De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 9 februari pagina 3

9 februari 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 972 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Maar nu is het veel te langzaam. Iets vlugger! De lezer begrijpt dat al deed men het zesmaal over, het geen haar beter werd. Bij de luchtige, elfachtige figuurtjes in het orkest gingen de spelers met zware tooneelpasseu van het tooneel. En zoo was het geheel. Possart spreekt zoo, dat het, orkest voelt hoe hem te begeleiden en waar dit een oogenhlik on gelijk dreigt te worden, weet hij alles dadelijk in het rechte spoor te brengen. Wanneer hij spreekt klopt alles voortreffelijk en steeds blijft hij op de toonhoogte van de muziek. Eu deze manier is de eenigéwaarop declamatie met muziek genietbaar wordt. Het was in de uitvoering ten bate van het kunstenaarsfonds van de Maatschappij tot bevor dering der Toonkunst waar Manfred werd opgevoerd, dat ik gelegenheid had dit op te merken. Behalve de heer Possart in deti titelrol werkten mevr. Holtrop?van. Gelder en de heer Schwab mede. Mevrouw Holtrop?van Gelder met hare schoone klankvolle stem en de heer Schwab met zijn diep basgeluid ondersteunden den vertolker van de titel rol met groote toewijding. De kleine zangsoli waren in handen van de dames B. Bouger en C. Loman en de heeren : C. Phlippeau, Zalsmann en een drietal heeren-dilet'anten. De vertolking van deze partijen maakte een goeden indruk en ik neem de gelegenheid waar van den heer Zalsman te getuigen dat hij de uniforme expressie die hij altijd te veel deed hooren, begint te laten varen en meer in het karakter van de muziek wist te blijven, m. a. w. juister expressie gaf. Ook hij had eeue kleine spreekrol te vervullen ?waarin hij op verdienstelijke wijze een geestenstem imiteerde. Het klonk als de siem van den geest van Hamlet's vader in de Opera. Neen ais de stem van St. Nicolaas door den schoorsteen. Neen, als Kortom, het klonk zeer goed. Het orkest hield zich voortrtnvlijk. Het koor had een zeer bescheiden taak, doch vervulde die goed. Het Requiem aan het slot, door klein koor op een afstand gezongen, maakte na al de verzeu 'een schoonen indruk. Jammer dat bij het gedeelte: Et lux dit koor wat te vroeg inviel, even voor het laatsteademuitblaasmoment van Manfred. Vooraf ging het Srhicksalslied van Brahms. Deze zeer schoone compositie, die door het karakter eeue passende inleiding is voor Manfred, werd zeer goed uitgevoerd, hoewel ik het niet geheel eens beu met, de tempo-keuze van den heer llöntgeu van h. t gedeelte Doch uns ist gegehen. Dit vond ik bepaald te langzaam. Daardoor komt, vooral aau het begin de scherpe tegenstelling niet scherp genoeg uit. Doch de heer Röutgen kan dunkt mij tevreden zijn over het muzikale deel van deze uitvoering. * # * In het Concertgebouw heb ik veel genoten van de Fyniphoni'! in D van Cnr. Sindiug. Vroeger heb ik deze compositie uitvoerig besproken. Ik vermeld dus alleen dat de wijze waarop die nu ten ge.hoore is gebracht, vooral door de levendige en gespierde voordracht, mij nog meer dan vroeger van dit werk heeft doen genieten. Als noviteit (voor mij althans) werd gespeeld eene ouverture: Nuüde Mai vau irnsky-Korsakoff, een melodieus werk, waarin de tegenstellingen er op schijnen te wijzen, dat, ook in een nacht van Mei niet alles licht en geluk is. Overigens valt over eene ouverture van eene opera die men niet kent, niet het, rechte oordeel te vellen. Deze componist behoort tot de meer bejaarde Russische toonzetters. Zijne muziek, voor zoover ik die ken, is niet zoo vooruitstrevend als die van Glazounow (waarom wordt vau dezen be gaafden jongea componist, nooit iets opgevoerd ? Ik ken van hem eene Symphonie en een Strijkkwartet, die ik niet aarzel meesterwerken te noemen) van Borodine e. a. * * * Zooals ik schreef, wil ik nog even terugkomen op het concert ten voordeele van het arme school kind, dat ik reeds als zeer geslaagd vermeldde. Wanneer ik aanmerkingen wilde maken, zou ik vooral wijzen op de te groote lengte van liet programma. Een concert met uitsluitend solovoor lllllllllllllllfUlttlllllMllllllllllllllllltlllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIII iiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii EEN BLASÉ!" DOOK JEROME K. JEROME. 't Liep naar 't eind van Augustus. Hij en ik waren alleen in de sociëteit; alle anderen waren vertrokken. Hij zat voor 't open raam ; de Times lag naast hem op den grond. Ik schoof mijn stoel wat dichter bij en zei »Goeien morgen!" Hij onderdrukte een geeuw en antwoordde »Morgen", - het »goeien" liet hij weg. Dat begon juist in dien tijd de mode te worden ; hij was anders zeer correct en in de vormen. »'t Zal een warm dagje worden, vrees ik," begon ik weer. »Yrees 'k ook," was het antwoord, waarna hij het hoofd omkeerde en langzaam de oogen sloot. Ik begreep dat hij geen zin had tot praten, maar dit gaf mij te meer lust het wél te doen en, in de eerste en eenigéplaats, met hém. Ik kreeg er op eens pleizier in hem boos te maken ; ik wilde zien of ik niet een enkele maal door de onverstoorbare kalmte, waarmee hij alles deed, die hem onveran derlijk kenmerkte, kon heenbreken. Ik gordde mij dus aan ten strijde. »'n Prettige krant, de Timen," zei ik. »Zeker." Hij nam het blad van den grond en bood het mij aan. »Wil je lezen ?" Ik had met opzet een overdreven vroolijken toon aangeslagen, die ik dacht dat hem diachten, dat bijna drie uur duurt, is te lang en gaat op het enthousiasme van den hoorder drukken. Doch wat men te hooren kreeg verdiende zeer de aandacht. De zangeres Mevr. J. Franco MeudesCahsch, die in den laatsteu tijd reeds meermalen als zangeres is opgetreden en die zich heeft doen kennen als begaafd met eeue schoone een krachtige stem en blijk heeft gegeven goede zangstudiën te hebben gemiakt, wist ook ditmaal met eene aria en drie liederen die goede eigenschappen ten toon te spreiden. De heer van Adelberg gaat als violist steeds vooruit. Meer zekerheid door meer zelfbeheersching doen de voordrachten van dezen artiest steeds meer waardeereu. De heer Zeldenrust heeft mij in sommige op zie'1 ten meer voldaan dan vroeger en vooral in de Rhapsodie van Liszt, gaf hij veel verrasseuds, al geloof ik ook niet dat hij geheel over zich zelf zal voldaan geweest zijn. De heer Rogmaus heeft in twee zangen uit die Meixtersinger en drie liederen het bewijs geleverd dat men op de groote concerten vaak beter deed hem, inplaats van sommige beroemde buitenlandsche solisten, uit te noodigeu. Het is vooral in den laatsteu tijd gebleken, dat het niet al goud is wat daar blinkt. Eene vergelijking tusschen hem en Emil Götze valt niet in het voordeel van den laatste uit. Ik heb deze soiree met genoegen bijgewoond. VAN MlLLIGEX. P. S. Naar aanleiding van mijn vorig artikel heb ik enkele brieven ontvangen. Een belang stellend lezer doet mij o. a. de volgende zeer belanïrijke toelichting toekomen over de kwestie: Langen of Hangen. Hij schrijft: //In het manus cript van Egmont, aanwezig in de Kon. bibliotheek te Berlijn, staat met Goethe's eigen hanil geschre ven ; Lenigen. Hangen ist fiiki h, wohl durcli <lie uscliwebende Peia" liertorgeraj'en." Nu kan er dus van eene kwesli-- geen sprake meer zijn. Hoogstwaarschijnlijk is dus alleen Beethoven schuldig aan de tekstverandering. v. M. In den Chat-Noir. Dit is het onherroepelijk laatste seizoen van den Chat-Noir, heeft Kodolphe Salis. thans heer van Naintré, onherroepelijk besloten. Vertoond wordt o.a. Le Sphynx, van Fragerolle en Vignola. Gij ziet in de Egyptische woestijn een enorme sphynx, aan wie alle beschavingen voorbijtrekken, een pharaonische optocht, het leger van een assyrischen veroveraar, de uittocht der Hebraeërs, de triumf van Sesostris, de Perzen, Alexander de Groote, Cleopatra in haar galjoen, dat uit gesneden en bewerkt is als een kostbaar stuk goudsmeedwerk, de romeinsche legioenen zwaar en precies, de Heilige Maagd tusschen de vleten van het Beest (een herinnering aan LUC Olivier Merson), de elegante Sarasseensche kavallerie, de kruistochten, Napoleon, de Engelschen, dan »de Nacht der Tijden", en tot slot de bevriezing van de aarde, de sneeuw valt neder op de sphynx en bedekt haar voor eeuwig. De kritiek is eenstemmig in lof over dit werk; trots het min of meer rumoerige van de opeen volging der beelden is het geheel van een een voud, die niet nalaat, in samenwerking met de melancholieke muziek en de mooie verzen die er bij gezegd worden, den toeschouwer te treffen. Willem Kes. In »the Ladies Pictorial" wordt in de rubriek sJothings from Scotland" over Kes gesproken als leider van de concerten te Glasgow. Daarin wordt medegedeeld dat hij vooral veel nieuwe Fransche muziek heeft bekend gemaakt, o.a. de iïe symphonie van Saint-Saëns voor orkest, orgel en piano en Lalo's ouverture, Le roy d'IJs. Door sommige critici werd Kes niet als een groot Beethoven-vertolker aangezien, dit is echter veranderd. «Doch de meeste ongunstige kritieken zegt UHIIIIIIIIIIIIII onaangenaam zou zijn, maar zijn houding bleef enkel die van iemand die zich verveelt. Ik bedankte zeer beleefd voor zijn courant, doch hij verzekerde mij, op dezelfde loome, vermoeiende manier, dat hij ze uit had. Ik bedankte met veel omhaal van woorden. Ik meende dat hij een hekel had aan veel woorden. »Ik heb wel eens gehoord," bleef ik doorbabbelen, »dat een hoofdartikel uit de Times te lezen zoo goed is alsof men een lesje krijgt in gespierd Engelsen proza." Doch ook dit had geen vat op hem. Hij antwoordde alleen: 'k Heb 't ook wel gehoord. Ik voor mij doe er niet aan." De Timen, zag ik wel, zou mij niet ver brengen. Ik stak een sigaar op en maakte de opmerking, dat hij niet was gaan jagen. Hij stemde mij dit toe. Hij was niet op de jacht. Toch bracht dit hem aan de praat. »Ik voor mij," zei hij, »vind het belachelijk uren achtereen door den modder te baggeren, met een zwaar geweer op den schouder, vier kerels met norsche gezichten achter je aan sloffend, twee honden met hangenden kop en staart voor je uit heel 'n cavalcade enkel en alleen om voor 'n gulden of acht wild te schieten.'' Ik lachte hartelijk, luidruchtig, en riep : »Die is goed! Die is goed!" Hij was het genre van den man wien een rilling door de leden gaat als hij luid hoort lachen. Ik had grooten schik hem op den schouder te kloppen, maar vreesde dat hij mij dan geheel ontsnappen zou. Ik vroeg of' hij veel aan paardrijden deed. Hij antwoordde dat het hem verveelde veertien uur per dag over paarden te praten, altijd weer over paarden en hij bij gevolg de jacht had opgegeven. »Je vischt zeker ?'' het blad maakten te recht aanmerking op de te strenge programma's, die te weinig afwisseling boden. Een paar liederen, door een uitstekende zangeres gezongen, zouden zeker den algemeenen indruk ten goede gekomen zijn, want liederen (mits goed gekozen) zouden een vroolyker karakter (Tarara boum dtah of Dui->y ?) aan het geheel gegeven hebben, en dat is toch zoo noodig na eene ingewikkelde en zware om niet te zeggen taaie compositie aangehoord te hebben." Het schynt te Glasgow ook al moeielijk te zy'n, »de contenter tout Ie monde et son père". nillllllllllllllllHllllllllllllllllllilHIIIIIHIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIillllllHIIMIIIIIII Karel Doudelet. Een veertigtal werken, daaronder een twaalftal schilderijen, een twintig teekeningen en eenig houtsneden, ziedaar wat deze nog jonge Gentenaar bijeenbracht in de keurig ingerichte tentoonstel lingzaal van het Antwerpsch Kunstreibwd. Een ekspositie die ik dubbel interessant noem, vooreerst om de onbetwistbare artisticiteit der tentoongestelde dingen, ten tweede om de ... typisch eigenaardige houding van een groot deel der bezoekers kunstenaars, dilettanten of een voudige filisters, om 't even. Zoo raar voelde zich voorzeker Andersen's Kuiken niet, wanneer het leelijke kleine eendje eensklaps te water ging om te zwemmen, als tal van brave handelaars in rijst en koffie en legio van knappe, handige handelaars in tweede en derde en tiende handskunst zich moeten gevoeld hebben bij het zien van deze werken van een medemensch, een konfrater ! I>«! kumt? las men op de welgedane tronies der eersten, di'it kunst ? op de verontwaardigde gelaten der anderen, der kameraden. Wat hier is een die zich zoo maar ongegeneerd het recht aanmatigt iets anders te schilderen of te teekenen dan twee uien en vijf parknaken op een withoutentafel, dan steeds dezelfde koa bij denzelfden drinkbak, steeds denzelfden rooker smakkend aan dezelfde pijp ! Hier is n die het waagt, gedachten, let wel op, ge-dach-ten te ver aanschouwelijken, ge-dach-ten hier en irn-pressies daar, «n er overigens het zwijgen over toe te doen als hij noch impressies ondergaat noch gedachten heeft mee te deelen ... En wat erger is hij versmaadt het, de roekelooze, de natuur te zien met de oogen van den schilder Alleman, of door den bril van den rijken verzamelaar Salie en Co.! Hij waagt het die natuur te inter preteeren op eigen manier en zelfs, o most hornble / staat hij er niet vóór om de natuur geweld aan te doen, namelijk den omtrek der dingen te wijzigen te verteekenen. Dat... de jonge kunstenaar, waar hij al deze schelmstukken beging, oprecht was; dat hij werkte uit aandrang des gemoeds, de dingen voorstelde zooals hij ze zag en voelde dat zij moesten voor gesteld worden om dat uit te drukken, wat hij hen wilde doen zeggen: dat hij, aldus handelend, het voorbeeld gevolgd heeft van zekere onsterfe lijke meesters, welke de geheele wereld onder den naam van Vlaamsche en Italiaansche primi tieven bewondert, daarvan schijnen de hooger l""""" ' " l Illll IIIIIH l III «Daarvoor heb ik geen fantasie genoeg," antwoordde hij. »Een liefhebber van reizen?" Hij scheen besloten te hebben zich in 's hemelsnaam gewonnen te geven, althans hij keerde zich naar mij toe met een uit drukking van berusting op het gezicht. Mijn oude kindermeid beweerde dikwijls, dat ik het lastigste kind was, dat zij ooit gezien had. Zelf geef ik mij liever het attribuut van volhardend. »Ik zou misschien meer reizen," zei hij, »als ik verschil zou zien tusschen de eene plaats en de andere." »A1 eens in Midden-Afrika geweest ?" vroeg ik. »Eens of tweemaal," antwoordde hij. »'tls alsof' je in Kew Gardens bent." »China?" waagde ik te vragen. s>Je kunt even goed 'n porceleinen schotel bekijken," was zijn eenig antwoord. »De Noordpool ?" probeerde ik, denkend de derde maal misschien gelukkiger te zijn.. »Zoover heb ik 't nooit gebracht. Eens ben ik tot kaap Halbett gekomen." »Welken indruk kreeg je daar?'" vroeg ik. »Ik kreeg geen indruk," antwoordde hij. 't Gesprek kwam op vrouwen, jongelui, honden, boeken en dergelijken. Ik bevond dat hij over alles kon meepraten en dat het hem alles verveelde. «Vroeger amuseerden ze mij wel eens," zei hij, de vrouwen bedoelend, »maar zij begonnen te denken, dat ik het meende; nu zijn 't mallooten.'' De omstandigheden brachten mij dien herfst meer in aanraking met den geblaseerden Willern Shaule Dra v ton, want toevallig lo geerden wij een maand later bij dezelfde prettige familie. Hij beviel mij steeds beter, j geschetste goede lieden keine Ahnung te hebben. Ik gaf het reeds te verstaan: Doudelet is noch een realist noch een imprestionist; zoo men wil is hij niet eens een schilder, wanneer men dit woord dan toch volstrekt verstaan wil in den eksklusieven zin van een die met verf ea penseel de oppervlakte der dingen weergeeft Noem hem dan een dichter, die in stede van met woorden, met de hulpmiddelen die den schilder ten dienste staan, zijn visies en stemmingen en idealen poogt uit te drukken, mij is het on verschillig, op voorwaarde dat gij na rype studie van zy'n werk toegeeft, dat deze dichter, op den keeper beschouwd, heel wat grooter meesterschap heeft over zekere ambachtelykheden van het vak dan velen die enkel zweren bjj deze twee dingen: puut en pot, den poot, de handigheid, den pot, het min of meer weelderige koloriet. Doudelet gaat uit van een intellectueele op vatting, niet van een in de natuur opgedanea indruk. Hij wil weergeven de verleidende macht van de vrouw, de gewaarwordingen van in timiteit, angst en wantrouwen, die uitgaan van een zomeravond, al de weelden en genietingen der aardsche liefde in al haar vormer), d-e bedwelmende kracht der waarheid, die slechts weinigen dragen kunnen, de betoovering van een eenvoudig liedeken, gespeeld in het zoete goudlicht van het wordend avonduur .... .... Hoe komt het nu, dat slechts een derde van hen, die zyn tentoonstelling bezoeken, in zijn Lorelei, Acondschemer, Liefdetornoui, De Put, Lied, respektievelijk deze konsepties snap pen, begrijpen 'l Ik geef toe: vulgair zijn deze werken niet, noch door de uitvoering, noch door de gedachte zelve; doch op rebussen gelijken zij toch in geen enkel opzicht. Zelfs neemt Doudelet geen enkelen keer zijn toevlucht tot lijnekspressies.... en geeft hij zich daarenboven de moeite elke intensie door dit of dat a egoriosch motief' nog te verduidelijken. Wat anders dan staat hier in den weg, zooniet die luiheid van geest, welke wat men niet dadelijk snapt, neen, wat niet onmiddellijk opvalt, in 't oog springt, voor onverstaanbaar, ja, voor vlakaf dwaas doet uitkrijten. Doudelet kan dan ook tevreden wezen: de kleine gemeente dergenen, die hem begrijpen, is een keurgemeente, een van ontwikkelden, van wetenden, van fijnproevers. Hier weegt kwaliteit op tegen hoeveelheid'. En mooi ook! Niet van alle slechts een twee tal der genoemde schilderijen en teekeningen wil ik even een denkbeeld geven. L>e Put. La Uanche Vénté, een naakt vrou wefiguur, reikt, naast haar put staande, den beker aan de dorstigen, die haar laving vragen. Doch nauwelyks hebben zij gedronken, of de waarheidsdrank bedwelmt hun zinnen: als dronken wag gelen zij henen, onbekwaam tot verderen, praktisch-nuttigen arbeid. Doch, bloeiend van jeugd en uitspattende levenskracht, dartelt en jubelt in de groene wei, met haar gansjes, een klein boerenmei-je, onnoozel als de gansjes zelf, zy die van het waarheidswaar niet proefde. Lied. Twee fluitspelers zitten op den rand van een fonteinbekken in een beerlijken lusttuin; stil en genoegelyk deunen zij in den vreedzamen avond, die, van uit het zacht gloeiende Westen, boomen en grasweide als met goudglans drenkt. Heerlijk, als van binnen «angehaucht". is de lucht, oranjegoud en warm achter een lange rij boomen. En twee edelvrouwen staan vóór de beide spelers, en drinken met gretig oor de liefelijke melodie "IN Illllllllllll l l Illllll Illlllll Illl IIIIU 't Was nuttig tevens, iemand als hij om en bij zich te hebben. In zaken van etiquette kon men hem altijd vertrouwen, kou men gerust zijn voorbeeld volgen. Geen nood of zijn das, zijn boord, zijn sokken, al waren ze niet het allerlaatste model, waren onberispe lijk; en in het gezellig verkeer, als gids, opmerker, vriend, was hij onwaardeerbaar, hij kende iedereen, en wist wat hij of zij vroeger geweest waren. Hij kon u de schuur wijzen, waar de gravin van Glenleman in de dagen harer jeugd in onschuld gespeeld had: hij wist in welke families men gerust de dingen bij den naam kon noemen, en aan welke tafel het geraden was zich niet warra te maken over het geknoei in de politieke wereld. Hij gaf u, zonder zich te bedenken, heel de kroniek van dit of dat adellijk ge slacht, en wist op een cent hoeveel er voor lederen baronetstitel van de laatste vijf en twintig jaar betaald was. Wat hemzelven betreft: hij had met koning Karel kunnen beweren, dat hij nooit een dwaasheid gezegd, en nooit een slimme zet gedaan had. Hij verachtte althans dit beweerde hij het grootste gedeelte zijner medemenschen, en diegenen onder zijn medemenschen wier opinie waarde had, minachtten hém met heel hun hart. Om kort ie gaan, 't was een kerel waar pit in zat. Allervermakelijkst gezelschap na tafel, maar vroeg in den mor gen letterlijk ongenietbaar. Aldus stond hij bij mij aangeschreven, toen hij verliefd werd, of, om met Teddy Tichmarsh te spreken, die ons op zekeren morgen het groote nieuws bracht: toen hij »lief deed tegen Geertrui Lovell; die met 't rooie haar," voegde Teddy er tot nadere verklaring bij, opdat men haar niet verwarren zou met haar twee zusters, die den laatsten tijd blond waren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl