De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 1 maart pagina 9

1 maart 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 975 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De annexatie van Nieuwer-A m stel. Mr. van Houten als rattenvanger. Dat armenverpleging voor den Staat geen plicht kan zijn, aangezien deze Staatsplicht den armen een recht zou geven, is wel het eenvoudigste dat men als vriend van den rechtsstaat kan l~etoogen en, gelijk u bekend zal zijn. met mijn beginselen transigeer ik nooit. Open de deur voor het solidariteitsge voel om daaruit staatsplicht af te leiden en ge doet het ethisch gebied geweld aan. Gij tilt den Staat uit zijn voegen, ge revolutioneert, ge re-vo-lu-tio-nért de maatschappij. Neen. zei ik, dat is, hoezeer ik het ook hierin met je eens ben, niet wat mij zoo gestreeld heeft toen ik je redevoering las, maar je plan om de vrouw van de armenzorg uit te sluiten, die praetische zet in deze dagen van over gevoeligheid van valsch sentiment dat ?écrasons la femme dat is subliem, dat is unique, dat is geniaal Levy deed een stap achteruit. Wat meent u l riep hij uit. Dacht u dan werkelijk, dat ik, om de bedeeling voor den man eenigermate toereikend te ma ken, die van de vrouw zou willen opheffen ? Dat zou immers barbaarsch zijn, mijnheer Brommeijer! Neen, u heeft mij niet begre pen, en Levy schudde wel driemaal zijn hoofd. Dat crasons la femme was een druk fout. Ik kom juist van de Pijpenmarkt waar ik eerherstel heb gevraagd. Wat moeten de menschen wel van mij denken! U vat dit nu in mijn voordeel op, maar mijn benijders en de -dames.... Het is infaam, heb ik tegen dien corrector gezegd, mijn crasons l'infame te veranderen in crasons la femme; aan welk een reputatie stelt uwe lichtzinnigheid mij bloot! Wat zal men mij, na zulk een woord niet ten laste leggen ? Men zal beweren, dat Mr. Levy het schoone geslacht den oorlog heeft verklaard: dat hij de dualistische scheppjng tot een monistische wil omstempelen, dat hij de generatio aequivoca, anders gezegd de generatio spontanea voorstaat enhetmenschdom, dat sedert Kant den voet op de hoogste aport van den den kladder heeft ge zet, door hem teruggevoerd zal worden tot een atavistischen bestaansvorm. Jongmensch, zei ik tot het bedremmeld mannetje: het cogito ergo sum wordt in u gelogenstraft, want moge het zijn u niet ontzegd worden, het cogitare is u alleszins vreemd. Hadt gij even nagedacht, ge zoudt gevoeld hebben welk een verwarring door uwe woorden moest worden gesticht; dat begint natuurlijk met Mr Levy heeft gezegd crasons la femme, en dan volgt er weldra : Mr. Levy denkt aan een crasons van wat het meest vrouwelijke is, crasons l'église, Ie prêtre, Ie diable, crasons Dieu ! Want vriendlief zoo gaat het gerucht; de faam groeit als een zeepbel waarin geblazen wordt, fama crescit eundo.... daarom vóór het te laat is : crasons la fatne ! Toen ik van de infame sprak, had ik het oog pp art. 21 van de armenwet, dat de bur gerlijke gemeente voorschrijft alleen te bedeelen bij volstrekte onvermijdelijkheid dit. mr. Brommeijer, noemde ik een schandaal, in strijd met het solidariteitsgevoel dat ons allen, arm en rijk, behoort te verbinden. Ik keek hem eens aan en zag, dat hij er niet aan dacht me voor den mal te houden. Levy's ernst was niet minder dan die van mijn vrouw, toen ze hem van ochtend wel had willen laten roosteren door hérèse, en door zijn ernst bracht hij mij zelf in een nog boozer bui. dan mijn teleurstelling mij al had bezorgd. Wat duivel, zei ik, ben jij nu een kerel! Je fchijnt wel geboren te zijn om ieder, die het goed met je meent, tegen je in te nemen. Wat doe je nu weer V Je trapt je eigen _nest onder je voeten weg. Je stand punt is het Rijk of de gemeente dat is hetzelfde, geen plicht om de proletariers te onderhouden, want als dat tuig eens meent recht te hebben op bijstand, is de ellende niet te overzien en tegelijkertijd kom je ver klaren, dat het infaam zou wezen, ze niet goed te verzorgen, de bedeeling te onthouden als dit niet eens onvermijdelijk is. Het is dus wel plicht van de Staat maar geen rechts plicht... nu zou ik je toch willen vragen, waar haal je die twee soorten van plicht van daan ? Plicht van den Staat is het, het infame ^ niet te doen, hoe moet nu de Staat dat infame craseeren, zonder den bedeelingsplicht, die bedeelingsrecht geeft, te aanvaar den? 't Is weer het oude leventje: je staat met je hoed af voor het solidariteitsgevoel, je buigt voor de godin dezer eeuw en terwijl je je haar dienstwillige dienaar noemt, vouw je achter je rug je handen om den ouden Staat te laten zien, dat je voor zijn eeuwig welzijn bidt. Je bent weer amphibie. Weer, zeg ik, want zoo is het altijd met je geweest. Toen ze de neutrale school begonnen te be stoken, heb je de wereld doof geschreeuwd met je: geen steen van de vesting!' en wat is het nu? Je wandelt zonder eenig hartzeer te betoonen over de half geslechte wallen, alsof het er op geen kilometer metselwerk aankwam. En toen die verdraaide Tak met zijn kieswet verscheen, stond je stijf op de Grondwet, tot ze je het vuur zoo na aan de scheenen hebben gelegd, dat je eindelijk van die heele wet niets meer over hield dan een schijntje. Natuurlijk zoo zal het nu ook gaan. Niet langer bedeeling alleen bij volstrekte on vermijdelijkheid d. i. als politie-maatregel tegen menschenmoord, neen, een roi/ale bedeeling, een bedeeling bij vermijdelijkheid, niet uit St&&taplicht, maar uit Staats-1 ie f hebber ij, laat naar je kijken ! Mijnheer Brommeijer, begon Levy, permitteer me u te doen opmerken, dat iemand van uwe scherpzinnigheid niet behoort voorbij te zien, hoe men in onze dagen van heeten strijd tusschen twee beginselen, die als antipoden zich tot elkander verhouden, het solidariteits-beginsel en het abstract-rechtsbeginsel, leidende het een tot de warme gevoels-, en het ander tot de koele redeneerings-staat, be dacht moet zijn op elke poging tot verzoening dezer altruïstische en individualistische tendenzen. Men zal de beide lijnen, die bestemd schijnen zich voortdurend van elkander te verwijderen, naar elkaar moeten ombuigen ; daartoe echter wordt een groote mate van denk- en wilskracht vereischt, en waar de oppervlakkige toeschouwer zoude kunnen wanen, dat de mensch, die zich tot zoo iets aangordt, een zwakkeling is, naar twee zijden tegelijk ziende, niet wetende in welke richting hij zich zal wenden, is hij inderdaad de kloeke stoere werkman, die de gespierde armen ontbloot orn de hand te slaan aan een reuzenarbeid, dien hij wel zal kunnen aanvangen, maar wel ken de eeuwen alleen zullen kunnen voltooien. Ja dat kennen we, riep ik uit. Daar heb ben jelui advocaten een handje van, wat je daar zoo staat te bezingen is immers niets anders dan het vreten van twee wallen, en dat bekomt zelfs een ezel slecht. Neen, wou je een kerel zijn, dan hadt je moeten opko men voor het beginsel van de oude armen wet, en. als mijn vriend Hintzen, uitroe pen : hier sta ik, ik kan niet anders, de duivel helpe mij ! Maar jij, je redeneert alle goede dingen en je zelf omver, want wat zal nu het gevolg zijn van ie spaech ? Dat al wat den sentimenteelen kant uit wil zich op jou beroept. Levy zullen ze zeggen, verbeel je Mr. LQvy zelf' verklaart, dat de tegenwoor dige overheidsarmenwet een gruwel is; de menschen moeten het ook volgens hem veel beter hebben. Nu ja dat zullen ze van je overnemen, want als dat maar eerst is toe gegeven, komt de rest van zelf wel. En ze hebben gelijk. De rolsirckte onccrmijdelijkh"itl die hadt je juist het eerst in vei ligheid moeten stellen en wat doe je je schreeuwt het uit: crasons l'infame! En nu maak je een spektakel omdat die verstan dige corrector, verstandiger dan jezelf, cra sons la femme had laten staan. De man was volkomen in zijn recht, crasons la femme hadt je moeten zeggen maar die ,,femme" was je dan zelf. Levy protesteerde met alle gestes die hij te voorschijn kon brengen, tege lijk. Ja, vervolgde ik: jij bent een vrouir, zoo als je daar staat, zes zeven voet lang, met al de bedriegelijke kenteekenen van mannen moed en mannenkracht in houding en ge laat. Als een vrouw begin je gewoonlijk te opponeeren. meteen hysterisch geweld, alsof je de wereld in elkaar zult trappen, wanneer ze j 3 je zin niet willen geven, en terwijl je zoo raast ben je al bezig met je te onderwerpen; je neemt een air aan alsof je je eeuwig zult verzetten en je leeft van verzoenen ; je bent een vrouw, want jegevoel coquetteert. met je verstand en terwijl je verstand heel pedant alleen meent uit wandelen te gaan, heeft de ander het toch aan het lijntje... je bent een vrouw, want Adieu, mijnheer Brommeijer Adieu! en mij de hand toestekende, keek hij mij aan, alsof hij zeggen wou: dat zijn dingen waarnaar ik mij niet verwaardig te luisteren.... maar geluisterd had hij, en goed ook, want hij stapte het Singel op, de stalhouderij voorbij, en beklom den stoep van zijn vroeger woonhuis waar hij den sleutel in het slot trachtte te steken, zóó was hij het slachtoffer van verstrooidheid. Ik nam nog even zijn verbazing waar, toen hij tot de ontdekking kwam hoe hij zich ver giste, en wandelde voort, bij mijzelf' naden kende over het gesprokene. Op wien kan je tegenwoordig nog vertrouwen, vroeg ik droef geestig. De een na den ander ontvalt je, alles wijkt voor de overmacht van de nieuwe ideeën, die op den keper beschouwd, evenveel van een idee hebben als Levy van een held. Alleen Gijs, zoo moest ik mijzelf bekennen, maakt een uitzondering op de bende. Gijs. in plaats van medegesleept te worden, weer stond de strooming, ging tegen de golven in. Gijs werd niet slechter, maar beter. Wat heeft hij zich voor een week of wat weer uitstekend in de Eerste Kamer gehouden. Terwijl de heele wereld bijna alleen aan een arm mensch denkt, gevoelt hij nog iets voor een rijk mensch. Gijs werd althans een onzer oprechte vrienden. In dat opzicht heeft hij in den Haag vorderingen gemaakt. Toen hij hier was vertrouwde hij er niet n uit de Bocht, en uit de Bocht niet alleen, hij vertrouwde geen enkelen Amsterdammer. Voor zijn inkomsten belasting waren we allemaal bedriegers, en om ons te plagen, nam hij nu eens de eene dan weer de andere gracht of straat, en zoo bij hon derden tegelijk werden we verhoogd in den aanslag; hij dacht, op die manier zal ik wei te weten komen, hoeveel jullie fraudeert: hij zette ons toen de schroef' aan en draaide maar toe, tot wij begonnen te kermen. Ik herinner me nog best, eens in een tram ge zeten te hebben met zes van me buren, die gingen reclameeren. En wat scholden we hem uit, om zijn onderstelling, dat wij Am sterdammers n voor n boeven waren ! Maar nu te midden der hoogst aangeslagenen het woord voerende heeft hij het lage, het gemeene van zulk een manier om als iiscus den beul uittehangen in het helderste licht gesteld. Een rijke Nederlander moet niet in zijn aanslag in de vermogensbelasting ver hoogd worden, als men hem zelf daarover niet eerst gehoord heeft, want de groote meerderheid van ons belastingschuldigen be staat uit eerlijke menschen. Zoo spreekt Gijs tegenwoordig. Aardig, Gijs' verblijf hier en de opgedane ervaring hebben nagewerkt, net als een badkuur. Zoo je er niet van dood gaat, wordt je er eerst veel later recht beter van. Nu dat (rijs er heelemaal gezond van geworden is, noem ik een welverdiend succes!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl