Historisch Archief 1877-1940
K°. 971
DE AMSTERDAMMEE
A°. 1896.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat twee Bijvoegsels.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel b\j de Vijzelstraat, 542.
Zondag 2 Februari
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail?10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0-12*
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
IN H O r Di
VAN TEEBE EN VAN NABIJ: Nederland en
Zuid-Afrika. Liefdadigheid Naar Vermogen. De
Italianen in Afrika. - SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN: Werkliedenverzekering in Duitschland, door
F. M. C. MUZIEK in de hoofdstad, door Van
Milligen. KUNST EN LETTEREN: Verlaine in
Holland, (Slof), door Ph. Z. FEUILLETON: De
vrouw van den cipier, (Slof), naar het Engelsen van
R A.Savage. RECLAMES. VOOK DAMES:
Theodor Fontane, door Geertruida Carelsen. Allerlei,
door E-e. "Williswinde, door Ch. M. van Deventer.
INGEZONDEN. SCHAAKSPEL. VABIA.
ALLERLEI SCHETSJES: Een takje seringen.
PEN- EN POTLOOD KRASSEN. - ADVERTENTIËN.
BIJVOEGSEL: Bekende Tijdgenooten. XXXVIII.
Mr. H. P. C. Quack, naar het leven geschetst door
F. Hart Nibbrig.
umi iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliniiiiiiliiiiinliiili iimiHt
Voor het Taaifonds ten behoeve der
ZuidAfrikaanders werd reeds ?20,000 ontvangen
en vele bijdragen kunnen nog worden ver
wacht.
Een cadet-aergeant der genie, O. Gunning,
heeft nu in de dagbladen het »opkomend ge
slacht" opgewekt zich niet onbetuigd te laten;
«verzamelt, zoo schrijft hij »namens vele zijner
kameraden" «verzamelt uwe bijdragen op
uwe burgerscholen en gymnasia, in uwe
studentenvereenigingen en andere corporatiën. Geeft
allen, en laat u niet weerhouden door de
overweging, dat uwe bijdrage een drupje aan
den emmer zal zijn ; want bedenkt, dat in
eendrachtig samenwerken onze groote kracht
ligt. Maar bedenkt bovenal, dat ons geza
menlijk optreden eene groote rnoreele waarde
heeft, dat n hier n aan gene zijde van den
Aequator het bewijs zal leveren, dat de
sympathie voor de Boeren ook door het jonge
Holland gevoed wordt, en dat de band, die
beide volken verbindt, ook in de toekomst
zal blijven bestaan en steeds nauwer zal
worden toegehaald."
Wie leest dit niet met instemming!
Het taaifonds kan n der middelen zijn
om de ransvalers en Oranje Vrijstaters te
steunen in hun strijd tegen de dreigende
overheersching van het Britsche element en tegen
de verdringing van de Hollandsche door de
Engelsche taal. Men spreke geen kwaad
van het Taaifonds; hoe rijker dat fonds
wordt, hoe beter men zal kunnen helpen
mits de gelden practisch worden besteed.
Maar dat Taaifonds, al stelde het tonnen in
plaats van tienduizenden ter beschikking van
zijn administrateuren kan slechts n der
middelen zijn, om de Z. Afrikaanders te ster
ken in hun strijd. En, naar wij meenen,
steeds een ^eer klein middel. \Vant het gevaar
is niet hierin gelegen: dat de boeren hun
taal zullen verleeren, maar dat zij, hoe ge
hecht ook aan hun taal, als vele duizenden
Engelschen hun land overstroomen op den
duur in de minderheid zullen geraken en
Transvaalsch-Hollandsch sprekende hun land
een Engelsen land zullen zien worden.
En wat wij nu vreezen ?
Dat het Taaifonds, dat ne kleine mid
del, onder de sanctie van de Ned.
ZuidAfr. Vereenigii/u wordt beschouwd als het
ne groote middel, waarvoor de Nederlanders
hun belangstelling hebben te toonen.
»'Ie Brussel," zoo lazen wij in het Han
delsblad van Woensdag 29 Jan., »is door
verschillende Vlaamsche vereenigingen een
huldebetooging ter eere van de Boeren geor
ganiseerd. De voorzitter, de heer Verbeek,
wees op de banden van afkomst en taal,
welke een soort van broederschap vormen
tusschen de Vlamen in Belgiëen de af
stammelingen van het Hollandsche ras in
Transvaal. De heer Pauwels, een advocaat
uit Antwerpen, hield een warm pleidooi voor
de emigratie van Vlamen naar Transvaal
en hoopte dat de Belgische regeering daartoe
in overleg zou treden met de Transvaalsche
regeering. Er werd voorgesteld een emigratie
fonds te stichten, en een motie van sym
pathie met de Boeren werd eenparig aange
nomen. Daarentegen werd het in de Bel
gische regeering gewraakt, dat zij de hulp
van Groot-Britanniëhad ingeroepen ten
behoeve van de in Transvaal wonende Belgen."
Men zou kunnen vragen : waarom houdt de
Ned. Z. Afr. Vereemgintj alle vereenigingen,
die in Nederland bestaan, zóó rustig, zoodat er
tot heden noch van eenige huldebetooning,
noch van eenig gemeenschappelijk optreden
sprake is geweest. Dit zal wel liggen aan
onzen Hollandschen aard en de vrees van
door Engeland opgemerkt te worden. Twee
oorzaken van ingetogenheid, die wij in ons
no. van 1.2 Jan. reeds hebben genoemd.
Maar is er niet voor dit speciale geval nog
op iets anders te wijzen? Zou het te veel
gezegd zijn, als wij beweerden, dat het Be
stuur van de N. Z. Afr. Vereeniging, ver
tegenwoordigd door twee professoren, de
heeren Gunning en Spruijt, vanzelf' met r
geneigd is aan een taal- of schoolfonds te
denken, dan b. v. aan een emigratiefonds,
omdat de taal- en schoolbelangen dezen
hoogleeraren helderder voor den geest staan
dan datgene wat meer rechtstreeks samen
hangt met nijverheid, scheepvaart en han
del ? En is dit niet de verklaring van het
feit, dat de Ned. Zuid Afr. Vereeniging op
een zoo gunstig oogenblik als het tegen
woordige, nog niets van zich heeft laten
hooren, om een grootschere en meer
practische daad van sympathie te voorschijn te
roepen, dan het bijeen brengen van eenige
gelden voor het volstrekt niet afkeurens
waardig, maar evenmin veel belovend taai
fonds ? Zien wij juist, wij laten het oordeel
daarover gaarne aan anderen dan is het
een eisch van vaderlandsliefde, van
nationalen zin, ook van materieel volksbelang,
om naast de Ned. Z. A. V., naast of met
haar, een commissie te vormen van mannen
van naam, die als bevordenaars van handel,
nijverheid, vervoer, enz. enz. bekend staan
en dus toegerust zijn met een practischen blik,
ten einde te beproeven, de landverhuizing
van bekwame en daartoe geschikte Neder
landers naar Z.-Afrika voor te bereiden en
te regelen. Wij onderschatten geens/ins de
moeilijkheden, aan zulk een poging verbon
den, maar wil men in het belang van Neder
land de Z.-Afrikaansche republieken naar
taal en denkwijze Hollandsch doen blijven,
dan behoort men nog iets meer dan een
taaifonds te stichten, en zijn streven niet uit
sluitend te richten naar de wcnschen van
Krüger of iemand anders, maar naar het
O '
inzicht van deskundigen, die deze
echt-Xederlandsche belangen voorstaan.
In ons Xo. van 12 Jan. schreven wij:
»Wij en de 3Vs millioen Vlamingen, zouden
sympathie en eigenbelang ons niet kunnen
bewegen, om ons uiterste best te doen, dat
de Transvaal en de Oranje-Vrijstaat Dietsche
staten blijven, en hebben zij al onze krachts
inspanning niet verdiend, waar zij onder hun
eenvoudigen Hollandschen boerennaam, in
deze eeuw een stukske historie hebben ge
schreven, dat een waardig vervolg mag heeten
op die onzer oorlogen tegen Spanje en Groot
Brittannie ?
«Vergissen wij ons, als wij meenen, dat op
het bericht van de overwinning bij Kr
gersdorp, »zelfs'' de Hollandsche Leeuw eenig
teeken geeft van ontwaken?"
Welnu de Vlamen te Antwerpen zijn ons
reeds vóór geweest; en te betwijfelen valt
het niet, of de acht ;i negen millioen in
Europa, die Hollandsch of Vlaamsen spreken,
zouden in staat zijn in samenwerking veel
te verrichten, waardoor het door allen beoogde
doel bereikt kan worden.
Zoude de N. Z. A. V. niet het initiatief
in deze voor Holland kunnen nemen, b. v.
door een aantal personen van naam bijeen
te roepen, en in samenwerking met de Vlamen
nog op andere wijs dan door het taaifonds,
de goc de zaak te bevorderen ? Misschien
zouden de Belgen ons de warmte kunnen
geven, die bij de Nederlanders met hun niet
genoeg te prijzen bedachtzaamheid, zoo vaak
ontbreekt.
Liefdadigheid naar Vermogen.
Liefdadigheid naar Vermogen heeft den
2'3sten dezer zijn zilveren feest gevierd, of,
juister gezegd, de herinnering verlevendigd
aan meer dan twintig jaar van strijd, van
overwinning en nederlagen, helaas, ook van
hopeloos getob.
Het begin was zoo aardig.
»De oprichters van L. N. V. waren jong
en onervaren; zij hadden slechts n, be
scheiden, wensch: den vrijen tijd gedeeltelijk
óók te besteden ten bate van behoeftigen
en bedrukten, en hunne beperkte krachten
aan te wenden om bijstand en hulp te
verleenen waar nooddruft en smart was : daarbij
hopende op de medewerking en voorlichting
van ouderen en wijzeren, waardoor wellicht
hun aanvankelijk pogen, tot breeder arbeids
veld kon worden uitgebreid.''
O
»Zij gevoelden, door den voorgang van
anderen daartoe opgewekt, dat het ook voor
hen, jeugdigen, die nog aan den voorsten
ingang van het leven stonde n, een
benijdbare taak was, naar hun vermogen mede te
werken aan de leniging van de nooden der
armen; dat het ook hun plicht was te trach
ten iets voor anderen te zijn."
De oprichters, jongelieden, bedoelden een
genootschap te stichten, dat in de eerste
plaats Liefdadigheid zou beoefenen. Daar
nevens wenschten zij ook onder «elkander
Xut te verspreiden, door met elkander te
lezen en te spreken over onderwerpen van
algemeen belang" en ten slotte stelden zij
zich voor in hunne Vereeniging, »op gepaste
wijs het Vermaak te bevorderen"
Natuurlijk beste jongens; zij wilden goed
doen, elkander ontwikkelen en zich verma
ken ... en wat nog meer voor hen moet in
nemen, zij konden tot het Nut en het Ver
maak niet toekomen, omdat de Liefdadig
heid hen geheel in beslag nam, zoodat zij
de L. de N. en de V. van hun geheimzinnigen
naam, weldra alleen de beteekenis gaven
van Liefiladlijlieiil JV</'/r Vennoijcx. Men
zou haast niet gelooven, dat zoo iets van
jongens geschreven kon zijn. En toch . . .
Want toen in April 1^72 door een der ande
ren werd voorgesteld, dat de 20 jarige leef
tijd voor het lidmaatschap gevorderd zoude
worden, bleek het, dat het geheele bestuur
en negen tienden van de leden het Genoot
schap zouden hebben moeten verlaten, indien
deze bepaling in het reglement ware opge
nomen. Ken echte jongensboel dus .. . Maar
als men dan vervolgens uit het verslag nog
~ O O
verneemt, dat die .«pes patriae den 21 Juli
1871. haar verzoek aan Prins Hendrik zag
ingewilligd, dat Z.K.II. het Beschermheer
schap van het Genootschap aanvaardde,
dan is men, zijn wij althans, bereid hen
kr/inir/r jongens te noemen en zullen velen
met ons moeilijk het verlangen kunnen on
derdrukken eens de drie oprichters in leven,
thans nog werkende leden, te mogen zien,
teneinde met eigen oogen te aanschouwen
wat voor soort van kerels er wel uit zulke
jongens is gegroeid !
Liefdadigheid naar Vermogen heeft van
den aanvang af het goede gewild: armoe
lenigen en die leniging in te richten naar
vaste, redelijke, menschkundige stelregelen.
»Geen gift, geen hulp mag worden gegeven
zonder voorafgaand persoonlijk onderzoek;
geen onderscheid mag worden gemaakt tus
schen de belijders van welken godsdienst ook ;
geen gave heeft waarde, wanneer zij niet
met verstand en oordeel wordt gegeven en
gebruikt, maar ook niet, wanneer zij niet met
het hart geschonken wordt en door persoon
lijke toewijding en menschenliefde wordt ge
heiligd.
't Is niet genoeg den arme op te beuren,
men moet hem ook daar/in bijstaan, opdat
hij opgericht bliJKe."
Hierdoor heeft het genootschap ongetwijfeld
invloed geoefend op de particuliere, de gemeen
telijke en ook wel op de kerke'ij'<e armen
zorg te Amsterdam en elders. Dit heeft het
een uitstekenden naam in het land doen
verwerven, een naam, misschien buiten ver
houding gunstig tot de werkelijke verbeterin
gen, die het mocht tot stand brengen. Maar in
dien het genootschap verre gebleven is be
neden het doel dat het zich stelde, beneden
ook de verwachtingen die zijn goede wil en
zijn onafgebroken krachtsinspanning op
wekten, men mag niet vergeten dat L. N. V.
na een prille jeugd vol onschuld en illusies,
een leven van bitteren tegenspoed en van ont
bering heeft geleid. Immers, veel sterker dan
het zelf groeide, wies het getal armen in onze
stad aan ; L. X. V. kon steeds minder in de ge
bleken behoeften voorzien; onder alle armen
moest het zichzelf wel als de armste gevoe
len, en zoo het waar is, dat armoe demorali
seert, hoe verdient dan niet het Genootschap
geprezen te worden, dat na zooveel jaren van
toenemend gebrek nog zoo fatsoenlijk voor
den dag kon komen, als het dit deed op zijn
zilveren feest!
Toch door den schijn mogen wij ons
niet laten bedriegen. Zoo men al niet van
demoralisatie wil spreken, van een zekeren
achteruitgang kan, dunkt ons, moeilijk worden
gezwegen. Door steeds minder aan de geble
ken behoefte te kunnen voldoen, is er in
het lichaam wel een soort van berusting,
van gebrek aan bezieling, van verzwakking
van plichtsbesef gevaren, dien kranigen jon
gens van 1S71 nog onbekend. Die mannekes
welke er geen been in zagen zoo maar regel ?
recht naar Prins Hendrik te gaan, om hem
te vragen zijn naam, zijn invloed, zijn raad
en daad hun te schenken, omdat er zulk een
groote armoe te verzachten viel, zij zouden
niet, laat ons nu maar zeggen twaalf jaar
achtereen, de afschuwelijkste ellende
ongelenigd hebben kunnen laten, zonder te klop
pen aan de deur van het Paleis en zonder
te bonzen op de poort van het Binnenhof,
totdat zij gehoor kregen voor duizende hon
gerlijdende mannen, vrouwen en kinderen
wien zij zich tot pleitbezorgers en voogden had
den gesteld. Twaalfjaar, 't is veel langer, maar
't zegt reeds genoeg, want twaalf jaren van armoe
zijn voor de hongerigen als een eeuwigheid !
Twaalf jaar heeft Liefdadujlicid naar
Veriito'/r.n gezwegen, waar het als de
meestbevoegde verplicht was te spreken, te roepen,
te schreeuwen desnoods. Want wie wist beter
dan zij, hoeveel er geleden werd, hoe on
barmhartig de particuliere weldadigheid is
als het niet sneeuwt of niet vriest, en als de
hongeroptochten uitblijven om de slapende
menschenliefde wakker te doen schrikken!
Een i/r))icnicct, naar humane beginselen, een
armenverzorging met geld, zoo n,
Lief/ladiijlicid naai' Vermogen had het eiken dag
moeten vragen en eischen en de jongens
van 1*71 zouden dat gedaan hebben ook, daar
zijn wij van overtuigd.
»0ns genootschap," zoo sprak de secretaris
op den feestavond, »wil zich zijn
jongens