Historisch Archief 1877-1940
No. 972
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
DAMEjS.
*l
Tieoitor Fontane.
(Slot)
Jaren lang had Fontane's pen zich bij voorkeur
op plaatselijk geschiedkundig onderzoek geworpen.
In veler oog bestaat zijn voornaamste letterkun
dige verdienste in historische studiën over de Mark
Brandenburg. De kronieken en oorkonden van
kasteelen en dorpen in Spreeland en Havelland,
sagen van ouderen en jongeren datum, overleve
ringen uit de verschillende oorlogen, die in deze
rtreken gewoed hebben, afgewisseld met anecdoten
uit lateren tijd dat was sedert Fontane's jeugd
de meest wetenschappelijke zijde van zijn arbeids
veld. Dit lokaal karakter van zijn studiestof
is vooral daar het een streek betreft die niet
door landschapsschoonheid touristen pleegt te
lokken waarschijnlijk eene der redenen geweest,
waarom het zoo lang heeft geduurd eer zijn naam
over de grenzen bekend werd. Doch persoonlijk
kan ik getuigen dat wie, te Berlijn wonende, zelf
van lieverlede in den omtrek thuis raakt, meer
en meer hecht aan de lektuur dier Wanderungen
ditrch die Mark Brandenburg" en in den schrijver
te gelijk een betrouwbaar gids en een aangenaam
causeur op prijs leert stellen.
Sommigen beweren dat Fontane het best is als dich
ter en citeeren dan vooral verschillende in Duitschland
zeer bekende balladen, die door den componist
Löwe op muziek zijn gezet. Den lust tot
balladendichten schijnt hij uit Engeland meegebracht te
hebben, waar hij in zijn jeugd een paar jaar met
een jonrnalistisch doel woonde: meestal behandelde
hij aanvankelijk engelsche of schotsche onderwer
pen. Later paste hij dien vorm ook op
vaderJandsche stof toe: van den ouden Derfling" en
den ouden Dessauer" tot aan de trilogie der
blijde intochten van de overwinnende legers in
Berlijn (1864, 1866, 1872). Ook wat lyrische ge
dichten betreft, levert het bladeren in zijn hier
veelverspreiden bundel 1) een schat van echt
menschelijke indrukken, op gracieuse wijze weergegeven.
Op de vraag hoe het komt dat een man, die
blijkbaar zooveel in zijn mars had, tot zijn
zeventigste jaar heeft moeten wachten eer dit gewaar
deerd werd, vindt men gedeeltelijk een antwoord
in de volgende regels:
Was mir fehlte.
Wenn Andre Fortunens Schiff gekapert,
Mit meinen Versuchen hat's immer gehapert.
Auf halbem Weg, auf der Enterbrücke,
Glitt immer ich aus. War's Schicksalstüoke ?
War's irgend ein grosses Unterlassen?
Ein falsches die Sach'am Schopfe fassen?
War's Schwachsein in den vier Elementen:
In Wissen, Ordnung, Fleiss, Talenten?
Oder war's .... ? Ach, suche nicht zu weit:
Was mir fehlte war Simt für Feierlichkeil.
't Laat zich zeer wel begrijpen, dat gebrek aan
zin voor het deftige en officieele aan zijne humo
ristische natuur dikwijls een poets gespeeld heeft,
waar het gold //vooruit te komen in de wereld!"
Voorts heeft hij in zijne carrière het lot gedeeld
van al degenen die, ondanks innerlijke eenheid
van karakter, onder den drang der omstandigheden
zich, wat de praktijk betreft, verbrokkeld hebben.
Gelijk bij zooveleu is dat bij hem, al naar men
het wil opvatten, een oorzaak of een gevolg van
veelzijdigheid geweest.
Gelukkig ziet hijzelf nog meer op de voordeelen
dan op de nadeelen van dit feit. Er is er onder
zijne kleine gedichten n, waarin hij zich nog
duidelijker karakteriseert:
So nnd nicht anders.
Die Menschen kümmerten mich nicht viel;
Eigen war mein Weg und Ziel.
Ich mied den Markt, ich mied den Schwarm;
Andre sind reich, ich bin arm.
Andre regierten (regieren noch),
Ich stand unten und ging durch's Joch.
Entsagen nnd lacheln bei Demüthigungen,
Das ist die Kunst, die mir gelungen.
Und doch, war's in die Wahl mir gegeben,
Ich führte noch einmal dasselbe Leben.
Und soilt'ich noch einmal die Tage beginnen,
Ich würde denselben Faden spinnen.
Wie den alten fout&ne," zooals de Duitschers
hem natuurlijk met een sterken nadruk op de eerste
lettergreep noemen, persoonlijk leert kennen, voelt
dat het hem meenens is met deze betuiging. En
indien hij al ooit naar het onbereikbare gejaagd
heeft, thans legt hij het hoofd neer bij het bereik
bare, en geniet wat het lot hem schenkt, aan ge.
zondheid naar lichaam en geest, aan gezellig fami
lieleven en aan late hulde.
Mij dunkt, terwijl zoovelen meenen dat de
hoek van inval der ontevredenheid nood
zakelijk gelijk moet weren aan den hoek van uitval
? der energie is het op zich zelf iets
verkwikkends, in een oud man zooveel frischheid en arbeids
kracht bij zooveel genoegelijkheid te vinden.
Behalve door zijne sympathie voor het werk
van het jongere letterkundige geslacht, toont zich
zijn meeleven met den nieuweren tijd in de telkens
verrassende verschheid, waarmee hij den schat zijner
ervaring tot vertellingen verwerkt. Hij schrijft ze
blijkbaar met lust en is tevens mensch genoeg om
er zich in te verheugen, als hij bemerkt dat ze
met lust gelezen worden.
GEEKTBUIPA CARELSJJN.
?miiiiiniiiiiiiimiiii
1) Gedichte von Theodor Fontane. 3e Aullage.
Berlin W. Hertz. 18SO.
Bont. Carnaval te Weenen. Beines
des reines. Conseillères. Platonische
vriendschap. Vrouwenbeweging in
Amerika. Modisten-rekeningen,
Recept.
Dat de winter zoo zacht bluft is werkely'k
jammer voor al het mooie bont, dat de mode
meebrengt. In de hoofdsteden heeft men de
nouveauté's nog nauwelijks op straat gezien.
Toch is er allerlei nieuws; wij noemen op: een
cape van lang zwart zydeachtig blinkend
astrakan, groote gestyliseerde bloemen van dof zwart
laken als garnituur om hals, schouders en rand;
de bloemen zijn of met gefestonneerden rand of
geheel zonder rand op het bont geappliceerd.
Of een paletot, van boven van bont, beneden van
stof met klaverbladen van bont opgelegd. Is het
bont zwart, dan ook de stof zwart; is het bont
van een andere kleur, bv. het mooie
Alaskaseal, dan ook stof bruin. De moderne casaque
Louis XVI, van voren een weinig open, van
achteren met gegolfde basques of godets, en met
groote gigot-mouwen, maakt men van kortharig !
bont, bever, seal, caracu, astrakan, en neemt als
plastron eenvoudig of langharig bont, hermelijn,
sabelbont, met groote stalen knoopen; en van dit
zelfde bont de mof.
Voor avondcapes ziet men prachtige combi
naties : chinchillavoering met lichtgrijs laken
precies in de kleur, het laken met application
van staal en passement; wit brokaat met echt
sealskin, met goud geborduurde kraag en rand,
en rose satynen voering; rose satijn met goud
borduursel, met kraag en revers van wit of zwart
berenvel; geel damast met kraag en revers van
Siberisch sabelbont. Een origineele cape bestond
uit negen heele sabeldiertjes, met pootjes en
staartjes; de kopjes waren om den hals gegroe
peerd; de hooge kraag was van sabelbont met
eene kanten ruche gevoerd, ook werd het
benedeneind van de cape gevormd door kanten plissés,
die regelmatig tusschen de pootjes en staarten
der sabeldieren uitkwamen.
*
* *
Te Weenen is het carnaval officieel geopend
met een schitterend bal op den Hofburg. De
traditioneele strenge etiquette van het
Oostenrijksche hof geeft iets plechtigs aan die feesten,
dat aangenaam aandoet. Om half negen reeds
waren de zalen gevuld j, er was .geen enkele
zwarte rok, omdat de burgemeester van Weenen,
die alleen het recht heeft er in zwarten rok te
verschenen, nog niet gekozen is. Daarentegen zyn
de uniformen der huzaren- en lanciers-officieren,
de hofdignitarissen en hooge ambtenaren schitte
rend en kleurig; hier en daar ziet men de
Hongaarsche magnaten, de ridders van Malta en van de
Duitsche orde, terwijl de namen die men hoort,
markies Pallavicini, graaf Harras, Clam Gallas,
Esterhazy, Montecuculi, Trautmansdorf, Liech
tenstein, een prachtigen historischen klank hebben.
Om half tien kondigde de grootceremonie
meester, graaf Hunyady, de komst van Zijne
Majesteit aan, en de keizer verscheen met zijne
schoonzuster, de aartshertogin Maria-Theresia,
aan den arm, vertegenwoordigend de keizerin.
Hun gevolg bestond uit de leden hunner
familie, het hof en het corps diplomatique. De
Keizer is altoos opgewekt en vlug; zijn schoon
zuster (in wit satijn geïncrusteerd met oude kant,
diamanten en pailletten) nam betrekkelijk koel
de honneurs waar. Als diadeem had zij ook dia
manten en als collier eene rivière van diamanten
zoo groot als hazelnoten. De Keizer deed toen de
rondte door de salons, terwijl de aartshertogin zich
op een estrade plaatste en de presentaties begon
nen, evenals op een Engelsche drawing-room. Een
der schitterendste verschijningen aan het hof is
prinses Louise van Saksen-Coburg; zij droeg een
kleed van zilver gecanneleerd, met bloemtakken
doorvlochten en met point d'Aleni;on en veel
kleurige tulle gegarneerd. De aartshertogin
Stephanie verschijnt sedert den dood van haar
man op deze bals niet meer ; de reden ligt vooral
in eene moeilijkheid van etiquette, een gevolg
van de veranderde troonopvolging.
Het «hofbal" is gevolgd door een »bal aan het
hof," veel minder plechtig, maar vroolijker. Er
wordt meer gedanst en minder gebogen ; er zijn
minder uniformen en meer rokken; dit jaar
vooral gekleurde, bruine, blauwe (bijna geen rood),
met metalen knoopen en wit vest.
De keizer is ook op het stadsbal verschenen,
waar het gemeentebestuur (naar aanleiding
deijongste onaangenaamheden) was weggebleven. Hij
koos er op zijne tournee door de salons tot dame
de Fransche ambassadrice, Mad. Loze, die in
wit moire antique met goudborduursel en rosse
kant was. Het Weener-saizoen is dit jaar bij
zonder schitterend; de feesten volgen elkander op.
*
* *
De voorbereidende maatregelen voor den grooten
mi-carême-optocht te Parijs zijn in vollen gang,
de slavoirs" hebben reeds hunne koninginnen
gekozen en uit deze weer eene ->reine des reines."
De studenten hebben haar den gouden ring met
diamant vereerd, de bladen hebben haren levens
loop en portret al bevat. Hoe gaat het verder
met de reine des reines na haar triumfjaar '{ De
Matin heeft zich de moeite gegeven om het eens
na te gaan van de vijf koninginnen die sedert
het invoeren van den grooten optocht in 1890
gekozen zijn.
De eerste, Louise Sicard, (18i)l), woont nog
steeds in dezelfde wasscherij en is sedert acht
maanden getrouwd. »Ik heb sedert dien tyd hard
gewerkt, evenals vroeger," zegt zij, ->maar ik denk
steeds met genoegen aan mijn koningschap. Ik
werd nog niet zoo begunstigd als mijn opvolgsters,
ik kreeg noch ring noch armband, en heb myn
japon zelf moeten betalen. Mijn diadeem alleen
heb ik bewaard, hy staat onder een stolp in
myn kamer."
Henriette Delabarre, die met haar prachtig
figuur en koninklyke houding in 1892 werkelyke
geestdrift wekte, verzekerde : »Het was de schoon
ste dag van mijn leven, ik zal hem nooit ver
geten. Ik bewaar met zorg mijne kroon; verleden
jaar heeft mijn zuster haar, als koningin van
haar lavoir, gedragen. Misschien zal eenmaal
mijn japon my als trouwjapon dienen." Naar
het schy'nt heeft de mooie Henriette reeds
menigeen een blauwtje laten loopen; zy is
te veeleischend, zeggen hare zusters. Eugénie
Rétif, (1893) is sedert een jaar getrouwd; zij
woont nu alleen en is bezig divorce te eischen.
Marie Bonhomme (1894) was eigenlijk geen
waschvrouw, maar werd gekozen omdat men haar
vader, pachter van een lavoir, steunen wilde.
Maar de cadeaux (1000 a 1500 francs) konden
de familie niet uit den nood helpen; de ring van
de studenten, de armband van den President, de
japon door een der groote modefirma's cadeau
gegeven, moesten worden beleend, en het gezin
vluchtte met de koningin naar haar geboorteland,
Auvergne. Louise Grimm (1895) zeide: »ik heb
tal van huwelijksaanzoeken gekregen; maar het
waren enkel onbekenden, die allen mijn por
tret wilden hebben. Natuurlijk heb ik my
daaraan niet gestoord. Ik heb geen haast; als
ik trouw, moet ik weten met wie. De ring
van de studenten, de armband van Félix Faure,
de kroon en het koningskleed liggen netjes op
geborgen ; ik hoop er nooit afstand van te doen.
Mijn koningschap van n dag had dit vóór, dat
ik als reine des reines vier maanden lang op de
wasscherijtentoonstelling ben aangesteld, om met
de bezoekers te praten."
De opzichters der lavoirs verklaren : »De bui
tengewone huidebetuigingen brengen meest de
arme schepsels het hoofd op hol; zij nemen airs
aan tegenover de andere werksters en dit geeft
veel aanleiding tot twist. Het vermelden van de
geschenken in de bladen maakt altoos een aantal
vrijers belust, maar wanneer zij hooren, dat het
geen eigenlijken bruidschat geldt, alleen een paar
snuisterijen, trekken zij spoedig weer af, niet
zonder het arme meisje te hebben lastig gevallen
en soms beleedigd."
*
* *
In de Fortniglitly Review geeft Mrs. Crawford
een belangrijk artikel over den toestand der
arbeidsters in de fabrieken van wollen goederen
van den heer Léon Harmel, Val-aux-Bois bij
Itheims. Deze fabrikant is van meening, even
als zijn geestverwant, graaf de Mun dat een
soort van coöperatie op patriarchaal-katholieken
grondslag in de toekomst mogelijk is, en tracht
dit ideaal langzamerhand te verwezenlijken. Hij
meent zijne werklieden eerst tot goede christenen
te moeten maken, en daarna tot onafhankelijke
zelfbewuste burgers. Mrs. Crawford merkte op
hoe in elk geval de '200 meisjes die in de fabriek
werken, er heel wat beter uitzien dan de
fabrieksmeisjes in Lancashire en Yorkshire; zij zegt:
»Moreel zoowel als physiek staan zij veel
hooger. Tot haar zeventiende jaar moeten allen
een uur per dag van haar werktijd aan haar
opleiding wijden, er is daarvoor een cole m
nagère aan de fabriek verbonden. In de fabriek
zelf heeft de heer Harmel eene organisatie inge
voerd, die zeer navolging verdient. Het spreekt
van zelf, dat de eigenlijke opzichters der fabriek,
ingenieurs, onderdirecteurs, mannen zijn, meer
om hun technieke bekwaamheden dan om hun
moreel gedrag gekozen. Hoe de meisjes tegen
de mogelijke tyrannie of gemeenzaamheid van
deze mannen te beschermen? De heer Harmel
bedacht dit: de meisjes kiezen in ieder atelier
drie conseillères, de flinkste en bekwaamste onder
de oudere werksters, en beschouwen deze als
hare helpsters en beschermsters. De conseillère
krijgt een metalen insigne, en wordt, ofschoon
door de werksters gekozen, beschouwd als door
de directie aangesteld. Wanneer een der meisjes
gedurende den werktijd de fabriek wil verlaten,
hetzij om te gaan biechten of om andere
redenen. dan geett de conseillère haar dit insigne
mede, en niemand heeft het recht haar tegen te
houden. ledere maand komen de conseillères bij
een om een rapport op te stellen, waarin de
klachten of' wenschen der arbeidsters besproken
worden, zij geven soms zelve goeden raad en
de directie doet wat zij kan om ingevolge dien
raad te handelen.
Engelsche schrijfsters zijn in den laatston tijd
aan 't redeneeren geweest over de vraag of pla
tonische vriendschap tusschen een man en vrouw
kan blijven bestaan of niet. Men weet dat de
meeste romanciers haar weldra in liefde doen
veranderen, meestal in een onbeantwoorde, dus
ongelukkige liefde. De moderne schrijfsters zijn
daarvan zoo geheel zeker niet. In 'lie Woman
at home schrijft Lady Gilzean Rei d : ^Platonische
vriendschap is even mogelijk, even juist te om
schrijven, even volkomen in zich zelf, als liefde.
De elementen van passie die er in voorkomen
zijn anders; zij brengen de edelste gevoelens en
begaafdheden van man en vrouw te voorschijn.
Wanneer de ziel door een allesoverheerschende
liefde vervuld is, heeft zy voor die vriendschap
geen plaats meer; maar hoe veelzydig en gecom
pliceerd is de mensch, en in hoe weinige levens
wordt zulk eene volmaakte liefde gevonden".
Mrs. Lynn Linton beschouwt de algemeenheid
meer concreet, en is dan minder gerust. 'Zeker
is niets voor den jongen man die het leven in
treedt weldadiger dan de platonische vriendschap
van een getrouwde vrouw, ouder dan hij. Maar
stel dat hij trouwt, kan dan die vriendschap de
zelfde blijven? (Jeeft men toe, dat zij niet de
zelfde blijft, dan is daarmede tevens bewezen,
dat zij een deel liefde in zich bevat heeft".
Mrs. Lynn Linton meent dat ieder maar een
zeker kapitaal aan genegenheid kan bezitten, en
dat al wat daarvan wordt afgezonderd voor pla
tonische vriendschap, moet afgenomen worden
van de huwelijksliefde. Wanneer dit intusschen
zoo was, zou men ook moeten beweren, dat met
ieder kind dat zyn deel aan liefde vraagt, de
genegenheid tusschen man en vrouw moest
verminderen, hetgeen ongerijmd is.
Miss Annie Swan zegt dat zij wel aan plato
nische liefde zou gelooven, als zy er ooit een
voorbeeld van gezien had; maar dat was niet
het geval. »Men moet niet denken aan losse,
voorbijgaande kennismaking, maar aan de nauwe,
innige, voortdurende betrekking, die alle ware
vriendschap zoo weldadig maakt; zulk een be
trekking tusschen een man en vrouw kan niet
op den duur van liefde onderscheiden blijven".
Mrs. Fenwick Miller is het geheel met haar
eens; zy waarschuwt alle jonge vrouwen en jonge
meisjes tegen platonische vriendschap als de bron
van eindeloos verdriet, van verwoeste levens en
gebroken harten.
Hetgeen ons in al deze verhandelingen treft,
is de zekerheid en onbevangenheid waarmede al
deze dames over het begrip »liefde" redeneeren,
alsof dat volkomen begrensd, bij alle menschen
eender en duidelijk omschreven was. Uit roman
en dagelijksch leven zou het ons eer voorkomen
alsof dat element in de liefde, dat met met pla
tonische vriendschap gelijk te stellen is, bij het
eene paar zoo oneindig veel grooter en
beteekenisvoller is dan bij het andere, afhangend van
landaard, temperament, omgeving, physieke om
standigheden zoodat sommige individuen geheel
onvatbaar voor platonische, andere geheel onvatbaar
voor niet-platonische liefde kunnen genoemd
worden. By elk dezer categorieën is dus het
conflict tusschen liefde en platonische vriendschap
onmogelijk; maar de afstand tusschen de beide
uitersten moet zooveel nuances mogelijk maken,
dat de vier dames met hare apodictische onder
scheidingen vooral het een of ander romanschepsel.
met netjes geëtiqueteerde eigenschappen van
;verstand en hart", en niet de duizendvoude
werkelijkheid bedoeld zullen hebben.
*
* *
Hoe sterk de -vrouwenbeweging" in de
Vereenigde Staten vooruitgaat, blykt uit de volgende
tabellen, door DieBomawioeZiuiteenAmerikaansch
tijdschrift overgenomen. In Amerika waren:
in 1870: 527, in 1890: 4155 vrouwelijke dokters
en chirurgyns.
'24 » ',? 337 vr. tandartsen.
5 » 210 <> advocaten.
414 . » 4875 - ambtenaren.
?> »>7 » 1235 geestelijken.
O 18<» i ingenieurs en
landmeters.
l » 25 t architecten.
112 11000 schilderessen en
beeldhouwsters.
159 . , ;5000 schrijfsters.
: .'35 » 888 vr. journalisten,
?- ; 5735 ?» 34518 muziekjuffrouwen.
(S92 » > 394!) actrices.
> » 100 H34 tooneeldirectrices.
» 7 v > 21185 vr. stenographen.
8016 (14048 » copiïsten en
secretarissen.
?? t O t 27777 boekhoudsters.
In sommige vakken zijn dus de getallen tien
maal, in andere duizendmaal of nog meer toege
nomen.
Wat het huwelijk betreft, dit heeft er eigen
aardige gevolgen van ondervonden. De meisjes
die gestudeerd hebben trouwen in de eerste jaren
veel minder dan anders; later worden hare kansen
veel beter.
Uit eene statistiek gevolgen te trekken, is vaak tas
ten iu den blinde. Zal men zeggen, dat deze vrouwen
langer aantrekkelijkheid blijven uitoefenen? Zal
men in aanmerking nemen, dat haar studie haar
dikwijls eene zekere welvaart doet verkrijgen, en
zij dus na 35 jaar nog «meisjes met geld" worden?
j Of dat zij, in de wereld rondgaande, meer
geI legenheid hebben om op dien leeftijd nog te
j zoeken 'l Een ander feit is, dat er bijna geen
| echtscheidingen onder haar voorkomen. Ook dit
j kan zijn omdat zij met meer vrijmoedigheid hebben
j rondgekeken en dus beter gekozen hebben, of
l ook wel, omdat zij, van haar waarde bewust, zich
de kleine onaangenaamheden van het huwelijks
leven minder hebben aangetrokken.
#
* *
In p]ngeland deed zich deze week weer de
vraag voor, in hoeverre een echtgenoot aanspra
kelijk is voor de overdreven uitgaven van zijne
vrouw aan toilet. Een kastelein gaf zijne vrouw
250 pond (3000 gulden) kleedgeld, maar de
vrouw had daaraan niet genoeg. Haar
modisterekeningen beliepen <>000 gulden per jaar, en de
man weigerde het tekort aan te zuiveren. Wel
bleek het, dat de mevrouw zooveel nieuwe
japonnen kocht, dat zij ze niet eens alle aan
haar man durfde laten zien, maar ze door haar
kamermeisje liet wegstoppen; maar ook dat zij
in gezelschap van haar man drie dagen naar de
wedrennen te Ascot was geweest en iederen dag
een nieuw costuum had aangehad, >zooals de
moeste dames doen," zeide de modiste. Het slot
was, dat de man betalen moest.
*
* *
Beignets soufflcs. 2 deciliters water, 100 gram
boter, 50 gram suiker en een snuifje zout mengt
men in eene pan boven vuur. Zoodra het gaat
rijzen strooit men er het meel in, met eene hand
roerend terwijl men met de andere langzaam
strooit. Als het deeg een paar minuten ingedroogd
is neemt men het van het vuur en roert er,
haastig mengend, 4 eierdooiers en 3 heele eieren
door, eindelijk het vierde van een oranjeschil en
twee geklutste eiwitten. Men laat het bij stukken
ter grootte van eene noot in de kokende friture
glijden.
! E--e.