Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 970
waarschuwden: upas toch op, weet wat je begint
met zóó'n doortrapten bohème l wat zal je vrouw
yan hem zeggen, enz."
Myne vrouw had een eenvoudig, gezond,
logisch karakter. Voor hen die haar gekend
hebben is haar oordeel over V. niet zonder
beteekenis.
Zy was niets angstig Verlaine te ontvangen.
Zij zeide eenvoudig weg dat als hy' het te bont
maakte, wy hem naar een goed hotel zouden
brengen, onder 't een of ander pretext.
Ik zelf had wel wat vrees, ik beken het, toen
de sneltrein het station binnenstoomde, en aar
zelde nog dien' veelbesproken gast by' ons t'huis
te brengen.
Toen Verlaine echter n dag bij ons had door
gebracht was hy' aller vriend; hy' had geheel de
sympathie van myn vrouw gewonnen, ook die
van ons dochtertje, nog geen twee jaren oud,
met wie hij, verwonderlijk voor een man die ge
leefd had als hy', zóó aardig wist te spelen, dat
zjj zich nog zeer goed herinnerde »son poète".
Later noemde Verlaine haar herhaaldelijk ma
filkule littéraire".
Hy' bleef in het geheel tien dagen by ons.
Gedurende dien vry' langen tijd bleef hy zichzelf
gelijk, volkomen gentleman, steeds goedig en
hoogst aangenaam, hoewel somtyds eene, door
zy'n eigenaardige trekken zeer geaccentueerde
satanische uitdrukking uit zy'n oogen straalde.
Duidelyk was hem het hoogst eenvoudige
huisely'ke leven dat hy by ons had, een aangename
en ongewone tegenstelling met zy'n wy'ze van leven
te Parijs. Hy liet zich als een kind dorloter en ver
zorgen. De hollandsche bitter viel zeer in zy'n
smaak,hoewel hy, behoef ik 't te zeggen ! geen enkel
maal maar eenigzins misbruik maakte van eenigen
alcohol. Ook onze Curac,ao waardeerde hy zeer;
hy schreef er later van dat deze in Holland niet
is cette horreur sucraillée qu'on vend a Paris".
Telkens als ik naar Parijs ging, nam ik wat
bitter-elixer voor Verlaine mede, en het was
hem een kinderlijk plezier dezen met kirsch
of iets anders te vermengen en dezen drank aan
zy'n vrienden te doen proeven. Zoo heb ik hem
eens gezien in het Pavillon Gabriëlle van het
Hópital Saint-Louis (hij beweerde dat in zijn
zaal eenmaal Gabriëlle d'Estrée had gewoond !)
en later, den laatsten keer helaas, 11. April, in een
klein kamertje, hoog maar zonnig, en opgevrooly'kt
door talrijke zangvogeltjes, in de Rue Saint
Victor. Hier was hij toen betrekkelijk gelukkig.
Wt-1 te bed meestal, maar ten minste voorzien
van genoeg geld om te kunnen leven. Fantas
tisch kwam hier zy'n faunenkop uit tegen de
gore bedlakens.
Over 't algemeen was hij steeds hoogst eenvoudig
en alleraangenaamst. Hij stond vroeg op, was meer
malen «beneden" vóór zy'n gastvrouw; dan droeg
hy nog geen boordje; een bontgekleurde foulard
omsloot zy'n hals, en weid door zijn hoog dichtge
knoopt kort jasje, van grove ruwe stof, gedeeltelijk
bedekt. Na 't ontbijt ging hij zijn conférences op
touw zetten. Hy had een aantal boeken medege
bracht ; gezeten aan een ruime tafel schreef hij
merken. Hij heeft eens een slag op zijn
hoofd gekregen van een gevangene en is van
dat oogenblik af altijd zonderling geweest."
»Arrne vrouw!" herhaalde Grey medelijdend.
»Als er menschen kwamen moest ik ze te
woord staan en wegzenden. Hij is gewoonlijk
stil en afgetrokken, alleen praat hij nu en
dan onsamenhangend. Ik zei meestal maar,
dat hij vermoeid was of in gedachten zat
over godsdienst. Hij is streng geloovig
geweest, maar het onophoudelijk peinzen
over de eeuwigheid, zijn vruchteloos pogen
om het onbegrijpelijke te vatten, heeft zijn
geestvermogens gekrenkt. In den laatsten
tijd ging het iets beter. Maar ik kan hem
geen oogenblik alleen laten; ik moet altijd
bij hem zijn om hem de woorden in den
mond te geven; zijn ijlende gedachten in
toom te houden; voor hem te spreken als
het noodig is. Niemand vermoedt tot nog
toe iets. De menschen vinden hem een beetje
afgetrokken, anders niet. Als ik het nog
maar tot morgen kan volhouden, heeft hij
recht op pensioen. Morgen kan ik de waarheid
zeggen als ik morden zijn aanvraag om
ontslag indien, zijn wij en ons kind bezorgd.
U is vreemdeling hier; daarom kwam ik bij
u. Over een dag of wat gaat u heen en
niemand zal er ooit iets vau weten. Maar ..."
ik ben zoo bang...."
«Waarvoor ?"
»Er is maar n gevangene," antwoordde
zij angstig, »een ter dood veroordeelde moor
denaar, en die loert op een kans om mijn
man te vermoorden."
Onwillekeurig deinsde Grey een stap terug.
»Begrijpt u 't nu begrijpt u mijn toe
stand," ging zij rad sprekend voort. «Telkens
wanneer mijn man de gevangenis ingaat,
moet ik mee; telkens wanneer hij de cel bin
nentreedt, moet ik dien man onder schot
hebben met mijn revolver. Eén oogenblik
van onvoorzichtigheid en hij worgt mijn man.
Als mijn oogen toevallen, word ik met een
schrik wakker; als mijn man zich beweegt,
bonst mijn hart van angst, 's Nachts bind
ik hem aan mij vast, maar de booze geest
die hem houdt bezeten, gunt hem slaap noch
rust en dan zwerft hij door de gevangenis,
zy'n aanteekeningen op, terwy'l bijna voortdurend
vrienden kwamen om hem te spreken, of uit te
teekenen.
Zeer getroffen ben ik geweest door den fijnen
trek dien hy openbaarde aan 't begin van zy'n
verblyf by ons. Hy nam toen eens my'n vrouw
apart en zeide haar, »ik wil niet hebben dat gy
niet weet wien gy in uw huis herbergt; er is
zooveel over my gesproken dat ik u geheel my'n
leven wil vertellen." (Later voor een gedeelte in
zy'n »Confessions" gepubliceerd). En hij vertelde
haar, zoo niet alles, toch zeker alles wat voor
haar van gewicht kon zy'n. Van elk mensch zou
dit gewoon zy'n, maar van Verlaine scheen 't niet
zóó, om zy'n zooveel bewogen, gepassioneerd leven.
Hij had den juisten blik van mijne vrouw gewaar
deerd, en gezien dat zij een zacht rechter zou
zijn, die hoewel uiterst streng van beginselen, toch
zonder eenig parti-pris beoordeelde.
Toen Verlaine ons verliet, liet hij een leegte
achter. Hij was zóó sympathiek in alle opzichten,
dat wy allen zy'n vertrek betreurden, zóó zelfs,
dat wy later herhaaldely'k er op aandrongen, dat
hy nog eens zou komen logeeren, in den zomer,
wat helaas nooit plaats had. Bepaald
phenomenaal is het ook geweest, dat enkele Hage
naars, uitgenoodigd deel te nemen aan het diner
dat hem werd aangeboden vóór zijn vertrek, deze
uitnoodiging afwezen, op grond van hoogst
kwaadaardige geruchten, verspreid om Verlaine's
reputatie als mensch te benadeelen.
(Slot volgt). Pu. Z.
IIHIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIHHIIIIIIIimUI
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIimilllllll
iiiiiiiiitiiMtitiiummmiiiiiiiiii
Zola o?er Verlaine,
In den Figaro staat een artikel van Zola over
Verlaine, een protest tegen de «legende" die bezig
is, zich om de herinnering van den nauwlijks
gestorvene te plooien, een beetje ook een oratio
pro domo, in argumentatie niet ongelijk aan wat
Georges Rodenbach nog niet lang geleden schreef
over La vie de bohème van Murger, en waarvan
de slotalinea was : »Le bohème est Ie demi-monde
de Tart."
Verlaine zou, zegt Zola, »de eenzame zijn, de
verachter der menigte, levende in den hoogen
droom van zijn werk, zonder zich met wereldsche
ijdelheden ooit te hebben afgegeven. Hij zou de
geschenken van menschen hebben geweigerd, het
vuile geld, dat de wilskracht ondermijnt, het
loon dat hierarchiën sticht van onrecht en leu
gen. Hij zou nimmer iets hebben nagestreefd dan
eerbied voor zich zelf, de vreugde, om in de
woestyn het leven te geven aan boeken, züjvef
van geweten en absoluut van kunst, die hem ge
noeg zouden zijn geweest in zijn vlekkeloos
artistiek priesterschap.
En dat is niet alles; men sluit hem in den
geheimzinnigen ivoren toren waarvan alleen de
ingewijden den sleutel hebben. Men wil hem
zwy'gend hebben en verborgen in het duister
hulsel van den sibyllijnschen wijze, het geheim
bezittend van het onzichtbare. Indien zijn genie
onbekend is gebleven, het komt omdat hij heeft
mij half gekleed, door de nijpende kou
medesleurend. Niemand weet, dat mijn man
krankzinnig is, dan de moordenaar. Hij
heeft het geraden, ofschoon hij nooit iets zegt;
hij kijkt maar. Hij probeert telkens mijn
man tusschen hem en mij te stellen, zoodat
ik niets met den revolver kan uitrichten.
Soms zet hij zijn nap en kruik in een hoek
van de cel, waar mijn man moet bukken,
om ze weg te halen. In dat geval moet
ik het doen. Voor mij is hij bang
maar hij is wanhopend. Hij wil iemand ver
moorden eer hij gehangen wordt. Mijn
man spreekt hem toe hij tracht hem te
bekeeren op zijn dood voor te bereiden
en de man geeft altijd soetsappig ten ant
woord, met een afschuwelijken grijns, dat hij
nog maar n ding te doen heeft en dat hij
dan met vreugde zal sterven. Dat ne is:
mijn man te vermoorden."
Grey trok haastig zijn overjas aan.
»Hij praat met mijn man mee en spreekt
op zalvenden toon van den barmhartigen
Christus, alleen om hem nader te lokken.
En aldoor diezelfde bloeddorstige flikkering
in zijn oogen, als van een tijger, die op den
sprong ligt, terwijl mijn arme, krankzinnige
man in zijn onnoozelheid denkt, dat, als hij
de ziel van dien moordenaar maar kan red
den, de Heer hem zijn eigen verstand terug
zal geven. Soms heel enkele oogenblikken
beseft hij zijn toestand en gelooft hij, dat
dit zijn boete is."
»Hebt u geen vrienden hier?"
»Neen," antwoordde zij huiverend. »De men
schen zijn hier allemaal zoo vreeselijk braaf.
Ze zouden mij een verdorven, zondig schepsel
noemen en zeggen dat het een oordeel Gods
vaf. Ik heb mijti man van avond wat
morphinedruppels gegeven en ben hierheen geslo
pen. Ik hoorde van middag, dat u hier waart.
Mijn eenige hoop is op u gevestigd. Wilt u van
nacht voor mij waken? Als ik geen slaap
krijg, word ik zelf krankzinnig. En 't is
nog maar om eii dag te doen n en
kelen dag."
(Slot volgt.)
geweigerd het kenbaar te maken, met den
welgegronden trots van een goddelijk kunstenaar
het sluitend achter het driedubbel slot van het
symbool. Daarom hebben de bourgeois hem
uitgekre' en, wier benepen verstand hem niet kon omvat
ten, uit lage wraakzucht hebben zij hem van honger
laten sterven. Wijl gij niet een der onzen zijt,
noch een die vermaak geeft, noch een die ver
maak zoekt; wijl voor u het geld slijk is, en het
succes, en de roem ; wijl gij den eenige van uw
soort u noemt, en pochend gedachten geeft en
woorden spreekt die niemand verstaat, sterf in
de duistere onbekendheid, waarin gij hebt geleefd.
»Van dit oogenblik af leeft de legende, de let
terkundige jeugd heeft een nieuwen cultus. Ver
laine wordt de martelaar der verdwazing van een
volk, waardoor hij niet begrepen heeft willen
zijn, maar dat hem toch te eten had moeten
geven. Zijn figuur wordt omhoog gestoken als de
banier van het revolteerend individualisme, dat
geen plichten, maar slechts rechten heeft, een
broederschap van de menschen eischend, die het
zelf niet in praktijk brengt.
»De grootste, de hoogste, de minst begrepene,
de meest miskende, de meest belanglooze, de
vrijwillige balling uit de wereld van vriendschap,
fortuin en roemrijke onderscheiding.
»In n woord, hij is de eenzame, gelijk God
die een eenig God is, en niets is meer onge
naakbaar, noch meer souverein.
«Welnu, dat alles is onwaar."
»Zeker", vervolgt Zola, »indien poëzie niet
anders is dan de bron der natuur, die opwelt
in een menschenziel, indien zij alleen is muziek,
een klacht, een glimlach, indien zij is de vrij
vagebondeerende verbeelding van een arm wezen,
dat vreugd heeft en smart, dat zonde doet en
berouw heeft, dan is Verlaine de meest bewon
derenswaardige dichter geweest van deze weg
stervende eeuw. Zoodra men heeft
weggeredeneerd de denkbeelden die stuur aan het leven
geven, de alles doordringende zielstudie, de
constructie van doorwrochte werken, staat hij voor
aan in de rij der elegische dichters. Men kan zelfs
zeggen, dat zijn gerafeld leven, van rampen door
ploegd, door zorgloosheid gehavend, hem heeft
geteekendals een dichter, langzaam aan zijn verzen
loswringend uit de antieke klemmen, ze gevend
de bekoring van het ongedwongene, van het lij
den, van de spontaneïteit en het naïeve van het
zichzelf onbewuste vrije genie. Daarin zonder twij
fel is hij persoonlijk geweest en heeft hij school
gemaakt, althans voor de metriek van het heden".
Maar, gaat de vader van het naturalisme voort,
hij heeft nimmer een wil gehad, en andere om
standigheden zouden een ander van hem hebben
gemaakt.
»Hij was de zoon van bourgeois, en bourgeois
zelf. Niet bij heeft de samenleving veracht, zij
is het, die hem heeft uitgestooten. Hij is een
wezen apart geworden, een eenzame, zonder het
te willen, door een aaneenschakeling van incon
sequenties en gebreken, een mensch zijnde, die
radicaal ongeschikt was om een doel te hebben
en er heen te streven. Als ieder ander brandde
hij in den beginne van de begeerte, zijn boeken
te verkoopen, en altijd heeft het hem verdriet,
dat zij niet werden verkocht. Zoo wainig wierp
hij de eervolle onderscheidingen van zich af,
dat hij ernstig van plan is geweest, naar de
palmen der Académie te staan, en ik bezit daar
over van hem een zeer merkwaardig schrijven.
Indien bij dus, gelijk men zegt, alles heeft ge
weigerd, het is omdat hem niets is aangeboden,
want hij was slechts een groot kind, een van die
vrouwezielen, zoo veelvuldig bij ors, die ge
voelig zijn voor hulde, begeerig voor blinkende
kuisen als waren het edelsteenen, naar rijke
gala-uniformen, naar een leven van statie, over
stroomd door het goud van ontelbare herdrukken,
naar de toejuichingen van een opstuwende menigte
verrukte lezers.
>En wie weet, of de ellende hem niet heeft
geschaad ? Ik aarzel niet te erkennen, dat zijn
gebroken carrière voor een deel aan zijn verzen,
de vrije allure beeft gegeven, die hun eigen
oorspronkelijkheid is. Maar tot welk vormloos
gestamel is bij vervallen ! Hoe voelde men lang
voor zijn dood, dat het uit was. Zijn duister
magïerschap, zoo hooggeroemd, is niet anders dan
de ontbinding van zijn verstand dat werd
omfloersd. Ik zou aan hem willen denken als
aan een gelukkig rentenier, een gekoesterd man,
lid van de Académie, in het vermogen om al
zijn vruchten te doen rijpen, als de boom
wiens gelukkig lot hem heeft behoed voor vorst
en vlagen. Gewis, wij zouden een vollere en een
omvangrijkere nalatenschap van hem hebben.
»In werkelijkheid is alleen die schrijver de
eenzame, die zijn eenzaamheid heeft gewild, in
het vrijelijk gekozen en welbegrensd gebied van
van zijn arbeid."
Zola gaat dan de goden na der bedendaagsche
letterkundige jeugd, Barbey d'Aurevilly, die hij
een buitensporigen Kalzac noemt, bedorven door
het vooroordeel van een sataniek katholicisme;
Villiers de l'Isle-Adam, een genie, zoo vaneen
gereten, dat nauwlijks hier en daar een compleet
werk van hem is te vinden ; Laforgue, de
lichaamlooze schaduw van een dichter. En het is juist
de tegenspoed, die de jongeren van heden in
ben prijzen, hun verdienste voor hen is, dat zij
niet hebben geschreven voor de menschen, dat
zij niet zijn begrepen; hun groote roem, dat zij
onberoemd zijn gebleven, veracht en arm.
Zyn er dan, zoo roept hij uit, onder de
grooten van onze jeugd alleen verongelukten, on
bekenden en gehavenden? Geen enkele, die
wijde en heldere gedachten heeft gegeven, en
wiens werk den luister heeft gehad van de
waarheid die schittert als de zon? Geen enkel
man die, gezond, sterk, gelukkig, zijn roem heeft
verdiend, door zijn voorbeeld alleen, als Goethe, als
Victor Hugo, de eeuwige krachten van het leven
heeft wakker geroepen? Waarlijk, hoe zonderling
is die uitverkiezing van zieke, in ontbinding
verkeerende geniën; zou het niet kunnen
zijn, dat de jeugd van vrije wegen houdt,
waar geen hinderpalen voor haar zijn, waar de
meesters slechts verbeeldingsdingen zijn, scha
duwen, wier herinnering noch wier werk den
weg verspert ? Bij onbekende meesters wier
werkon niet worden verkocht, behooren onbe
kende leerlingen, reeds van te voren vrijgesteld
om iets te verkoopen, en leerlingen, die besloten
zijn, het geheele publiek voor zichzelf te ver
overen."
Die laatste gedachte werkt Zola uit tot het
onderwerp voor een comédie : leerlingen die voor
den meester het ridderkruis verachten en zich
zelf er mee tooien, die hem den toegang tot de
Académie ontzeggen en er zelf plaats nemen,
die hem als Sime,on, op een zuil zetten en hem
voeden met hun wierook, een vaste wacht om
hem vormend. Maar de meester, wien het ridder
kruis en de palmen zouden hebben verheugd,
verveelt zich gruwelijk op zijn zuil, en springt
er af, de schande trotseerend van »slechts een
mensch" te zijn. En zijn besluit is:
»0, ik weet wel waar hy is te vinden, de een
zame. Hij is het niet altijd, die trotsch, bezijden
den grooten weg arbeidt, nurksch omdat alle ga
ven der fortuin en alle eerbewijzen hem niet op
gouden schotels worden aangebracht. Hij is het
niet, wien de omstandigheden preutscb hebben
gemaakt, en die stoft op zijn machteloosheid in
den ivoren toren waarin hij is opgesloten. De
eenzame is noch de arme, noch de onbekende,
noch de onbegrepene, want dikwijls zijn zij de
ware lieden der massa, der groote, groote massa
die baar donkere golven voortstuwt.
»Voor mij is de eenzame de schrijver die zich
heeft opgesloten in zijn werk, in zijn wil, om
het te doen ?.ijn zoo hoog, zoo machtig als zijn
genie reikt en die, trots alles slaagt. Hij kan
onder de menschen gaan, hun gewone leven le
ven, bun zeden en gewoonten aannemen, een
verschijning zijn als alle anderen. Hij is er niet
minder eenzaam om, indien hij het gebied van
zijn wil heeft vrij gehouden van iederen invloed,
indien bij letterlijk niets doet dan wat hij wil,
en gelijk hij bet wil, ongeschokt onder smaad,
zichzelf, rechtop."
En de naam van dien eenzame ?
iiinmiMiiMmiiiimiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiii
iiHiiiiitiniiiniiiiiiiiiiliit
Reclames.
40 cents per regel.
Depots te AMSTERDAM:
UL-.TH & Co., Zeedijk 16.
A. v. TUYI.L, Paleisstr. 13.
CLÉBAN, IWHgenweg 4'2.
ScALONGNE,Kattenb.pl.l3.
HULSWIT, Vor.delkade 89.
DB CASTKO, Muiderstr. 14.
A. STAEK, Mauritsstr. 5
SpAARKOGEi.,Marn.str.l'25
QUERIDO, Rneterstraat 92.
v. HKMERT,Utrecht.str.118
ScHAFFEKs,Ferd. Bolstr.ll
MAKNETTE, Wagecstr. 40.
v. WISSEN Jr.,Vijzelstr.28.
SCIIUI.TT, Haarlem.str. 139
CKOOY,P. C. Hooftstr. 130.
D. STORK, Leliegracht 44.
A. BARNEVELD, Over!.419.
ELSMANN, Van Woustr.56.
HOMULI.E, Leidschestr.55.
J. D. STEEN, Singel 176.
KOCK, 2e Huygensstr. 52.
IIoofd-Depöt
VAN
Dr. JAEGER'S ORIG.
K.F. DEUSCIILE-BENGER,
Amsterdam, Kalverstraat 157.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nederland.
tisdcrt l Mei Beduidend Verlaagde prijzen.
Masriiziju KEI/EKSHOF", Nieuwendijk 196.
Zij d en s t offen. Grootste sorteering zwarte
en gekleurde, effen, gewerkte en gedamasseerde
Zijde, Satijn en Surah. De nieuwste des
sins en kleuren steeds voorhanden.
SCHADE & OLDENKOTT.
RTR A H R te Utrecht
Pianofabriek.
Binnen- en Buitenl. Muziekhandel.
Amerikaansche Orgels.
Ruime keuze in Huurpiano's.