Historisch Archief 1877-1940
974
DE AMSTEEDAMMEE
A°. 1896.
WEEKBLAD VOOK NEDEELAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat twee Bijvoegsels.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel b}j de Vijzelstraat, 542.
Zondag 23 Februari
Abonnement per 3 maanden ....
Voor Indiëper jaar
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Advertentiën van l?5 regels /l. 10, elke regel meer
Reclames per regel
?1.50, fr. p. post ? 1.65
mail',,
10.. 0.12»
. 0.20
. 0.40
INHOUD:
TAK YEEBE EN VAN NABIJ: Amsterdam en
N.-Amstel. Nieuwe Gevaren. SOCIALE AAN
GELEGENHEDEN: De toekomst der menschheid,
door F. M. C. Signalementen uit den
Utrechtacben Gemeenteraad, door Jan v. 't Sticht. MUZIEK
in de hoofdstad, door Van Milligen. FEUILLE
TON: Baby, waar ben je? RECLAMES. VOOB
DAMES: De zelfmoord in onze letterkunde, door
Thérèse Hoven. Oud en Arm, I, door G. C.
Stelifogwerff-Jentink. Allerlei, door E?e. KUNST
EN LETTEBEN : Opgang, door Ch. M. van Deventer.
SCHAAKSPEL. VAEIA. ALLEBLEI. PEN
EN POTLOODKBAS8EN. ADVEBTENTIEN.
Bijvoegsel: Kaart van Amsterdam met de te
annexeeren gedeelten der omliggende Gemeenten.
iiiiiiiiiiiiniinii
Amsterdamenl.-Amstel
>Een plattelandsgemeente, die een groote
stad omgrenst, is sinds enkele jaren het
toevluchtsoord geworden van eenige
duizende stedelingen, die zich aan de lasten
van een groote stad onttrekken, om
er alleen de lusten van te smaken, en
dat op een tijd, dat de groote stad zich
gedwongen ziet millioenen uit te geven voor
allerlei werken ten algemeenen nutte. De
«historische" toestand, waarmee men dus te
rekenen heeft, is voor een goed deel spik
splinternieuw. Men is niet op de gedachte
gekomen de grensscheiding tusschen Amster
dam en N. Amstel te veranderen, omdat de
Nieuwer-Amstelaars zich op patriarchale wijs
zijn gaan voortplanten en de talrijkheid der
geboren N.-Amstelaren dat dorp in een stad
heeft herschapen, neen, alleen omdat de
Amsterdammers, die den fiscus wilden
ontloopen, de naastliggende groene velden tot
hun woonplaats uitkozen en er hun huizen
huurden.
Langs de zuidelijke en zuid-oostelijke grens
van Amsterdam bouwen de speculanten rijen
van huizen, die niet onder toezicht der
Amsterdamsche bouwpolitie staan, of de door Am
sterdam vastgestelde rooilijn, de voorschrif
ten omtrent riooleering, faekaliënafvoer, op
hooging van terrein enz. behoeven te eer
biedigen en noodigen een iegelijk, die de
groote stad niet kan missen uit, om daar zijn
domicilie te kiezen.... ten einde zooveel
goedkooper te wonen, als een ongeordende
gemeente minder belasting heft, dan eene,
die in alle noodzakelijke behoeften moet voor
zien. De onzichtbare grens maakt den ge
lukkige tot een N.-Amstelaar. Men kan
b.v. in de P. C. Hoofstraat, in hetzelfde huis
te Amsterdam geboren worden en in
N.Amstel sterven. De vraag, waar men daar
zijn ledikant plaatst is een van het hoogste
gewicht. Maar al verkeert men niet in zulk
een eigenaardig geval, de huizen staan slechts
op enkele minuten van de grens der hoofd
stad en de trams, die naar den Dam
rijden, zijn er of komen weldra gereed.
Het gevolg hiervan is, dat aan Amster
dam eenige duizende belastingplichtigen wor
den ontfutseld, en natuurlijk elke rijke
Amsterdammer die niet gaarne naar zijn
vermogen wordt aangeslagen?om met het
voorloopig verslag te spreken «dikwijls de
grens overschrijdt." Is een
inkomstenbelaslasting mogelijk als ieder Amsterdammer,
mits in een straat of op een gracht aan
gene %ijde van de onwaarneembare grens
wonende, zich aan haar onttrekken kan?
Men behoeft waarlijk niet scherpzinnig te
zijn, om te begrijpen, dat het behoud van
zulk een toestand, die pas een begin ver
toont van hetgeen te wachten staat, een
ruïne voor de hoofdstad moet worden.
N.-Amstel is niet een gemeente met een
bepaalde kern, die historisch als middelpunt
van een beschaafde stadsbevolking kan gel
den. Integendeel. Zij bestaat uit een groote
oppervlakte weiland, waarin streken met
boerenwoningen, en voorts uit buurten, in de
nabijheid der stad verrezen, waarvan som
mige wel eens door de dorpelingen zelf, «toe
vlucht voor behoeftigen" genaamd.
In deze streken, buurten, paden en stegen
is niet het middenpunt te vinden voor eene
stad.
Tot voor korten tijd was bet
plattelandselement het alles overheerschende. Maar wat
zal nu geschieden ? Zoo dicht mogelijk
langs de officieele grens van Amsterdam,
over een lengte van meer dan een uur
gaans, op allerlei wijs verspreid, worden de
bouwterreinen in exploitatie gebracht. Men
stelle zich dat voor en vrage zich af, op
welke wijs politie, brandweer en onderwjjs
zal moeten worden ingericht om deze ge
meente, met inbegrip van haar wijd uiteen
wonende plattelandsbevolking, als een een
heid, en dat schijnt men toch te willen, naar
den eisch des tijds te besturen en te ver
zorgen.
Het is doodeenvoudig onmogelijk. Men
verwijte Nieuwer-Amstel niet, dat het dit niet
kan. Evenmin, dat het er voorloopig niet
naar zal streven. Wilde het voldoen, zelfs
aan de matigste eischen, het zou een belas
ting moeten heffen, minstens tweemaal hooger
dan die welke Amsterdam oplegt. En zoodra
het die vraagt slaan de Amsterdamsche
Nieuwer-Amstelaars de grondwet, waarin zij
nu zoo ijverig studeeren dicht, om weer op
Amsterdamsch gebied de goedkoopheid te
zoeken. Nieuwer-Amstel moet, om zijn be
volking aan zich te verbinden, zoo goedkoop
mogelijk huishouden, terwijl de lange en
hoogst onregelmatige lijn, die zijn uitbreiding
volgt, het tot het uitgeven van groote som
men verplicht.
Wat anders kan daarvan het gevolg zijn,
dan een voortdurend teren op kosten van
Amsterdam ? Hoeveel brandspuiten zou Nieu
wer-Amstel zich b.v. moeten aanschaffen en
bemand hebben, om over de geheele linie,
waarop het post vat, het brandgevaar tijdig
te kunnen bezweren ? Hoe talrijk zou niet
het heldencorps harer politie-agenten dienen
te wezen, om over een zoo verdeeld wonende
bevolking te surveüleeren ? En haar scho
len, haar kerken, haar inrichtingen van
maatschappelijken aard, het behoeft waarlijk
geen betoog, dat Amsterdam in allerlei, wat
geheel of ten deele ontbreekt, zal mogen
voorzien. Want wij herhalen het, omdat het
door de meesten schijnt vergeten te worden,
N.-Amstel is niet een dorp met een sinds
een heele of een halve eeuw bestaand mid
delpunt van beschaving, dat, steeds in om
vang zich uitbreidende als een kleinere cirkel
den grooteren van de hoofdstad raakt, maar
een reeks van op zich zelf liggende buurten,
omringd door een groote uitgestrektheid wei
den. Buurten, waarvan sommige met hun
eindpunt de grens van Amsterdam raken,
en eindpunten weder, die, nu door lange
reeksen van in exploitatie gebrachte of te
brengen bouwgronden een onregelmatige, tel
kens afgebroken lijn langs de zuidelijke 911
zuid-oostelijke grens der hoofdstad zullen
vormen.
Niemand met het terrein en de bijzonder
heden bekend, zal kunnen gelooven, dat wat
men, meer ironisch dan waar, gelieft te noe
men : den historischen toestand, nog enkele
jaren zal kunnen geëerbiedigd worden. N.-Am
stel moet gedeeld worden. Geen sterveling !
zal het oorbaar achten, dat een landelijke
bevolking, die een flinke dorpsgemeente kan
vormen, aan de willekeur van een stadsbe
stuur wordt overgeleverd, en dat nog wel '
van stedelingen, die om belastingheffing te
ontkomen, de grenzen overtrokken. En even
min zal iemand lust hebben de stelling te
verdedigen, dat N.-Amstel door een raad
van boeren kan worden bestuurd. De be
langen der stedelingen en die der dorpers,
indien zij zich niet laten samenvatten in het
uitsparen van de noodigste uitgaven, om die
op rekening van Amsterdam te stellen, zijn
te ver uiteenloopend, dan dat men die door
n kollegie zou kunnen laten behartigen.
Wordt N.-Amstel niet ten deele bij Amster
dam gevoegd, dan is een ingrijpen in dezen
historischen toestand, een verbreken van den
band der gemeenschap, toch aanstaande. De
vraag kan dan slechts zijn, of het misschien
in het algemeen belang is, dat, als een lange
smalle telkens afgebroken streep, langs Am
sterdam een nieuwe stedelijke gemeente wordt
gevormd.
Hiertegen zou alles pleiten, naar men wil,
uitgezonderd ne overweging. Men zegt
Amsterdam wordt proportioneel voor den
lande te groot.
Zonderlinge kleinsteedsche angstvalligheid
en toch behalve de animositeit mag men
haar voor de voornaamste oorzaak van de
kleingeestige manier, waarop een deel der
volksvertegenwoordiging van ons
miniatuurland deze kwestie heeft besproken, houden.
Welk gewicht ontleent een klein land niet
aan zijn groote steden? Maak Amsterdam
in elk opzicht tot een wereldstad en Neder
land rijst in dezelfde verhouding in aanzien.
Eendracht maakt macht en dat zou niet
waar zijn op maatschappelijk gebied i
Hoe grooter steden, hoe krachtiger brand
punten van leven. Zouden nijverheid, handel,
wetenschap en kunst, een tiende van hun
macht en aanzien verworven hebben, wan
neer niet steden van reusachtigen omvang
een zoo groot deel der stoffelijke en geeste
lijke kracht bij elkaar hadden getrokken,
om, naar de evenredigheid hunner talrijke
bevolking, ook grootsche werken te verrichten ?
Neem Amsterdam van 't IJ en veeg Rotter
dam van de Maas weg, -?wat blijft er over
van onze hedendaagsche naam en macht?'1
* #
*
Het bovenstaande schreven wij Maart 1882,
naar aanleiding van het plan-Hix tot grens
verlegging, dat slecht ontworpen, gebrekkig
toegelicht, destijds niet tot het doel heeft
geleid.
Veertien jaar later is, wat wij toen aan
voerden, nog van kracht.
Thans echter staan wij voor een beter
ontwerp, is de noodzakelijkheid van grens
verlegging nog duidelijker gebleken, schijnt
de animositeit tegen de hoofdstad minder
groot, en is de minister, die schriftelijk en
mondeling zijn voorstel te verdedigen heeft,
een heel wat krachtiger figuur, dan zijn voor
ganger van '82, de zwakke spreektrompet
van het Dagel. Bestuur der hoofdstad zelf.
Een minister, die de overtuiging is toege
daan, dat de vorming van bloeiende steden,
in het belang des lands is, dat de ontwikke
ling dier steden van te groot gewicht is, om
haar te belemmeren ten behoeve van inge
zetenen, die niet met grens-verandering in
genomen zijn, moet de man zijn, om een
eind te maken aan den onmogelijken toe
stand, waarin de hoofdstad door de oude
grensgregeling is komen te verkeeren.
Het sprekendst argument voor de samen
voeging van het stedelijk deel van
NieuwerAmstel met Amsterdam geeft een kaartje,
gelijk dit nummer bevat. Men stelle zich
voor de meeste straten aan de grens van
het oude Amsterdam, doorloopende op het
gebied van N.-A. deze grens van het westen
naar het oosten, ter lengte van meer dan een
uur gaans, gesplitst bovendien door een rivier,
wier oevers niet door bruggen verbonden zijn,
en men heeft alles wat noodig is, om tot het
inzicht te komen van het onredelijke, onbil
lijke en hinderlijke van zulk een scheiding
tusschen Amsterdammers ten noorden en
Amsterdammers ten zuiden dezer volstrekt
willekeurig getrokken lijn. Want juist de
eenige overweging, die nog zou kunnen leiden
tot een handhaving van zoo iets gebrekkigs,
uitgaande van den eerbied voor de autono
mie der gemeente, wordt door zulk een kaartje
te niet gedaan.
Wie toch kan iets gevoelen voor de ge
meentelijke autonomie, waardoor 20,000 zie
len, wonende van de Hugo de Grootstraat
tot bij het Loozingskan aal, verbonden worden
tot een nheid van stad of dorp? Men zou
een deel der takken, aan den boom ont
sproten, en dus vastgehecht aan denzelfden
stam, met evenveel recht een afzonderlijk
bestaan kunnen toeschrijven, als deze brokken
van straten wegen en vaarten te samen
vatten en omslingeren met den band van
n gemeente-wezen of n gemeentelijk be
lang. Maar helaas, deze fictie van een ge
meente, of liever, deze autonomie van een
groep menschen, zonder dat zij eigenlijk een
gemeente vormden, zóó lang geduld, heeft
kwaads genoeg gebrouwen!
Terecht schreef het Handelsblad:
«Driemalen in den tijd van vijf-en-twintig jaren
is Rotterdam uitgebreid. In 1809 is er
Feijenoord bijgevoegd ; in 188C Delfshaven, in 1895
Kralingen, Charlois en deelen van IJselmonde
en Overschie. Maar Amsterdam vraagt reeds
twintig jaren te vergeefs om de noodige ruimte
voor zijn ontwikkeling, en daardoor zijn
parasitische toestanden geboren, die tot schande
strekken van onze wetgevende macht. Wan
neer in tijds de grenzen behoorlijk waren
verlegd, zou de uitbouw van Amsterdam
vermoedelijk een heel ander en heel wat
fraaier en gezonder karakter hebben gekregen.
Nu was men beperkt binnen een nauwen band.
Dan had men voor ruime pleinen, meer
parken, breeder straten kunnen zorgen, en
ware de bloei van de hoofdstad niet door
kunstmatige forensenteelt onderdrukt".
Gelukkig heeft v. Houten dit ingezien.
Wenschelijk ware het, zoo schreef hij in zijn
Mem. van Antw., dat men de uitbreiding van
een gemeente deed voorafgaan aan de vol
bouwing van haar territoir. Maar het spreekt
van zelf, dit te doen zou al zeer
onnederlandsch zijn. Eerst als het kalf verdronken
is, acht men het ten onzent verdienstelijk de
put te dempen. - Dit zij zoo het wil, maar
ieder zal toestemmen, dat in deze put nu
toch kalveren genoeg zijn verdronken! Vóór
15 en vóór 20 jaar stonden de mannen die
het weten en die het doen moesten, al bij
den rand te praten en elkaar te verzekeren
dat het zóó niet langer kon. En nu . . ..?
Nieuwe gevaren.
De openbaarmaking door de Duitsche re
geering van de diplomatieke stukken, die
betrekking hebben op de Zuid-Afrikaansche
Republiek, en de daarop gevolgde discussiën
in den Duitschen Rijksdag hebben, zooals
de Berlijnsche correspondent van de Daily
New* erkent, duidelijk doen uitkomen, dat
Duitschland zich geen recht van veto in
Zuid-Afrikaansche aangelegenheden aanma
tigt en dat president Krüger noch de
tusschenkomst van Duitschland, noch die van
eenige andere regeering heeft ingeroepen. Dit
laatste had men lang geleden kunnen weten;
immers keizer Wilhelm heeft in zijn veelbe
sproken telegram aan president Krüger dezen
gelukgewenscht, dat hij den aanval op de
Republiek had afgeslagen ronder een beroep
ie doen op de Jmlp van andere mogendheden.
Om aan de Engelsche legende een schijn van
fegrondheid te geven, zou men dus den
eizer rondweg voor een leugenaar moeten
uitmaken.
Ongetwijfeld zijn aan den Duitschen consul