Historisch Archief 1877-1940
No. 972
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Maar nu is het veel te langzaam. Iets vlugger!
De lezer begrijpt dat al deed men het zesmaal
over, het geen haar beter werd. Bij de luchtige,
elfachtige figuurtjes in het orkest gingen de spelers
met zware tooneelpasseu van het tooneel. En zoo
was het geheel.
Possart spreekt zoo, dat het, orkest voelt hoe
hem te begeleiden en waar dit een oogenhlik on
gelijk dreigt te worden, weet hij alles dadelijk in
het rechte spoor te brengen.
Wanneer hij spreekt klopt alles voortreffelijk en
steeds blijft hij op de toonhoogte van de muziek.
Eu deze manier is de eenigéwaarop declamatie
met muziek genietbaar wordt.
Het was in de uitvoering ten bate van het
kunstenaarsfonds van de Maatschappij tot bevor
dering der Toonkunst waar Manfred werd opgevoerd,
dat ik gelegenheid had dit op te merken.
Behalve de heer Possart in deti titelrol werkten
mevr. Holtrop?van. Gelder en de heer Schwab mede.
Mevrouw Holtrop?van Gelder met hare schoone
klankvolle stem en de heer Schwab met zijn diep
basgeluid ondersteunden den vertolker van de titel
rol met groote toewijding. De kleine zangsoli
waren in handen van de dames B. Bouger en C.
Loman en de heeren : C. Phlippeau, Zalsmann en
een drietal heeren-dilet'anten.
De vertolking van deze partijen maakte een goeden
indruk en ik neem de gelegenheid waar van den
heer Zalsman te getuigen dat hij de uniforme
expressie die hij altijd te veel deed hooren, begint
te laten varen en meer in het karakter van de
muziek wist te blijven, m. a. w. juister expressie gaf.
Ook hij had eeue kleine spreekrol te vervullen
?waarin hij op verdienstelijke wijze een geestenstem
imiteerde. Het klonk als de siem van den geest
van Hamlet's vader in de Opera. Neen ais de
stem van St. Nicolaas door den schoorsteen. Neen,
als Kortom, het klonk zeer goed.
Het orkest hield zich voortrtnvlijk. Het koor
had een zeer bescheiden taak, doch vervulde die
goed. Het Requiem aan het slot, door klein koor
op een afstand gezongen, maakte na al de verzeu
'een schoonen indruk.
Jammer dat bij het gedeelte: Et lux dit koor wat
te vroeg inviel, even voor het
laatsteademuitblaasmoment van Manfred.
Vooraf ging het Srhicksalslied van Brahms. Deze
zeer schoone compositie, die door het karakter eeue
passende inleiding is voor Manfred, werd zeer goed
uitgevoerd, hoewel ik het niet geheel eens beu met,
de tempo-keuze van den heer llöntgeu van h. t
gedeelte Doch uns ist gegehen. Dit vond ik bepaald
te langzaam. Daardoor komt, vooral aau het begin
de scherpe tegenstelling niet scherp genoeg uit.
Doch de heer Röutgen kan dunkt mij tevreden
zijn over het muzikale deel van deze uitvoering.
* #
*
In het Concertgebouw heb ik veel genoten van
de Fyniphoni'! in D van Cnr. Sindiug. Vroeger heb
ik deze compositie uitvoerig besproken. Ik vermeld
dus alleen dat de wijze waarop die nu ten ge.hoore
is gebracht, vooral door de levendige en gespierde
voordracht, mij nog meer dan vroeger van dit werk
heeft doen genieten. Als noviteit (voor mij althans)
werd gespeeld eene ouverture: Nuüde Mai vau
irnsky-Korsakoff, een melodieus werk, waarin de
tegenstellingen er op schijnen te wijzen, dat, ook in
een nacht van Mei niet alles licht en geluk is.
Overigens valt over eene ouverture van eene
opera die men niet kent, niet het, rechte oordeel
te vellen. Deze componist behoort tot de meer
bejaarde Russische toonzetters. Zijne muziek, voor
zoover ik die ken, is niet zoo vooruitstrevend als
die van Glazounow (waarom wordt vau dezen be
gaafden jongea componist, nooit iets opgevoerd ?
Ik ken van hem eene Symphonie en een Strijkkwartet,
die ik niet aarzel meesterwerken te noemen) van
Borodine e. a.
* *
*
Zooals ik schreef, wil ik nog even terugkomen
op het concert ten voordeele van het arme school
kind, dat ik reeds als zeer geslaagd vermeldde.
Wanneer ik aanmerkingen wilde maken, zou ik
vooral wijzen op de te groote lengte van liet
programma. Een concert met uitsluitend
solovoor
lllllllllllllllfUlttlllllMllllllllllllllllltlllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
iiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
EEN BLASÉ!"
DOOK
JEROME K. JEROME.
't Liep naar 't eind van Augustus. Hij en
ik waren alleen in de sociëteit; alle anderen
waren vertrokken. Hij zat voor 't open raam ;
de Times lag naast hem op den grond. Ik
schoof mijn stoel wat dichter bij en zei
»Goeien morgen!"
Hij onderdrukte een geeuw en antwoordde
»Morgen", - het »goeien" liet hij weg. Dat
begon juist in dien tijd de mode te worden ;
hij was anders zeer correct en in de vormen.
»'t Zal een warm dagje worden, vrees ik,"
begon ik weer.
»Yrees 'k ook," was het antwoord, waarna
hij het hoofd omkeerde en langzaam de oogen
sloot.
Ik begreep dat hij geen zin had tot praten,
maar dit gaf mij te meer lust het wél te
doen en, in de eerste en eenigéplaats, met
hém. Ik kreeg er op eens pleizier in hem
boos te maken ; ik wilde zien of ik niet een
enkele maal door de onverstoorbare kalmte,
waarmee hij alles deed, die hem onveran
derlijk kenmerkte, kon heenbreken.
Ik gordde mij dus aan ten strijde.
»'n Prettige krant, de Timen," zei ik.
»Zeker." Hij nam het blad van den grond
en bood het mij aan. »Wil je lezen ?"
Ik had met opzet een overdreven vroolijken
toon aangeslagen, die ik dacht dat hem
diachten, dat bijna drie uur duurt, is te lang en
gaat op het enthousiasme van den hoorder drukken.
Doch wat men te hooren kreeg verdiende zeer
de aandacht. De zangeres Mevr. J. Franco
MeudesCahsch, die in den laatsteu tijd reeds meermalen
als zangeres is opgetreden en die zich heeft doen
kennen als begaafd met eeue schoone een krachtige
stem en blijk heeft gegeven goede zangstudiën te
hebben gemiakt, wist ook ditmaal met eene aria
en drie liederen die goede eigenschappen ten toon
te spreiden.
De heer van Adelberg gaat als violist steeds
vooruit. Meer zekerheid door meer zelfbeheersching
doen de voordrachten van dezen artiest steeds
meer waardeereu.
De heer Zeldenrust heeft mij in sommige op
zie'1 ten meer voldaan dan vroeger en vooral in de
Rhapsodie van Liszt, gaf hij veel verrasseuds, al
geloof ik ook niet dat hij geheel over zich zelf
zal voldaan geweest zijn.
De heer Rogmaus heeft in twee zangen uit die
Meixtersinger en drie liederen het bewijs geleverd
dat men op de groote concerten vaak beter deed
hem, inplaats van sommige beroemde buitenlandsche
solisten, uit te noodigeu. Het is vooral in den
laatsteu tijd gebleken, dat het niet al goud is wat
daar blinkt. Eene vergelijking tusschen hem en
Emil Götze valt niet in het voordeel van den
laatste uit.
Ik heb deze soiree met genoegen bijgewoond.
VAN MlLLIGEX.
P. S. Naar aanleiding van mijn vorig artikel
heb ik enkele brieven ontvangen. Een belang
stellend lezer doet mij o. a. de volgende zeer
belanïrijke toelichting toekomen over de kwestie:
Langen of Hangen. Hij schrijft: //In het manus
cript van Egmont, aanwezig in de Kon. bibliotheek
te Berlijn, staat met Goethe's eigen hanil geschre
ven ; Lenigen. Hangen ist fiiki h, wohl durcli <lie
uscliwebende Peia" liertorgeraj'en."
Nu kan er dus van eene kwesli-- geen sprake
meer zijn.
Hoogstwaarschijnlijk is dus alleen Beethoven
schuldig aan de tekstverandering.
v. M.
In den Chat-Noir.
Dit is het onherroepelijk laatste seizoen van
den Chat-Noir, heeft Kodolphe Salis. thans heer
van Naintré, onherroepelijk besloten. Vertoond
wordt o.a. Le Sphynx, van Fragerolle en Vignola.
Gij ziet in de Egyptische woestijn een enorme
sphynx, aan wie alle beschavingen voorbijtrekken,
een pharaonische optocht, het leger van een
assyrischen veroveraar, de uittocht der Hebraeërs,
de triumf van Sesostris, de Perzen, Alexander
de Groote, Cleopatra in haar galjoen, dat uit
gesneden en bewerkt is als een kostbaar
stuk goudsmeedwerk, de romeinsche legioenen
zwaar en precies, de Heilige Maagd tusschen de
vleten van het Beest (een herinnering aan LUC
Olivier Merson), de elegante Sarasseensche
kavallerie, de kruistochten, Napoleon, de Engelschen,
dan »de Nacht der Tijden", en tot slot de bevriezing
van de aarde, de sneeuw valt neder op de sphynx
en bedekt haar voor eeuwig.
De kritiek is eenstemmig in lof over dit werk;
trots het min of meer rumoerige van de opeen
volging der beelden is het geheel van een een
voud, die niet nalaat, in samenwerking met de
melancholieke muziek en de mooie verzen die
er bij gezegd worden, den toeschouwer te treffen.
Willem Kes.
In »the Ladies Pictorial" wordt in de rubriek
sJothings from Scotland" over Kes gesproken als
leider van de concerten te Glasgow. Daarin wordt
medegedeeld dat hij vooral veel nieuwe Fransche
muziek heeft bekend gemaakt, o.a. de iïe
symphonie van Saint-Saëns voor orkest, orgel en
piano en Lalo's ouverture, Le roy d'IJs. Door
sommige critici werd Kes niet als een groot
Beethoven-vertolker aangezien, dit is echter
veranderd.
«Doch de meeste ongunstige kritieken zegt
UHIIIIIIIIIIIIII
onaangenaam zou zijn, maar zijn houding
bleef enkel die van iemand die zich verveelt.
Ik bedankte zeer beleefd voor zijn courant,
doch hij verzekerde mij, op dezelfde loome,
vermoeiende manier, dat hij ze uit had.
Ik bedankte met veel omhaal van woorden. Ik
meende dat hij een hekel had aan veel
woorden.
»Ik heb wel eens gehoord," bleef ik
doorbabbelen, »dat een hoofdartikel uit de Times
te lezen zoo goed is alsof men een lesje
krijgt in gespierd Engelsen proza."
Doch ook dit had geen vat op hem.
Hij antwoordde alleen: 'k Heb 't ook
wel gehoord. Ik voor mij doe er niet aan."
De Timen, zag ik wel, zou mij niet ver
brengen. Ik stak een sigaar op en maakte
de opmerking, dat hij niet was gaan jagen.
Hij stemde mij dit toe. Hij was niet op de
jacht. Toch bracht dit hem aan de praat.
»Ik voor mij," zei hij, »vind het belachelijk
uren achtereen door den modder te baggeren,
met een zwaar geweer op den schouder, vier
kerels met norsche gezichten achter je aan
sloffend, twee honden met hangenden kop en
staart voor je uit heel 'n cavalcade enkel
en alleen om voor 'n gulden of acht wild te
schieten.''
Ik lachte hartelijk, luidruchtig, en riep :
»Die is goed! Die is goed!" Hij was het
genre van den man wien een rilling door
de leden gaat als hij luid hoort lachen. Ik
had grooten schik hem op den schouder te
kloppen, maar vreesde dat hij mij dan geheel
ontsnappen zou. Ik vroeg of' hij veel aan
paardrijden deed. Hij antwoordde dat het
hem verveelde veertien uur per dag over
paarden te praten, altijd weer over paarden
en hij bij gevolg de jacht had opgegeven.
»Je vischt zeker ?''
het blad maakten te recht aanmerking op de
te strenge programma's, die te weinig afwisseling
boden. Een paar liederen, door een uitstekende
zangeres gezongen, zouden zeker den algemeenen
indruk ten goede gekomen zijn, want liederen
(mits goed gekozen) zouden een vroolyker
karakter (Tarara boum dtah of Dui->y ?) aan het
geheel gegeven hebben, en dat is toch zoo noodig
na eene ingewikkelde en zware om niet te
zeggen taaie compositie aangehoord te hebben."
Het schynt te Glasgow ook al moeielijk te
zy'n, »de contenter tout Ie monde et son père".
nillllllllllllllllHllllllllllllllllllilHIIIIIHIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIillllllHIIMIIIIIII
Karel Doudelet.
Een veertigtal werken, daaronder een twaalftal
schilderijen, een twintig teekeningen en eenig
houtsneden, ziedaar wat deze nog jonge Gentenaar
bijeenbracht in de keurig ingerichte tentoonstel
lingzaal van het Antwerpsch Kunstreibwd.
Een ekspositie die ik dubbel interessant noem,
vooreerst om de onbetwistbare artisticiteit der
tentoongestelde dingen, ten tweede om de ...
typisch eigenaardige houding van een groot deel
der bezoekers kunstenaars, dilettanten of een
voudige filisters, om 't even.
Zoo raar voelde zich voorzeker Andersen's
Kuiken niet, wanneer het leelijke kleine eendje
eensklaps te water ging om te zwemmen, als tal
van brave handelaars in rijst en koffie en legio
van knappe, handige handelaars in tweede en
derde en tiende handskunst zich moeten gevoeld
hebben bij het zien van deze werken van een
medemensch, een konfrater !
I>«! kumt? las men op de welgedane tronies
der eersten, di'it kunst ? op de verontwaardigde
gelaten der anderen, der kameraden. Wat
hier is een die zich zoo maar ongegeneerd het
recht aanmatigt iets anders te schilderen of te
teekenen dan twee uien en vijf parknaken op
een withoutentafel, dan steeds dezelfde koa bij
denzelfden drinkbak, steeds denzelfden rooker
smakkend aan dezelfde pijp ! Hier is n die het
waagt, gedachten, let wel op, ge-dach-ten te ver
aanschouwelijken, ge-dach-ten hier en
irn-pressies daar, «n er overigens het zwijgen over toe
te doen als hij noch impressies ondergaat noch
gedachten heeft mee te deelen ... En wat erger
is hij versmaadt het, de roekelooze, de natuur
te zien met de oogen van den schilder Alleman,
of door den bril van den rijken verzamelaar
Salie en Co.! Hij waagt het die natuur te inter
preteeren op eigen manier en zelfs, o most
hornble / staat hij er niet vóór om de natuur
geweld aan te doen, namelijk den omtrek der
dingen te wijzigen te verteekenen.
Dat... de jonge kunstenaar, waar hij al deze
schelmstukken beging, oprecht was; dat hij werkte
uit aandrang des gemoeds, de dingen voorstelde
zooals hij ze zag en voelde dat zij moesten voor
gesteld worden om dat uit te drukken, wat hij
hen wilde doen zeggen: dat hij, aldus handelend,
het voorbeeld gevolgd heeft van zekere onsterfe
lijke meesters, welke de geheele wereld onder
den naam van Vlaamsche en Italiaansche primi
tieven bewondert, daarvan schijnen de hooger
l""""" ' " l Illll IIIIIH l III
«Daarvoor heb ik geen fantasie genoeg,"
antwoordde hij.
»Een liefhebber van reizen?"
Hij scheen besloten te hebben zich in
's hemelsnaam gewonnen te geven, althans
hij keerde zich naar mij toe met een uit
drukking van berusting op het gezicht. Mijn
oude kindermeid beweerde dikwijls, dat ik
het lastigste kind was, dat zij ooit gezien
had. Zelf geef ik mij liever het attribuut van
volhardend.
»Ik zou misschien meer reizen," zei hij,
»als ik verschil zou zien tusschen de eene
plaats en de andere."
»A1 eens in Midden-Afrika geweest ?"
vroeg ik.
»Eens of tweemaal," antwoordde hij. »'tls
alsof' je in Kew Gardens bent."
»China?" waagde ik te vragen.
s>Je kunt even goed 'n porceleinen schotel
bekijken," was zijn eenig antwoord.
»De Noordpool ?" probeerde ik, denkend
de derde maal misschien gelukkiger te zijn..
»Zoover heb ik 't nooit gebracht. Eens ben
ik tot kaap Halbett gekomen."
»Welken indruk kreeg je daar?'" vroeg ik.
»Ik kreeg geen indruk," antwoordde hij.
't Gesprek kwam op vrouwen, jongelui,
honden, boeken en dergelijken. Ik bevond
dat hij over alles kon meepraten en dat het
hem alles verveelde.
«Vroeger amuseerden ze mij wel eens,"
zei hij, de vrouwen bedoelend, »maar
zij begonnen te denken, dat ik het meende;
nu zijn 't mallooten.''
De omstandigheden brachten mij dien herfst
meer in aanraking met den geblaseerden
Willern Shaule Dra v ton, want toevallig lo
geerden wij een maand later bij dezelfde
prettige familie. Hij beviel mij steeds beter, j
geschetste goede lieden keine Ahnung te hebben.
Ik gaf het reeds te verstaan: Doudelet is noch
een realist noch een imprestionist; zoo men wil
is hij niet eens een schilder, wanneer men dit
woord dan toch volstrekt verstaan wil in den
eksklusieven zin van een die met verf ea
penseel de oppervlakte der dingen weergeeft
Noem hem dan een dichter, die in stede van met
woorden, met de hulpmiddelen die den schilder
ten dienste staan, zijn visies en stemmingen
en idealen poogt uit te drukken, mij is het on
verschillig, op voorwaarde dat gij na rype studie
van zy'n werk toegeeft, dat deze dichter, op den
keeper beschouwd, heel wat grooter meesterschap
heeft over zekere ambachtelykheden van het vak
dan velen die enkel zweren bjj deze twee dingen:
puut en pot, den poot, de handigheid, den
pot, het min of meer weelderige koloriet.
Doudelet gaat uit van een intellectueele op
vatting, niet van een in de natuur opgedanea
indruk. Hij wil weergeven de verleidende macht
van de vrouw, de gewaarwordingen van in
timiteit, angst en wantrouwen, die uitgaan van
een zomeravond, al de weelden en genietingen
der aardsche liefde in al haar vormer), d-e
bedwelmende kracht der waarheid, die slechts
weinigen dragen kunnen, de betoovering van
een eenvoudig liedeken, gespeeld in het zoete
goudlicht van het wordend avonduur ....
.... Hoe komt het nu, dat slechts een derde
van hen, die zyn tentoonstelling bezoeken, in
zijn Lorelei, Acondschemer, Liefdetornoui, De
Put, Lied, respektievelijk deze konsepties snap
pen, begrijpen 'l Ik geef toe: vulgair zijn deze
werken niet, noch door de uitvoering, noch door
de gedachte zelve; doch op rebussen gelijken
zij toch in geen enkel opzicht. Zelfs neemt
Doudelet geen enkelen keer zijn toevlucht tot
lijnekspressies.... en geeft hij zich daarenboven
de moeite elke intensie door dit of dat a
egoriosch motief' nog te verduidelijken. Wat anders
dan staat hier in den weg, zooniet die luiheid
van geest, welke wat men niet dadelijk snapt,
neen, wat niet onmiddellijk opvalt, in 't oog
springt, voor onverstaanbaar, ja, voor vlakaf dwaas
doet uitkrijten.
Doudelet kan dan ook tevreden wezen: de
kleine gemeente dergenen, die hem begrijpen, is
een keurgemeente, een van ontwikkelden, van
wetenden, van fijnproevers.
Hier weegt kwaliteit op tegen hoeveelheid'.
En mooi ook! Niet van alle slechts een twee
tal der genoemde schilderijen en teekeningen
wil ik even een denkbeeld geven.
L>e Put. La Uanche Vénté, een naakt vrou
wefiguur, reikt, naast haar put staande, den beker
aan de dorstigen, die haar laving vragen. Doch
nauwelyks hebben zij gedronken, of de
waarheidsdrank bedwelmt hun zinnen: als dronken wag
gelen zij henen, onbekwaam tot verderen,
praktisch-nuttigen arbeid. Doch, bloeiend van jeugd
en uitspattende levenskracht, dartelt en jubelt
in de groene wei, met haar gansjes, een klein
boerenmei-je, onnoozel als de gansjes zelf, zy
die van het waarheidswaar niet proefde.
Lied. Twee fluitspelers zitten op den rand
van een fonteinbekken in een beerlijken lusttuin;
stil en genoegelyk deunen zij in den vreedzamen
avond, die, van uit het zacht gloeiende Westen,
boomen en grasweide als met goudglans drenkt.
Heerlijk, als van binnen «angehaucht". is de lucht,
oranjegoud en warm achter een lange rij boomen.
En twee edelvrouwen staan vóór de beide spelers,
en drinken met gretig oor de liefelijke melodie
"IN Illllllllllll l l Illllll Illlllll Illl IIIIU
't Was nuttig tevens, iemand als hij om en
bij zich te hebben. In zaken van etiquette
kon men hem altijd vertrouwen, kou men
gerust zijn voorbeeld volgen. Geen nood of
zijn das, zijn boord, zijn sokken, al waren ze
niet het allerlaatste model, waren onberispe
lijk; en in het gezellig verkeer, als gids,
opmerker, vriend, was hij onwaardeerbaar,
hij kende iedereen, en wist wat hij of zij
vroeger geweest waren. Hij kon u de schuur
wijzen, waar de gravin van Glenleman in de
dagen harer jeugd in onschuld gespeeld had:
hij wist in welke families men gerust de
dingen bij den naam kon noemen, en aan
welke tafel het geraden was zich niet warra
te maken over het geknoei in de politieke
wereld. Hij gaf u, zonder zich te bedenken,
heel de kroniek van dit of dat adellijk ge
slacht, en wist op een cent hoeveel er voor
lederen baronetstitel van de laatste vijf en
twintig jaar betaald was. Wat hemzelven
betreft: hij had met koning Karel kunnen
beweren, dat hij nooit een dwaasheid gezegd,
en nooit een slimme zet gedaan had. Hij
verachtte althans dit beweerde hij het
grootste gedeelte zijner medemenschen, en
diegenen onder zijn medemenschen wier
opinie waarde had, minachtten hém met heel
hun hart. Om kort ie gaan, 't was een
kerel waar pit in zat. Allervermakelijkst
gezelschap na tafel, maar vroeg in den mor
gen letterlijk ongenietbaar.
Aldus stond hij bij mij aangeschreven, toen
hij verliefd werd, of, om met Teddy
Tichmarsh te spreken, die ons op zekeren morgen
het groote nieuws bracht: toen hij »lief deed
tegen Geertrui Lovell; die met 't rooie haar,"
voegde Teddy er tot nadere verklaring bij,
opdat men haar niet verwarren zou met haar
twee zusters, die den laatsten tijd blond waren.