De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 2 februari pagina 8

2 februari 1896 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 971 Mlz Yon BerliciUDgen, da m der (Florian) Geyer holen wollte. Naar aanleiding van de opvoering van Gerhard Hauptmanns nieuwste tooneelstuk. (Ulk.) »Mich ergeben! Auf Gnad und Ungnad ! Mit wem redet Ihr! .. . Sag Deinem Hauptmann; Vor Ihro Kaiserliche Majestat Wolfgang Goethenhab ich, wie immer, schuldigen Respekt. Er aber, sag's ihm, er kann mich " (Schmeiss das Fenster zu.) Goethe's »Götz'', IV. !). Een monument voor Louis Pasleur. Van uit de stad Dole, in den Franschen Jura, de geboorteplaats van L.OUIS PASTEUR, komt eeu oproep tot ons, om mede een in schrijving te openen ten behoeve van de oprichting van een monument voor dezen grooten Franschman. Eere-voorzitter van het «comitéde patronage" voor deze zaak is de heer Felix Faure, president der Fransche republiek; in het Parijsche comitéhebben zitting alle ministers, de voorzitters van Kamer en Senaat en talrijke geleerden. Wij willen niet achterblijven, om de Nederlandsche vereerders van dezen be roemden geleerde de gelegenheid te geven, van hun sympathie voor dit denkbeeld te doen blijken, en verklaren ons, bereid, de bijdragen in ontvangst te nemen en ze over te maken naar haar bestemming. DE REDACTIE. HETSJES Een takje seringen. Al de gordijnen zijn neergelaten, het huis is somber; de menschen zien er plechtig en geheim zinnig uit en spreken op gedempten toon. In de keuken vlamt een groot vuur, waarvoor een half dozijn eenden braden ; uit de talrijke pannen op het fornuis stijgt een zangerig, aanhoudend bor relen ; de vtasem beslaat de ruiten en druipt met kleine zigzagstraaltjes langs de verglaasde tegeltjes der wanden en in de eetkamer heerscht een groot gerinkel van porselein en zilverwerk, nu en dan overstemd door den kristallen toon van een gestootiu glas. Kijtuigcu van verschillende vormen beslaan iiet er/, de stal is vol, er beerscht een. geluid van regelmatig kauwende tanden ; een paar schapen kijken met onnoozele, goedige oogen over het hek van de kooi, de bonden liggen vadzig uit gestrekt in de zon, tegen den muur der graanschuur; de gewone bedrijvigheid ontbreekt; de knechts hebben vrijaf, zij doen hun best om een ernstig gezicht te trekken. De kippen alleen kakelen, met haar eigenaardig drafje rondloopend of in de mest vaalt scharrelend, met al de minachtende onver schilligheid van bet stomme vee voor de gewichtige gebeurtenissen, waarover de menschen jammeren en zich opwinden. De boer is gestorven en hij zal vandaag, zoo aanstonds, begraven worden. Vandaar die onge wone drukte ; de genoodigden, verwanten, vrienden en buren zijn allen tegenwoordig; zij wisselen de bekende en nooit van het type afwijkende banali teiten : «Wie had dat gedacht, hè? 'k Heb hem verleden week nog zien loopen!" »Ja, zeg dat wel. Zoo'n krasse man !" Ik (een van het slag die altijd alles vooruit hebben zien aankomen) vond dat hij er slecht uitzag." /?Och, ja .... wat is de mensch !" ,,'n Heel verlies voor z'n vrouw ! Hoe zal zij zich in zoo'u rompslomp redden ?" //En voor z'n arme kleine Wies, waar hij zoo gek mee was !" //Vreeselijk, ja! 't lieve kind.... och! ze hield ook zooveel van d'r paatje." ,/Ze heeft gelukkig d'r moeder nog." //Zou ze hertrouwen, denk je?" Hum! ze zal wel moeten; allén kan ze 't op den duur niet rooien. Zeg! dat zou een goed zaakje voi,r jouw jongen zijn!" »Mis*chien .. . . ja; maar 't kind, zie je? Dat is een verduiveld ding!'' ,, Daar heb je gelijk aan dat is een groot bezwaar ... ." //'k Ben benieuwd of hij nog orde op zij n zaken heeft gesteld, 'k Heb wel gehoord dat hij den avond te voren den notaris nog heeft laten roepen." //Och! dat bewijst niet veel. Een testament is heel dikwijls maar lak!" //Vooral wanneer er niemendal is, wat ook nogal eens voorkomt. Men zegt zelfs dat hier... sjuut!..." De sprekers slaan een wantrouwigen blik rond; gaan arm in arm venier en zetten in een afgelegen hoekje fluisterend hun gesprek voort. Leve de naastenliefde! Dat is echter geen beletsel om de na blij veilden, in zoo fraai en bloemrijk mogelijke tail, te condoleeren, en vooral niet om na de plechtigheid . OF MRJOS£PH PUSHftn In den Engelschen winkel. (Westminster (iazctte.) Toenadering, (Punch.) JOHN MAJ oira BI:LL (ter zvjdr) : »Ze is toch wel een knappe vrouw !" DAME LA Rfcprm.iyvE (ter zijde) : »Kijk, hij ziet er toch niet kwaad uit!" lekker te eten. Waarom ook niet? Of men al met een hongerige maag blijft rondloopen, ver andert aan de zaak toch niemendal, niet waar? En de anderen doen het ook. Dus! . .. . Het voorhuis is met zwart behangen, de dood kist, op schragen gezet, staat tusschcii twee rijen waskaarsen; de jonge weduwe, met haar zakdoek voor de oogen, neigt voor de belangstellenden, die het stoffelijk overschot van haar man met wijwater komen besprenkelen, er zijn ontelbare kransen ge zonden; een der familieleden heeft een prachtigen meegebracht: witte seringen en camelias ; iedereen roept er over. Louise, 't kleine Wicsje, paatjes oogappel, vindt 't, wel prettig, in de zorgeloosheid harer vijf jaren, die ongewone drukte, dat, geroezemoes om haar heen; zij ziet de was langs de kaarsen afloopeu en stelt zich voor, hoe heerlijk ze met die kleine kaarsjes zou kunnen spelen J Zij tracht eeuigeu dier lange ge.stolde tranen af te plukken: maar liaar diep be droefde moeder, die waarschuwend een van ontroe ring trillenden vinger heeft opgeheven, heeft, haar dat kleine genoegen niet willen toestaan. VVicsje zet. een aardig pruilend lipje, nviar de aanblik van den prachtigen krans heeft liaar met bewondering vervuld, zij blijft, staan ; onbeweeglijk en met, het, vingertje aan den mond, kijkt zij beijeerig, o ! zoo begeerig. naar de mooie bl lemen. Hè! als ze die eens kou krijgen ! . . . . al was 't maar een heel klein takje ! . . . . wat zullen die lekker ruiken ! ! Maar daar verschijnt de geestelijke; de geuoodigden maken ruimte voor hem ; men maakt aan stalten om de kist op de baar te plaatsen, die door knechts van de boerderij zal worden gedragen; zij zetten hun hoeden op en treden aan, de kransen worden even van het deksel gelegd om de slippen van het lijkkleed te kunnen optillen.... Louise, hunkerend naar ecu bloempje, neemt haar kans waar; tersluiks plukt, zij een takje seringen af en maakt zich uit de voeten, zonder dat iemand er op let. Bovendien ze is immers nog te jong, om de lijkdienst bij te wonen, waartoe dat, jonge zieltje met zulk een onbegrijpelijke plechtigheid vermoeien ? Wie weet waarom zij zoo haastig is weggeloopen, met haar takje seringen, een treurig souvenir, dat, zij ongetwijfeld heeft, meegenomen om het te be waren, zoo 'iang ze leeft ? Ach ! die kleine hartjes! Ze hebben soms opwellingen, die men op zulk een teederen leetijd niet, zou durven verwachten ! Arm Wioje, misschien is ze stil in een hoekje gekropen en schreit ze haar oogjes rood ! De lijkstoet heeft zich in beweging gesteld, langzaam, statig, zooals het behoort; er wordt nog niet gesproken, maar het kerkhof is ver en er zal genoeg gelegenheid zijn onderweg van gedachten te wisselen. Het gezang der koorknapen dreunt somber, ter wijl de stoet onder de vensters van het huis voorbijgaat : De jtrofi'iidis cltn,i(iv> f/'/ te, Dr/mina. Djmiiit' e;ci'ti(/i cocem 'incam. En in de kamer vol schaduwen, klinkt een vroolijk kinderstemmetje tegen die woorden vol ernst in; een vleiend stemmetje, dat zegt: //Nu zul je eens zien, hoc mooi je zult wezen. A\ eet je, 't zijn bloemen van pautje, van paatje die dood is." Domi/ie, c.tinu/i nralionnn meum. El i-liiiii<ir lm* tul li' rciimt. En voor een stoel op haar^knieljes liggend hecht Wicsji: zorgvuldig het takje seringen aan 't jurkje van haar pop. LLERLEI BelastinS P decoraties. De heer Michelin, députéde la Seine, heeft in ernst een belasting op decoraties voorgesteld. Hij verzekerd, dat zij met de grootste instemming zal worden ontvangen door hen die ze zullen dragen ; is dat waar, dan hebben weinig deftige lieden een lintje. De Di'bnta vooraan, trekken de conservatieven tegen het, trouwens niet nieawe denkbeeld te velde. Men zou ook de titels, de geslacbtswapens en de livereien kunnen belas ten, zegt het blad. En het verdedigt de armelieden, die zich verdienstelijke burgers hebben getoond tegen den aanval op hun portemonnaie. Heel serieus zal men het overigens met voor stel van den heer Michelin wel niet moeten nemen. Hij wil de dragers van het Legioen van eer belasten met 50 tot l(XH) francs, naar gelang van den graad; de militairen echter wil hij vrijstel len. Maar er zijn in het geheel een goede 4:!OOJ, die het, Legioen van eer op hun borst hebben, en van hen ruim twee derden militairen. De Mérite agricole, een minder gewichtige orde, de acadeinisehe decoratie en het lintje van de instruction publique zouden maar 25 ji 50 francs per stuk opbrengen ; vreemde lapelsieraden van n louis tot 400 francs. Dat is te weinig voor de schatkist, en tevens te veel voor sommige gedecoreerden. Te veel ook, in verhouding van sommige lintles. De belasting zou hooger wordert dan de inkoopsprijs.' Londensche zeden. De inspecteur van politie Colborne had pro cesverbaal opgemaakt tegen twee jongelui, die een gratis vechtpartij op de publieke staat te zien gaven. Een kring van toeschouwers vormde zich rondom hem, en er werden wachtposten uitgezet. om de komst van een politieagent tijdig te doen weten. De rechter, de jongens veroordeelende, waar schuwde de lieden, die dergelijke straatgevechten ten behoeve van weddifgscbappen organi seerden, dat hij een volgenden keer tegen hen zou optreje:i. Als barbier begonnen. De schilder E. .W. Walton vertelt, dat op een goeden morgen, hij had nog nooit iets verdiend, een breedsprakig familielid zijn atelier binnen kwam, met een levensgroot mansportret onder den arm. »Dat is een portret, zoo zeide de neef, van mijn overleden broer. Wij geleken op el kander als twee druppels water, alleen droeg hij bakkebaarden, en ik heb een g adgeschoren ge zicht. Schilder die bakkebaarden nu voor mij weg, want wat heb ik aan een portret van een broeder die dood is, en maak er mij van. Ik heb er graag dertig shilling voor over." V\alton schilderde tot tevredenheid van den neef de bakkebaarden weg en dus, zegt bij, ben ik mijn loopbaan eigenlijk als barbier begonnen. Frefl. Min. De nieuwe Ergelsche Hof-poëet.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl