De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 1 maart pagina 5

1 maart 1896 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 975 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. DAMEjS. Ond en Am, (Slot). Oud n arm te zijn, door welke oorzaak ook, is iets vreeselijks. Bovenal voor hem en haar die in de jeugd en ook op rijperen leeftijd een zekeren welstand genoten, en eerst later, langzaam maar zeker afdaalden, al verder en verder, al dieper en dieper, en eindelijk niet meer in de toekomst durf den blikken, omdat zij huiverden bij 't idee, oud n afhankelijk te zijn, te moeten leven van den eenen dag op den anderen, steeds in zorg en moeite, op den schoonsten zomerdag reeds met schrik denkende aan den winter die volgen zal... En dan daarbij te gevoelen, dat men dikwijls zoo heel vroeg reeds een sta-in-den-weg, een lastpost wordt voor anderen, die zelf al genoeg zorgen en lasten hebben te torsehen I Dat gevoel is ondragelijk en dat gevoel kreeg 't goedige vrouwtje, dat ik Betje noemen zal, telkens weer op nieuw te pakken. Als kind van tamelijk gegoede burgerouders had Betje een vriendelijke jeugd gehad. Als eenigst dochtertje onder eenige broers opgegroeid, zou men hebben kunnen verwachten, dat zij meer een //jon gen" geworden was en iets flinks, iets ferms had overgekregen, dat de overlevering zegt, dat aan mannen en jongens altoos zoo bizonder eigen is. 't Kan zijn, dat die broers op dien regel (?) een uitzondering maakten; hoe dit zij: Betje was een stil, eenvoudig kind. Alle luidruchtigheid en overdreven vroolijkheid was en bleef haar vreemd. Stil en bedaard was zij als meisje; ingetogen en wars van alle twist en tweedracht bleef zij als volwassen dochter, en toen hare ouders ziekelijk werden, was zij hen in alle opzichten tot een hulp en steun. De bloeiende winkelzaak, waarvan 't ge zin altijd had geleefd, werd door haar met behulp van twee broers in stand gehouden, en toen de ouders, hoogbejaard en geheel uitgeleefd, kort na elkander kwamen te sterven, toen dacht ieder dat Betje de affaire op den ouden voet voortzetten zou en men achtte haar hiertoe allezins bekwaam. Een der broers had echter trouwplannen. Zijne aanstaande was wel is waar niet in een winkel opgevoed; maar //met het ambt komt het verstand", of wel: liefde redeneert niet," en zoo geschiedde het, dat op zekeren dag Betje plaats maakte voor de jonge vrouw en het ouderlijk huis verliet, om bij iemand in de buurt, een oude kennis vanhaar vader, als huishoudster in dienst te gaan. Blijmoedig, hoewel innerlijk geschokt, aanvaardde zij de nieuwe betrekking en vervulde ook die weer zoo goed zij kon. Doch na weinige jaren stierf ook haar patroon, de familie kwam eerst om oom" te begraven, en daarna nog eens om de nalaten schap te verdeelen en toen kon Betje elders haar fortuin zoeken. Zij zocht en men hielp haar zoeken, en eindelijk : zij vond. Eenige jaren van tamelijk kalm geluk volgden; want ook in de nieuwe be trekking had zij zich spoedig de eigenaardigheid van de dame, bij wie zij thans half als meid, half als gezelschapsjuffrouw diende, eigen gemaakt en ook met de kinderen en kleinkinderen der dame kon zij het heel goed vinden. Men prees haar bij tijd en wijle hemelhoog, moedigde haar, toen de oude dame sukkelend en tobberig werd, door allerlei voorspiegelingen en beloften aan, en sprak er dik wijls over, hoe zij nog eens rustig en kalm zou kunnen leven; koe, dat werd er niet bijgevoegd, maar geheimzinnige blikken, welwillende lachjes en enkele losse gezegden, wanneer er sprake van was, dat eene andere dienende geest door haar me vrouw of de nagelaten kinderen voor haar leven was bezorgd, enz. enz. wekten in 't gemoed van Betje eene hoop op de toekomst, die haar telkens met nieuwen moed bezielde en htar krachten gaf, om soms meer te doen dan het niet al te sterke lichaam haar toeliet te doen. Eindelijk legde de oude dame na een pijnlijk lijden het moede hoofd voor 't laatst ter neer, dankbaar voor de trouwe zorg en toewijding van Bet, voor wie zij zei dat nu een goede oude dag aanbreken kon. Zij had daarvoor gezorgd.. .. De kinderen en kleinkinderen kwamen en 't zelfde tooneel, dat Betje al eens van haar leven in haar vorige betrekking had bijgewoond, her haalde zich ook daar: eerst de stille week van de begrafenis en daarna de meer luidruchtige dagen gedurende den strijd om het mijn en dijn, gevolgd door een leeg huis en afrekening met de nu over bodig geworden Betje, die men heel graag helpen wou waar men kon, maar die nu zeker weer een anderen dienst hebben moest. Een andere dienst?! Weer in betrekking?! En die beloften dan, en die schoone verwachtingen, en de woorden van de overledene?! Ja, zie je ... men zou haar graag voorthelpen, men zou haar altijd dankbaar blijven, men zou haar heel graag mooie getuigschriften geven; maar overigens: ieder was zich zelf het naast, de erfenis was bovendien niet meegevallen, zeker een gevolg van dat gesukkel der laatste jaren; en wat die woorden der oude dame aangingen, daar behoefde niemand rekening mee te houden. Beschreven bij notariëele acte was er niets en dus ... Betje mocht blij zijn, dat zij drie weken lang boedelbewaarster had mogen wezen. Dat was gemakkelijk genoeg verdiend. Maar men zou om haar denken en als er zich iets voordeed, dan zou men er alle werk van maken. Daar stond de goede oude Betje (zij telde in middels al twee en zestig jaren) aan den grond genageld en met de tranen in de oogen. Een eigenlijk thuis" had zij niet, 't loon dat zij bij de oude dame genoten had, was zij aan nette kleeding, zoodat zij steeds knap-burgerlijk voor 't licht kon komen, wel uoodig geweest, 't Weinigje dat zij van haar ouders geërfd had, was in de winkelzaak gebleven; de achteruitgaande tijd had op die zaak ook z'n stempel gedrukt. .. wat zou ze beginnen dan op nieuw dienen gaan! Op voorspraak van de nagelaten kinderen der overleden dame vond zij alweder wat zij zocht en opnieuw trad zij in eene woning, waarin van een beperkt inkomen een stand werd opgehouden en waar dus haar loon alweer zooveel mogelijk be knibbeld werd. Als juffrouw van gezelschap" (de titel was iets beter geworden en kleeding, etc. dien den daaraan geëvenredigd te zijn) waarde zij nu dag en nacht om de haar toevertrouwde dame rond, kieeg weinig rust, deelde in al het leed en het weinigje lief dat deze mevrouw ondervond, en koes terde slechts een schijntje hoop in de toekomst bij de gedachte: als zij eens een gaathuiskainertje te Marssum krijgen kon ! Dan zou ze ten slotte nog eens een recht gelukkigen ouderdom kunnen krijgen, dan zou zij nog eens kunnen rusten en genieten, dan O, de oude ziel kwam in extase als ze aan dat geluk dacht, en op zekeren dag vroeg ze mij of ik haar niet wilde helpen ; want men had haar gezegd, dat men, om bij de heeren'' te slagen, een krui wagen" hebben moest. Ik aarzelde. Was ik wel de geschikte persoon om als kruiwagen dienst te doen ? Als zij die en die liever eens vroeg . . . . ? Maar die en die hadden geen lust of waren natuurlijk bang niet te zullen slagen en wilden ! geen vergeefsche moeite doen, of wel, ze kenden de i heeren" niet, kortom die en die staken geen hand uit. Welnu, dan maar in vredesnaam voor kruiwagentje gespeeld, met de nieuwe sollicitante en ook wel zonder haar l op audiëntie gegaan, hier een beetje gepraat, daar een weinig betoogd; daar weer een langer betoog gehouden, geluisterd naar verhalen van andere oude zielen, nop1 onge lukkiger, nog ouder, nog armer dan m'n Betje, gekeken naar lange lijstjes van namen van vrou wen, die reeds zóó en zóó lang gesolliciteerd had den, ook een enkele maal niets van dat alles, om dat mijnheer" me niet te woord kon staan, en ein delijk bijna wanhopende aan eenig resultaat, maar toch volhoudende en steeds met nieuwen moed aan 't werk, als ik Betje weer gezien en gesproken had. Zoo verliepen vier jaren. Betje was inmiddels negen en zestig jaar geworden en sinds twee jaren buiten betrekking, na hare mevrouw" vijf jaren lang verpleegd en verzorgd te hebben en nu logee rende, eigenlijk zwervende, bij familie en vrienden, zonder eigenlijk thuis. Het wachten viel Betje lang, haar hoop werd flauwer, zij was al zoo oud, en weer sprak men" er van of ze maar niet liever een gemakkelijken dienst zoeken zou O, als ik er aan dacht, wenschte ik rijk te zijn en in iedere courant zocht ik steelsgewijze naar eene annonce van eene proveniersche in 't Marssumer gasthuis; maar als geen zorgen meer knellen, daar leeft een mensch langer om! De proveniersches worden oud! En zooals ik zocht, zoo zocht ook :ij, nu eens hoopvol en vol verwachting, dan met de bittere gedachte, dat het voor haar niet was weggelegd, dat groote geluk * * * uVerblijd U met de blijden." Hoe aanlokkelijk heeft dat woord me altoos in de ooren geklonken, i hoe gaarne voJg ik dat bevel op, dat tevens zoo gemakkelijk te volbrengen is ! Hoe dankbaar was ik verleden week gestemd, toen ik dat bevel opvolgen kon, toen ik Betje ver tellen mocht, dat haar wensen vervuld zou worden, dat haar bede niet onbeantwoord blijven zou ! 't Was jammer, dat de heer die me m staat stelde, die blij mare te brengen, zelf niet getuige was van de stille, innige zaligheid, die het oudje overweldigde eu bijna te groot was voor 't arme verwoeste hoofd. Daar zat ze, met de eene hand de mijne kramp achtig drukkende, met de andere op het hart, om het pijnlijk snelle kloppen van 't ontroerd gemoed te bedwingen. Tranen van blijdschap en dankbaar heid vloeiden langzaam over de bleeke kaken, het gansche lichaam schudde en trilde, en toen zij eindelijk, eindelijk! woorden kon vinden, was 't wartaal wat zij sprak, maar die getuigde van veel verkropt leed, nu wegvluchtende voor een naamloos geluk. Geheel onbezorgd tot aan haar laatste levensure, een rustig, vriendelijk, gezellig thuis, geheel vrije woning, vrij brand, gedeeltelijke voeding (gedeeltelijk heet het, maar als men hoort wat de vrouwtjes al zoo krijgen : rundvleesch, rookvleesch, erwten, boonen, roggebrood, wittebrood, boter enz. dan weet ik wel vooruit, dat m'n oude Betje niet weten zal, hoe door den rijst-en-brijberg heen te komen) en dan nog een zekere geld som 's weeks, waarvan zij nu eens zelve voor zich alleen een stand" ophouden kan, een stand als proveniersche, die na een welbesteed leven van werken en zorgen voor anderen, nu een rustigen, beerlijken levensavond genieten kan. Nog eenige weken en ik zal weer eens die poort van 't Poptit-gasttuis mogen binnengaan, met hoe geheel andere gemoedsaandoeningen dan jaren her ! En weer zal ik een oude ziel hooren roemen haar groot geluk. Maar als er dan iemand is, die me vraagt of ik daar wel zou willen blijven, dan weet ik vooruit wat ik zeggen zal: nog niet, mijn tijd van rust na arbeid is nog niet daar. 'k Gevoel me nog krachtig en vol levenslust en levensmoed. Maar hoe goed zou het zijn, hoe vertroostend voor zoo menige arme tobbert, 't zij man of vrouw, als voor elk mensch zulk een rustige, vreedzame levensavond was weggelegd! Hoevelen drukken niet enkel de zorgen van 't heden, maar pijnigt nog meer en des te zwaarder de gedachte aan den ouden dag, de gedachte : Ond r,n d r/n ! G. C. STELLINGWERF?J EXTINK. Leeuwarden, 16 Eebr. '90. IIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Mode. De gewenschte man. Uit Engeland. De cosy. Strijken. Becepten. Het karakter der mode voor dit voorjaar zal waarschijnlijk bestaan in het fichu, dat een voor naam bestanddeel van de nieuwe costumes zal uitmaken. Men kan het afzonderlijk nemen, maar beter en eleganter zal het in bijzondere harmonie met ieder toilet genomen worden. Een elegant eostuum werd dezer dagen uit Parijs naar eene Koninklijke Hoogheid te Nice gezonden, violet satijn met schouderstuk van gefronceerd zyden mousseline, violet en rose, waarvan het fichu iets heel moois was : Louis XVI, van vieux rose fluweel, geborduurd met staal en git, op de schouders gegarneerd met los gedrapeerd zwart zyden mousseline, van voren dichtgeknoopt en de taille in het ceintuur gestoken, zoodat het een soort van blouse vormde. Van achteren een groote noeud papillon. Men maakt de fichus evenzeer van dunne of zware zijde als van dun fluweel, gevoerd of onge voerd (soms zelfs gewatteerd), omzet met veeren rand, met goudborduursel, kant of gekroesd gaas, en al wat maar mooi is. Er wordt beweerd, dat nu eindelijk de ballon mouwen zullen wijken; een begin maakt men met sommige baltoiletten, waar de mouwen liefst geheel weggelaten worden of vervangen door cascades van gitten, of ook wel door groote schouderstukken, wier afhangende lussen en ein den den bovenarm bedekken. Eenige vooruit strevende danseressen doen nog anders; zy' laten de mouwen geheel weg en ook deze strikken, daarentegen breken zy' geheel met het décolleté, maken de japon tot aan de ooren dicht vorm : vest met revers en zetten er een hoogen uitstaanden kraag bovenop, zooals die van de bonten winterpelerines. Het maakt eenigszins den indruk alsof ds dame van de naaister was weggeloopen, terwy'l deze bezig was het corsage te passen en met de mouwen niet klaar was. * * * »Hoe wenschen vrouwen zich een man?" heeft de Norih American Review gevraagd. Voorloopig zy'n er van de antwoorden drie geplaatst; het beste geschreven en gedacht is dat van miss Elizabeth Bisland : »Iedere vrouw hoopt en wenscht vooral dat haar man inderdaad een man zal zy'n, in karak ter en aanleg, veel liever dan een wezen met tal van tegenstrydige deugden. Haar ideale echtgenoot moet jaloersch zy'n, in zooverre dat hy' toont haar op pry's te stellen. Hij moet haar noch als meesteres, noch als kameraad, noch als dienstbode beschouwen; haar moederschap doet haar hooger staan dan deze alle drie. Zy' is iets verschillends van hem, de verpersoonlijking van zijn fijnere kieschere gevoelens, van zy'n emotieleven. Hy' neemt al het ruwere voor zijn rekening, maar is veeleischend voor haar in alles wat haar sfeer betreft; hy verlangt de grootste inspan ning van al haar vermogens. Hij wil evenmin een koel hótelleven als koele genegenheid of slordig uiterlyk. Over 't algemeen moesten de mannen van onze dagen meer met hun vrouwen in 't publiek ver schijnen, en in die gevallen minder een martelaarsgezicht zetten; thuis moesten zij minder toe geven aan eene losheid in kleeding en manieren, die het geluk van eene vrouw kan kwetsen. Menige vrouw is er toe geneigd, eenig be dwang in taal, eenige hofTelijkheid als iets van waarde te beschouwen; het kost den man weinig, haar in dit opzicht aangenaam te zijn, en zij is er altoos dankbaar voor.'' Aardiger en typischer wordt dit laatste punt behandeld in het New England Muijazine. «Goede en knappe menschen hebben soms met een enkel woord een geheelen misstand in het licht gesteld. ?AVie praat ooit met zy'n vrouw?" zei Patey tot Wilberforce; en het is een feit dat veel mannen nooit met hun vrouwen praten. Wilberforce zelf begon er over na te denken ; hy' ging een week van zy'n verblijf in de vroolyke uitgaande wereld van Londen na, bedacht hoeveel genoegen hem het praten met Mad. de Staël en het dineeren met andere begaafde en geestige vrouwen had verschaft, en keerde tot zich zelveu in. In zijn dagboek vindt men het besluit, van deze opwek kende en verlokkende gesprekken af te zien, omdat zy hem den huisely'ken omgang vervelend en dof hadden doen vinden. Hij had natuurlijk juist andersom moeten han delen en met mevrouw Wilberforce moeten gaan praten. En zoo behoorden mannen in 't alge meen te doen, het huiselijk gesprek van hun vrouwen verlevendigend door de praatjes van de buitenwereld, en de vrouw moest zorgen op de hoogte te blijven van wat hij kon vertellen, zoodat zij er steeds belangstelling voor had. Ook is het mogelyk en Wilberforce's besluit, in zijn dagboek vermeld, zou het doen vermoeden, dat hij alle ressources van zijn geest in de Londensche gesprekken had ten beste gegeven, en dan aan mevrouw Wilberforce alleen een afgemat en uitgeput conversatievermogen thuisbracht." * * * De Ladies' Pictorial van deze week heeft de volgende mededeeling in haar berichten uit de hofkringen. Verteld wordt, dat de verloving tusschen prins Karel van Denemarken en zijn mooi nichtje, prinses Maud van Wales, ofschoon de jongelui, neef en nicht elkaar, sinds de jeugd dikwyls gezien hadden, eerst tot stand gekomen is, nadat de jonge prins zy'n nichtje had leeren vëlocipèderijden. Dan volgt: »De verloving brengt dus verandering in de plannen die men met de jonge Koningin van Nederland had. Zij zou de vrouw geworden zijn van den tweeden zoon van den Koning van Denemarken, had het lot niet anders beslist. Nu zijn de Nederlanders erop uit, een anderen passenden man te zoeken voor hun jonge soevereine, en nolens-volens zal het arme kind worden uitgehuwelijkt aan een Duitsch vorstenzoontje. Het is waarlijk geen benydbaar lot, als erfgename van een troon geboren te worden." Aan het Engelsche hof heeft men dus eene verbintenis tusschen de jonge koningin en den Deenschen prins wel als heel zeker beschouwd. * * * Voor de cosy, de gewatteerde satijnen of pluche kap die men over den trekpot zet, om de thee warm te houden zonder gevaar te loopen dat zij gaat koken, werd deze week in Figaro een aardig nieuw model gepubliceerd. Men knipt het fluweel of' pluche (van donkere kleur) in den vorm van een generaalssteek, beter: Napoleonssteek, laat om den bovenrand een streep wit dons o£ veerenrand uitkomen, eindigt aan beide zijde met een tourl'e van lussen lint, en brengt op den steek in den vorm van een cocarde met schuif, goudgalon en knoopen aan Hetzelfde model kan men ook varieeren van licht satijn of gedamasseerde zijde, met toull'es kant aan de einden en als bovenrand een kanten ruche met choux en panache ; maar dit is veel minder eigenaardig. * -X* Glanzend strijken is een specialiteit der Amerikaansehe waschvrouwen. De voortreft'elykheid zit echter minder in het strijken zelf, dan in de stijfsel die zy gebruiken. Het recept hier voor is het volgende: In kokend water werpt men (een stukje als een hazelnoot per liter) spermaceti, fijn gesneden opdat het gemakkelijk oplost, en een weinig zuivere witte was, dit laatste om het plakken der strijky'zers te voorkomen. De stijfsel mengt men aan in koud water, tot zij een dikke bry vormt; dit moet zeer zorgvol ge schieden, anders wordt zy klonterig bij het ko ken. Dan giet men langzaam en steeds roerend de stijfselpap in het kokend water tot zij dik is als stroop; men laat het 15 a '20 minuten koken, maar schudt of roert dikwyls omdat het aan den bodem van de pan wil kleven. Als de stijfsel gaar is, giet men ze door een natten doek en laat ze bekoelen tot de vingers de hitte kunnen verdragen. Men doopt manchetten, front, boord, etc. in het vocht, laat alles goed doordringen, neemt het er uit, veegt met een doek de over tollige stijfsel af, rolt het overhemd op en kan het een kwartier later stryken. De Amerikaan sehe strijksters gebruiken een speciaal stry'kijzer, aan den eenen kant puntig, aan den anderen rond; zy maken het heel heet, stryken heel stevig en heel gauw, en drukken vooral sterk met het ronde achtereinde van het strijkijzer. Een ander recept voor stijfsel, sterker, voor losse boorden en manchetten, is dit: Op een liter maïsstyfsel, 90 gram natriumsilicaat, .'50 gram dextrine of Arabische gom en t>0 gram kandijsuiker. * * * Portugaise. Men maakt een marmelade of moes van peren, perziken, appelen of wat ook, naai den smaak geparfumeerd met vanille, citroen of kirsch. Afzonderlijk maakt men een gewone crème met denzelfden geur, of althans niet met een daarmee strijdenden. Men bekleedt een porseleinen vorm van binnen met caramel, begint met een laag marmelade, dan eene laag crème en zoo vervolgens, tot de vorm gevuld is. Men laat do portugaise au bain- marie gaar worden, in den vorm bekoelen, er uit glijden en discht haar koud op. /ij kan ook zeer goed den vorigen dag gnmaakt worden. i- ^ * Parvjsche obliccn. Men zeeft :ïkilo bloem van meel en plaatst het in een terrine met an derhalf kilo stroop, :!?"> gram lijne olijfolie, l glas oranjebloesemwater en ?_' geraspte citroenschillen. Met een houten lepel mengend, voegt men er langzaam wat water bij, zoodat het deeg slap wordt zonder toch geheel vloeibaar te zijn : vooral oppassen dat het niet klontert. Men voegt er nu 8 eieren bij, en als het deeg zoodoende weer steviger geworden is, maakt men het oblieyzer aan beide zijden goed heet, botert het, werpt er een lepelvol deeg in, en laat het deeg op zeer heet vuur goed gaar bakken. Als de oblie mooi goudbruin is, rolt men haar met behulp van een kegelvormig houtje nog op het ijzer tot een peperhuisje, en steekt deze peper huisjes naar gelang ze te voorschyn komen, in elkaar. E-e.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl