De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 16 februari pagina 9

16 februari 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 973 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 9 Vorst Ferdinand's woordbreuk. Vorst FEKDINAND : »\Vaar kan mijn zoon, waar kan m ij n volk veiliger zijn dan in uwe hoede?" Vorstin MARIE LOUISE : »Lafaard! Dat schouwspel wil ik niet aanzien!" itmiimmtiimmmiiimimi mmmiiimmimmmmmmmiutimmiimmmmummmmiimmmmiii Gemowlsbczwaren. Gisteren nacht lag ik rustig te slapen, toen ik plotseling door een groot geraas in de aangrenzende kamer: iets als de slag van «>en omgevallen meubelstuk, wakker schrikte. Tegelijkertijd sloeg de pendule 4 uren en begon mijn kat erbarmelijk te miauwen. Ik sprong het bed uit, rukte driftig, zonder rnij te wapenen of andere voorzorgen te nemen, met een moed die alleen verklaard kan wor den door de vurigheid mijner overtuiging ik behoor met hart en ziel tot de behoudende partij de deur open en stapte het vertrek binnen. Het was helder verlicht en het eerste wat ik zag was een mijnheer, zeer elegant, in zwarten rok, gedecoreerd, wel zeker! die een i'raai, geel lederen valies volpropte met kost baarheden. Het valies was mijn eigendom niet, maar de voorwerpen van waarde be hoorden mij, hetgeen mij een tegenstrijdige ?en ongepaste handelwijze scheen, waartegen ik mij gereed maakte te protesteeren. Hoewel ik dien mijnheer volstrekt niet kende, had hij toch een gezicht, dat mij bekend voorkwam, zooals men ze op straat, in den schouwburg, oestersalons ontmoet, een dier korrekte, gespigneerde gezichten, die iemand van hun eigenaars doen zeggen': »Dat is stellig een lid van de Witte." Beweren dat het mij in het minst niet verwonderde om vier uur 's morgens een heer in rok, dien ik niet had ontboden, bij mij te zien, zou ?overdreven zijn. Maar die verwondering werd versterkt door geen ander gevoel, vrees of toorn, die zulke nachtelijke bezoeken ge woonlijk opwekken. Het elegant en gemoe delijk voorkomen van dien clubman had mij dadelijk gerust gesteld, want om de waarheid te zeggen, was ik op zoo iets niet voorbereid; ik was veeleer bang geweest, tegenover een ruwen inbreker te zullen staan, tegen wien ik uit lijfsbehoud daden van geweld had moeten plegen, waartoe ik volstrekt geen neiging gevoel en waarvan men niet altijd weet hoe ze afl<>open. _ B'vj mijn aanblik had de elegante vreemde ling zijn werk gestaakt en zei met een ironisch inuernenden glimlach : ,,Excuseer mijnheer, dat ik u zoo onbeleefd heb gewekt Maar het is geheel buiten mijn schuld. U hebt inderdaad zeer gevoelige ] meubelen, die bij de nadering van het lichtste koevoetje onmiddellijk in zwijm vallen...." J Eerst toen zag ik, dat de kamer geheel j ontredderd was : laden geopend en leeg ge- j haald, glazen deuren gebroken, een schrijf- :! tafeltje, waarin ik mijn papieren van waarde en juweelen bewaarde, jammerlijk achterover geworpen op het tapijt.... In n woord, een ibrmeele plundering! En terwijl ik dat alles constateerde, ging de al te matineuze bezoeker met zijn welluidende stem voort: O! die nieuwerwetsche meubelen! wat zijn ze innerlijk zwak, niet waar? Ik geloof dat.zij ook al door de kwaal dezer eeuw zijn aan getast en dat ze, evenals de geheele wereld, zenuwachtig zijn." Deze woorden gingen vergezeld van een bescheiden en welwillend lachje, dat wel verre van te kwetsen, den man van beschaaf de opvoeding verried. Ik besloot tusschen beiden te komen. »Wien heb ik de eer te spreken ?" vroeg ik, met minder ongerusten blik de bewegin gen _yan mijn nachtelijken bezoeker volgend, terwijl de tocht van de open deuren bespot telijk met de slippen van mijn hemd wuifde. »0ch!" antwoordde de volmaakte gentle man op ongedwongen toon, »mijn naam zou miss_chien op dit oogenblik een te groote ver rassing voor u zijn .... Bovendien, dunkt het u ook niet beter onze kennismaking, waar ik zeer naar verlang, maar die ik ronduit gezegd, heden volstrekt niet zocht, tot een minder vreemde gelegenheid uit te stellen ? Ik wenschte, indien u het goed vindt, gaarne het strikste incognito te bewaren. »Het zij zoo, mijnheer.... Maar dit alles verklaart nog niet...." »Mijn tegenwoordigheid hier, op zulk een ongelegen uur, en in dien rommei?...." «Juist.... en u zoudt me verplichten...." «Welzeker, gaarne!" stemde de nette onbe kende toe.... »Uw nieuwsgierigheid is alles zins gewettigd, en ik den < er niet aan, mij eraan te onttrekken.... Maar pardon!.... Zou het niet voorzichtiger zijn, nu u een praatje wenscht te maken, als u eerst een chambercloack aantrok. ... U is veel te luchtig gekleed 't Is koud hier.... en men heeft in deze wonderlijke tijden zoo gauw influenza te pakken...." »Dat is zoo Excuseer mij dan een oogenblik." ?(la uw gang mijnheer, ga uw gang.. ." Ik ging naar mijn slaapkamer terug, waar ik schielijk een chambercloack aantrok en zocht den onbekende weer op, die g durende mijn korte afwezigheid had getracht, een weinig orde in dn ontredderde kamer te brengen. »Laat staan, mijnheer, laat staan, als 't u blieft.... Mijn knecht zal dat morgen wel opredderen...." Ik boot; hem een stoel aan, nam er zelf een en zei, na een sigaar te hebben opgestoken, op aanmoedigende!! toon: ?>lk luister, mijnheer...." De clubman had zich kunnen bedenken, evenals alle romanhelden voor zij hun gegeschiedenis vertellen. Hij beging deze bana liteit niet, maar begon ronduit: 'Mijnheer, ik ben een dief.... een dief van professie.... laat ons 't als u wilt bij den waren naam noemen, een inbreker.... U hebt dit ongetwijfeld geraden ?" «Juist!" »Dat pleit voor uw scherpzinnigheid ... Dus, ik ben een dief. Ik ben er niet eerder toe overgegaan, die maatschappelijke positie te aanvaarden, dan na wel degelijk te hebben geconstateerd, dat zij, in den troebelen tijd, dien wij beleven, nog de oprechtste, de loyaal ste, de eerlijkste van alle was.... De diefstal, mijnheer, en ik zeg de diefstal, zooals ik zou zeggen de balie, de litteratuur, de kunst, de geneeskunde, was tot dusver een slecht aangeschreven beroep, omdat allen, die er zich aan wijdden, slechts afschuwelijke lornperds, afzichtelijke vagebonden, menschen zonder eenige opvoeding en beschaving waren. Ik echter beweer den diefstal te herscheppen in een vrijzinnig, eerwaardig en benijdenswaardig vak en het den Juister te hergeven, waarop het recht heeft. Laat ons elkaar geen mooie praatjes verkoopen, mijnheer, maar het leven beschouwen zooals het is. Diefstal is het eenige streven van den mensch. Men kiest geen vak welk ook, versta mij wel dan omdat het ons in staat stelt, iets 't zij veel of weinig van een ander te stelen. U is te goed op de hoogte, u weet zelf maar al te goed, wat onder het schoonschijncnd vernis onzer deugden en van onze eer ligt verborgen, dan dat ik noodig zou hebben mijn bewering met voorbeelden en doorslaande bewijzen te staven." Deze woorden streelden mij te aangenaam in mijn, trouwens gerechtva'ardigden, trots op mijn kennis van de psychologie en de sociale wetenschap, om ze niet terstond met een hooghartig en af'dosnd : "natuurlijk" te be amen Aldus aangemoedigd, ging (ie elegante inbreker met steeds vertrouwelijker gebaren voort: Ik wil alleen spreken van wat mij per soonlijk betreft Overigens zal ik zeer kort zijn. Ik ben begonnen in den handel .... Maar de vuile praktijken, die ik noodzake lijk moest verrichten, de slinksche streken, de onedele bedriegerijen, de valsche gewich ten stonden mijn aangeboren nauwgezetheid. mijn openhartig gemoed weldra tegen .... Ik verliet den handel voor de geldmarkt. De geldmarkt walgde mij .... Ach! ik kon er mij niet toe leeuen onbestaande zaken op te schroeven, waardeloos papier uit te geven. valsche mijnen, valsche landengtes, valsche kolenvelden te organiseeren ! om er onophou delijk np beducht te zijn het geld van ande ren naar mijn koffers te kanaliseeren, mij te verrijken ten koste van den l mgzamen maar zekeren ondergang mijner cliënten, met be hulp van verblindende prospectussen, en orn bewonderenswaardige combinatiën tot het uitoefenen van gewettigde zakkenrollerij te scheppen, 't Was mij totaal onmogelijk; mijn goheele karakter, nauwgezet en wars van alle InugiMis, kwam er tegen in opstand.... Toen dacht ik over het journalisme .... IK had geen maand noodig om mij te overtuigen, dat de journalistiek haar volgelingen geen brood geeft, tenzij zij zich gewetenloos tot de grofste chantage verlagen.... Toen probeerde ik het met de politiek.. .." Hier schoot ik onwillekeurig in een lach, die niet scheen te zullen bedaren ...." »Zoo is het!" bevestigde mijn gentleman.... «Verdere woorden y.ijn overbodig. Kortom, ik beproefde dus alle geschikte beroepen en eervolle loopbanen, zoowel in het publieke als in het private leven, die voor een ijverig, ontwikkeld en net mensch, als ik ben, open staan. Ik zag duidelijk dat diefstal, met welken naam men dien ook verbloemt, het eenige doel was, de eenige drijfveer van alle menschelijk streven. Diefstal, niets dan diefstal wel is waar misvormd, vermomd, maar daarom des te gevaarlijker. Ik kwam dus tot de vol gende conclusie: »Daar de mensch nu eenmaal niet aan die noodlottige wet van den diefstal kan ontkomen, zou het veel eervoller zijn, wanneer hij dien openlijk bedreef' en zijn natuurlijke begeerte, om zich eens anders goed toe te eigenen, niet verheelde met opgesmukte verontschuldigingen, denkbeeldige hoedanig heden en hoogdravende aanprijzingen, welker bloemrijke klinkklank niemand meer misleidt. Van toen af' ben ik iederen dag gaan stelen ; ik dring 's nachts rijke huizen binnen; ik ontneem anderen wat ik noodig acht om te voorzien in mijn behoeften en een met mijn begrippen overeenkomend mensonwaardig be staan te leiden. Dit vereischt iederen nacht een uur of wat, tusschen een partij billard in de club en een wals op het bal. Buiten die uren leef ik als iedereen. Ik ben lid van een club; ik heb prachtige relatiën. De minister heeft mij onlangs gedecoreerd.... Eu wanneer ik een goeden slag heb geslagen ben ik ontvankelijk voor edelmoedige op wellingen. O.n kort te gaan. mijnheer, ik bedrijf openlijk, zonder omwegen, wat de heele wereld langs slinksche paden en verachtelijke kronkelwegen pleegt: (liefstal.... Maar mijn bevrijd geweten verwijt mij nu niets meer, want van alle wezens die ik ken, ben ik de eenige, die manmoedig zijn handelingen in overeenstemming heeft gebracht met zijn denk wijze en onafwijkbaar zijn natuur heeft ge schikt naar de geheimzinnige beteekenis van het leven. .. .'' Het schijnsel der kaarsen verbleekte in het daglicht dat door de latten der neergelaten jalouziën binnendrong. Ik noodigde den eleganten onbekende uit, mijn onbijt met hem te deelen, maar hij verontschuldigde zich, omdat hij in pontificaal was en mij door zulk een vergrijp tegen de etikette niet wilde krenken. O.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl