleet werk van hem is te vinden ; Laforgue, de lichaamlooze schaduw van een dichter. En het is juist de tegenspoed, die de jongeren van heden in ben prijzen, hun verdienste voor hen is, dat zij niet hebben geschreven voor de menschen, dat zij niet zijn begrepen; hun groote roem, dat zij onberoemd zijn gebleven, veracht en arm. Zyn er dan, zoo roept hij uit, onder de grooten van onze jeugd alleen verongelukten, on bekenden en gehavenden? Geen enkele, die wijde en heldere gedachten heeft gegeven, en wiens werk den luister heeft gehad van de waarheid die schittert als de zon? Geen enkel man die, gezond, sterk, gelukkig, zijn roem heeft verdiend, door zijn voorbeeld alleen, als Goethe, als Victor Hugo, de eeuwige krachten van het leven heeft wakker geroepen? Waarlijk, hoe zonderling is die uitverkiezing van zieke, in ontbinding verkeerende geniën; zou het niet kunnen zijn, dat de jeugd van vrije wegen houdt, waar geen hinderpalen voor haar zijn, waar de meesters slechts verbeeldingsdingen zijn, scha duwen, wier herinnering noch wier werk den weg verspert ? Bij onbekende meesters wier werkon niet worden verkocht, behooren onbe kende leerlingen, reeds van te voren vrijgesteld om iets te verkoopen, en leerlingen, die besloten zijn, het geheele publiek voor zichzelf te ver overen." Die laatste gedachte werkt Zola uit tot het onderwerp voor een comédie : leerlingen die voor den meester het ridderkruis verachten en zich zelf er mee tooien, die hem den toegang tot de Académie ontzeggen en er zelf plaats nemen, die hem als Sime,on, op een zuil zetten en hem voeden met hun wierook, een vaste wacht om hem vormend. Maar de meester, wien het ridder kruis en de palmen zouden hebben verheugd, verveelt zich gruwelijk op zijn zuil, en springt er af, de schande trotseerend van »slechts een mensch" te zijn. En zijn besluit is: »0, ik weet wel waar hy is te vinden, de een zame. Hij is het niet altijd, die trotsch, bezijden den grooten weg arbeidt, nurksch omdat alle ga ven der fortuin en alle eerbewijzen hem niet op gouden schotels worden aangebracht. Hij is het niet, wien de omstandigheden preutscb hebben gemaakt, en die stoft op zijn machteloosheid in den ivoren toren waarin hij is opgesloten. De eenzame is noch de arme, noch de onbekende, noch de onbegrepene, want dikwijls zijn zij de ware lieden der massa, der groote, groote massa die baar donkere golven voortstuwt. »Voor mij is de eenzame de schrijver die zich heeft opgesloten in zijn werk, in zijn wil, om het te doen ?.ijn zoo hoog, zoo machtig als zijn genie reikt en die, trots alles slaagt. Hij kan onder de menschen gaan, hun gewone leven le ven, bun zeden en gewoonten aannemen, een verschijning zijn als alle anderen. Hij is er niet minder eenzaam om, indien hij het gebied van zijn wil heeft vrij gehouden van iederen invloed, indien bij letterlijk niets doet dan wat hij wil, en gelijk hij bet wil, ongeschokt onder smaad, zichzelf, rechtop." En de naam van dien eenzame ? iiinmiMiiMmiiiimiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiii iiHiiiiitiniiiniiiiiiiiiiliit Reclames. 40 cents per regel. Depots te AMSTERDAM: UL-.TH & Co., Zeedijk 16. A. v. TUYI.L, Paleisstr. 13. CLÉBAN, IWHgenweg 4'2. ScALONGNE,Kattenb.pl.l3. HULSWIT, Vor.delkade 89. DB CASTKO, Muiderstr. 14. A. STAEK, Mauritsstr. 5 SpAARKOGEi.,Marn.str.l'25 QUERIDO, Rneterstraat 92. v. HKMERT,Utrecht.str.118 ScHAFFEKs,Ferd. Bolstr.ll MAKNETTE, Wagecstr. 40. v. WISSEN Jr.,Vijzelstr.28. SCIIUI.TT, Haarlem.str. 139 CKOOY,P. C. Hooftstr. 130. D. STORK, Leliegracht 44. A. BARNEVELD, Over!.419. ELSMANN, Van Woustr.56. HOMULI.E, Leidschestr.55. J. D. STEEN, Singel 176. KOCK, 2e Huygensstr. 52. IIoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORIG. K.F. DEUSCIILE-BENGER, Amsterdam, Kalverstraat 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederland. tisdcrt l Mei Beduidend Verlaagde prijzen. Masriiziju KEI/EKSHOF", Nieuwendijk 196. Zij d en s t offen. Grootste sorteering zwarte en gekleurde, effen, gewerkte en gedamasseerde Zijde, Satijn en Surah. De nieuwste des sins en kleuren steeds voorhanden. SCHADE & OLDENKOTT. RTR A H R te Utrecht Pianofabriek. Binnen- en Buitenl. Muziekhandel. Amerikaansche Orgels. Ruime keuze in Huurpiano's.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl