De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 8 maart pagina 3

8 maart 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 976 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. de burgers van voor vijftig jaren nu nog eens den blik over dat kerkhof konden laten gaan en de weelde aanschouwden die daar heerscht, dan zou den zij gman denken, dat we na den dood toch nog lang niet allemaal gelijk zijn. Het is mode ge worden, onder hen die het betalen kunnen natuur lijk, om zich reeds bij leven en gezondheid, een lief plekje uit te kiezen, waar men eenmaal in den kring zijner familie rusten zal en daar dan een prachtig bardsteenen magazijn te laten bouwen met den naam van de firma en de leus, woaroudf r men geleefd en gewerkt heeft, er op gebeiteld. Nu, er zijn wel menschen geweest, die 's nachts in hun doodkist gingen slapen en er zijn nog duizende natuurgenooten, die eenige malen daags in den palm van hun hand kijken om bet Memento Mori telkens weer voor oogeu te hebben; in zeke ren zin doen die grafbouwers dus niets nieuws en men moet het zelfs in hun prijzen, dat ze deu steenhouwer ook wat willen laten verdienen. Maar toch als ik eens een enkele maal een bezoek aan dit kerkhof gebracht heb en daar peinzend liep tusschen die prachtige tomben en praalgraven, dan keerde ik nooit naar de bedrijvige stad terug met dat gevoel van kalmen ernst en berusting dat ik gehoopt, althans verwacht had, dat daar over mij zou gekomen zijn. Och, neen, ook daar op die stille plek vervolgde mij de ijdelheid der men schen en hinderde mij in mijne stille overdenkingen. Pas had ik het roerend grafschrift gelezen, dat slecht uit het eene woord moeder" bestond of eenige schreden verder kreeg ik verschrikkelijk groote namen en lange titels en bijpelspreuken onder het oog. En nauw had ik mij vol aandoening af gewend van een eenvoudige, doch zooveel zeg gende, afgeknotte zuil boven het graf eener eenige dochter of daar stond ik voor een eigenwijze bronzen engel, die als een balletdanseres zich op haar grooten teen in evenwicht hield en naar den hemel wees alsof ze het jonge mensch dat aan haren voet rustte den weg wilde wijzen. Maar het onaangenaamst werd ik getroffen toen ik door het zijhek het kerkhof verliet. Toen kwam ik langs een graf waar tegen een staanden steen een photographisch portret van een jong meisje prijkt en daarnevens een ledig portret lijstje dat in een oogenblik van diepe smart is bestemd gewor den om spoedig, heel spoedig, het portret te om randen van den geliefde, die een uitvoerig graf schrift op den steen liet beitelen. Maar de jonge ling leeft nog en is gezond als een visclije in het water, en den stoel waarop hij maamden achtereen bijna dagelijks bij dat graf kwam zitten peinzen en treuren is reeds lang verdweenen. want .... de jongeling is weer verliefd geworden, zegt men, «l> een kern gezonde maagd. Zeer natuurlijk en lofwaardig ook van hem! Met de dooden kan men niet leven! .... Maar nu die stoel weg is, moest dat portret en dat grafschrift ook maar weg. Dat zou voor alle partijen beter zijn, anders komen er maar onge lukken. Ik heb een jonge weduwe in mijn familie gehad, die ging hertrouwen eu dat zou bepaald een gelukkig huwelijk geworden zijn, want de meuscheu hielden dol veel van elkaar. Maar het is een zeer ongelukkige echt geworden alleen wegens dien eersten man. Toen zij namelijk voor de eerste maal zich op de huwelijksponde ter ruste legden, lispelde zij zacht en teeder: Nacht Doris!" Ho, ho, riep de jonge man; ben je nu mijn naam al vergeten? Ik heit Hendrik." »Ja maar, antwoordde zij; zoo heette hij!" Maar daar was haar tweede man volstrekt niet mee ge diend. Nacht Hendrik, moest ze zeggen! Dat wou ze wel doen, maar het allerlaatste, vóór ze ging iiiiliiiiiiiimiiiiiiiiiiHiiiiHiiittiimiiit luimiiimmiiiiiiiiiiimimiimiiiiHiiiiiHiiiiH mum inii HET TAFELSCHUIERTJE. Naar het Fninsch van FRAXC;OIS Co i'MOE. Het tafelsehuiertje heeft al het onheil gesticht. Ge weet wel.... het schuierlje van wit haar met ivoren rug en steel, in den vorm van een sikkel of Turkschen sabel, waarmee in burgerfamiliën, vóór het dessert, het meisje of somtijds de dame of de dochter van het huis, om de geheele tafel heen, bij eiken gast, de kruimeltjes van het tafellaken veegt. Welnu, dat is mijn ongeluk geweest. Ik had hoegenaamd geen plan om te trouwen. Op acht-en-twintig jarigen leeftijd, niet waar? hoefde ik er volstrekt geen haast mee te maken. Mijn chef de bureau een voortreffelijke baas, die mijn handteekening op de presentielijst namaakte, wanneer ik te laat kwam, had mij al zoo vaak gezegd: «Als ik jou was, zou ik niet trouwen .... Dat zeg ik je niet, omdat ik zelf al tien jaren van mijn vrouw gescheiden ben, maar .., heusch ! als ik jou was, trouwde ik niet'. En dan, ik had in La Rochefoucauld reeds het gevleugeld woord gelezen, waarvan ik eerst nu den diepen zin begrijp, maar dat ik toeti reeds instinktmatig bewonderde: »Er zijn goede huwelijken ; zalige huwelijken zijn er niet''. Bovendien, ik was volmaakt gelukkig en had mijn jonggezellen leven uitmuntend in gericht. Ik was in die dagen ? zooals trouwens nu nog ? beambte bij een gemeente-instelling. Zeven en twintig honderd, benevens een gratificatie, is al heel aardig, als men acht en twintig is! Het departement waaraan ik was verbonden (Bureau des Horgucx et Anijiliithéatres) en de afdeeling, waarmede ik belast ?was, de verdeeling der kadavers over de verschillende snijkamers, waren niet bepaald slapen: Nacht Doris! Dat had ze 'm op zijn sterf bed beloofd! En of Hendrik al boos werd, het hielp hem niets. Zij bleef op haar stuk staan en hij sprong ten slotte uit bed en ging naar de logeerkamer, zeggende: dan slaap jij ook maar bij Doris, hoor!" En sinds dien leven zij afge scheiden en ongelukkig. Het huwelijk is, zooals een boer wel begrijpen kan, kinderloos gebleven eu na een jaar of vier van zulk samenleven is Hendrik gestorven. Nu zegt ze eiken nacht, vóór het slapen gaan: Nacht Doris, nacht Hendrik ! en ik meen zoo iets gehoord te hebben, dat er veel kans is dat een zekere rederik als den Dritte im Bumde zich aan haar nachtgroet zal moeten er geren. A.ls de man nu maar bijtijds door de familie gewaarschuwd wordt. Maar om nog even op ons Volksgebouw terug te komen! Voor kleinere bijeenkomsten is dat zeker voldoende, maar zoodra er een openbare bijeenkomst gehouden wordt waarop een groote toeloop van menschen verwacht wordt is er helaas, geene zaal in, die ru;m genoeg is. Gelukkig heeft echter in den laatsten tijd het bestuur vau Tivoli zijn afkeer van de sociaal-democraten overwonnen en stelt de lokalen van dat park ook voor deze partij beschikbaar! Zeer begrijpelijk, want hit bestuur zal al wel bij ervaring hebbeu dat er wel bijeenkomsten zijn niet vau sociaal-democraten, in welke stoelen en tafels heel wat meer te lijden hebben, dan wanneer deze gevreesde menschen bijeen zijn. In de afgeloopen week sprak er een Gentenaar, de heer Edmond van Beveren, op eene meeting, bijeengeroepen door de coöperatieve bak kerij, waarvan Van der Wallen, ook al een sociaal democraat, directeur is. De Gentenaar sprak over coöperatie en verklaarde dat, hij ook een volbloed socioal-democraat was als de menscheu in de Maliebaan het hadden kunnen hooren zouden hunne harten zijn blijven stilstaan maar, voegde hij er bij, wij hebben te Geut een broodfabriek gesticht, eu confectiemagazijnen en mannfactuurwinkels en kruidenierswinkels en een steenkolenmagazijn ge bouwd, waar de arbeiders goedkoop hunne waren kunnen koopen en waar we hun bovendien nog 30 percent van het in een jaar voor het brood betaalde geld teruggeven. En als ze ziek worden dan krijgen ze van ons een dokter voor niemendal en de geneesmiddelen ook. Zie, dat hebben wij sociaal-democraten gedaan, wij geminachten en gevloekten wij, uitvaagsel der maatschappij. En zoo ging hij maar voort met allerlei mooi's van die sociaal-democratische partij eu hare be ginselen te vertellen. Neen, als hij weer eens komt moeten de menscheu uit de Maliebaan toch eens komen luisteren, dan zouden zij hem meteen eens kunnen zien ook, om zich in acht te kunnen nemen. Want hij is om nooit te vergeten ! Jas, broek en vtst, daar valt niets op af te dingen; das eu boord ook j uiet, alles heel gewoon. Schoenen waren arglistig j verdekt opgesteld achter de balustrade van het j orkest, waarop hij stond te spreken. Maar een ! gezicht! .... Nu ja, dat is bedrog natuurlijk. Een joviaal gezicht, zoo iets van: allo kameraad wille me nog een potteke vatte, zulle!" Maur boven dat gezicht! .... , wat is God toch wijs en goed! Hij lx hoort tot de gcteekenden ! Hij heeft een kaal hoofd, zoo kaal als een fat soenlijk mensch zijn knie ! En dan vau der Wallen, die kon men daar ook zien ! Een man met een baard ! Ja, die sociaal democraten laten alles maar staan wat zij hebben! Ik ken menschen die er een dag voor met, hun gezicht op den bodem van een varkenshok zouden willeu liggen, om zoo'u baard op hunne kaken te imiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiH opwekkend, toegegeven ; en ik had den geheelen dag zes groene archiefdoozen voor oogen, met nankin etiketten, waarop ik in sierlijk rondschrift met een haai : :/Bestem ming der lijken" geschreven had. Maar ik was mijn vak volkomen meester;'k deed mijn werk, voor 't vuistje weg, in een uur of wat en doodde de rest van den kantoortijd niet rebussen uit de Monde llluxtré; 'k had er verbazend goed slag van gekregen. Ik zond de oplossingen in en smaakte de onschuldige glorie mijn naam in het joiin/nl gedrukt te zien tusschen den »Cfi>'cle militaire van Sarretruemines" en de habitués van het Cnféde l'K/ii'Ofie te Pithiviers. Trouwens, de tijd op het bureau gesleten, was een opoffering ter wille van het dagelijksch brood. Mijn eigenlijke leven begon om vier uur, wanneer ik, na mijn handen gewasschen en mijn oud kantoorjasje aan den kapstok gehangen te hebben, met luchtigen tred en mijn rotting zwaaiend langs den boulevard des Invalides en den boulevard Montparnasse den weg naar mijn verwijderd kwartier insloeg. * ;|: * De zomeravonden vooral waren heerlijk. De dalende zon, de zon van »het uur der effekten" zooals de schilders zeggen, verguldde de oude boomen, die tijdens het verschrikke lijke beleg zijn omgehakt en die men later heeft vervangen door vervelende platanen, met een rooster erom heen van gegoten ijzer, dat er uitziet als een voetenkrabber. De boomen van toen waren eenvoudige oude olmen, krachtige oude linden, goede oude kastanjebootnen, uit den tijd van Louis XIV, dielangzaam waren opgeschoten in volle aarde; boomen uit de dagen van het oude Frank rijk, toen men nog niet zoo gejaagd was, toen de degelijkheid nog werd betracht, toen men er den tijd voor nam die vereischt werd, om een boom te planten of een instelling op te richten. Het was goed loopen onder hun stevige takken, onder hun dicht gebladerte, dat de ondergaande zon doorzaaide met vonkelende lichtpuntjes. Voor de gare de l' Ottesl, halt! De bediende had mijn tafeltje gereserveerd, voor het venster op den entresol der kleine restauratie, waar ik op mijn gemak dineerde, me onderwijl zien ontluiken, maar al wat zij doen is vergeefs ! En zoo'n sociaal-democraat .... Zonderlinge spe ling der natuur! Koelstra ook al, die daar goed keurend stond te knikken tegen van Beveren, die heeft ook al een knevel! Een knevel en een sikje, iets wat herinnert aan de vroeger iu de mode zijnde impériales". Maar, wat blikslager, waar moet het dan toch naar toe in den tegenwoordigen tijd, wat moet er van ons welgeziuden : worden! De eenige troost die mij overblijft is de '? hoop, dat zij, als van Beveren, gauw een kaal hoofd j zulltn krijgen. Dan zijn ze ten minste als ze nog ' eens onder die menschen uit de Maliebaan rakeu, uit elkaar te houden. * * * Met de Kaasmarkt ten welker behoeve men hier op ons fraaie plein Vredenburg een leelijke ijzeren zuilengalerij wil houwen, zoo iets als men te Amsterdam op het Waterloopleiu gedaan heeft, gaat het gelukkig nog niet vlug. Alen zegt dat zoo min de burgemeester als de wethouder van Publieke Werken met het door de Kanier vau Koophandel aanbevolen plan ingenomen is en dat ook zonder dat de burgerij zich aangordt om zich bij adres tegtn de gruwelijke ontsieriug van ons schoone plein te verzetten, de gemeenteraad als het dien ooit bereikt zich wel ongeneigd zal tooneu om zich door de zoogenaamde belangen van den handel tot dezen maatregel te laten overhalen. llliinimimlli u ziek. in de Hoofdstad. Wat is wel de reden dat voor een viertal jaren de mnziekbeoordeelaar als een toonbeeld van zelf opofferende plichtsbetrachting alle avonden twee of drie concertzalen moest bezoeken, terwijl hij tegenwoordig in het drukst van het seizoen zijn taak in alle rust eu kalmte kan ten uitvoer brengen ? Is de belangstelling in onze kunst verminderd 'f Volstrekt niet! Doch de concertgeef-lust en moed van velen is zeer bekoeld. liet bleek dan ook hoe langer hoe moeilijker voor alle uitvoeringen, door particulier initiatief geor ganiseerd, een publiek te vinden. Men moest, de zaal niet vrijbilletteu vullen, (zooals de term luidt) en daarmede maakt meii nu eenmaal zijn on kosten niet goed. Ik geloof echter dat de toestand er niet ongun stiger door geworden is. Integendeel. Men kan nu heter dan vroeger aan alles de noodige aan dacht wijden en wie het nu waagt een concert te geven moet wel verzekerd zijn een belangstellend publiek te zullen vinden. In dit gunstige geval verkeeren o. a. de dames IlenriëUe en Anna Kol], de twee pianisten die ccne specialiteit gemaakt hebben van het- uitvoeren van stukken voor twee piano's en het, in die kunst tot eene hoogeii trap van eenheid hebben gebracht zouder en hierop leg ik bijzonderen nadruk dat, men denkt aan africhting of opoffering van het artistieke ter wille van die eenheid. Hare voordrachten staan ook als kunst, hoog. Op het concert dat de/e dames thans gaven, droegen zij eeuige composit.ën voor twee piano's UIMMIIIMMMHIIIII1IHII MMMIHlllmmlllllllllllllllllllllllmiHHII vermakende met naar Je stroomen volks te i kijken, die de treinen van Versailles aan voerden, de artilleristen, allen gelijk, met een roode vlam op hun shako's, log stappend in hun lederen broeken, en de hand om liet gevest van hun sabel geklemd; de verliefde paren, verhit en moe, met groote bouqetien veldbloemen beladen, en de oude botanist met grijzen sik, in stoffige slopkousen eu breedgeranden strooien hoed en met den groenen trommel, die op zijn rug bengelt. 's Avonds ging ik mijn grogje drinken in de open lucht voor een caféen vervolgens ging ik, driekwart van den tijd, naar huis. Wie zou er nu wonen, op mijn kamer hoog in de lucht in de rue d'Assas. De een of andere wandaal misschien, die de muren ontwijd zal hebben, door er potretten van politieke mannen in cltr/»nolitltoyra/ie aan op te hangen. Een blind paard had er in mijn tijd geen schade kunnen aanrichten, 't Was de kamer van een armoezaaier, maar ge meubeld naar mijn zin; de kamer van een i bedaard, huiselijk jonginensch, voor wien aan elke bloem in zijn behangsel een herinnering was verbonden. Daar had ik mijn fluit, mijn pijp, een mollig tapijt, een grooten gemakke lijker! leuiiingstoel, uitstekend geschikt om in te liggen soezen, of' voor de snorrende kachel in te zitten lezen; op een rekje mijn boeken, die ik van buiten kende, de milde scepticisten Monlaigne en La Fontaine, en, voor uurtjes van gemoedelijkheid, mijn geliefden Dickeus; en links en rechts van den spiegel mijn mooie proefdrukken van »le coucher de la mariée'' en /les hasards heureux de l'Escarpolette." Het opstaan 's zomers was verrukkelijk; in mijn hemdsmouwen liep ik door de kamer en rookte mijn mor^eiipijpje, welks blauwe geurige wolkjes in een blonde zonnestraal vervlogen, en door het wijdgeopenJe venster zag ik de massa's groen van het Luxembourg, den koepel van het Pantheon en het Val-deGrace, en lucht, veel lucht. En de vlugge zwaluwen scheerden mij onophoudelijk voorbij, vlak bij mij, en tjilpten hun kort: »kwiekkwiek" alsof zij mij goeden dag zeiden. Maar de avonden waren nog lieflijker, de avonden j bij helder sterrenlicht,, wanneer ik, na een paar mooie hoofdstukken gelezen en een of voor, waarvan ik de Variaties van Sinding, het Imprompiu over een motief uit Manfred vau Reineeke, een nieuwe Fantaisie opus 17 van L. Adr. van Tetterode, en Feit Rauluut van Duvernoy hoorde. Hoewel dit concert goed bezocht was, betreur ik het, dat deze dames niet eens de gelegenheid gegeven wordt zich in ruimer kring te laten hooren, want hare voordrachten verdienen dit iin volle. In de metste gezinnen worden meer stukken voor een klavier voor vier hauden dan voor twee piano's gespeeld, en mei) vindt dan ook lang uiet overal twee piano's, zoodat men te weinig iu de ge legenheid is op te merken hoeveel genot zulke voor drachten kunnen geven eu welke schoone werken er voor 2 piano's bestaan, al is het repertoire dan ook betrekkelijk nog klein. Daarom juich ik het zeer toe, dat onze stadge noot de heer L. Adr. vau Tetterode ten tweeden male eeae compositie voor die instrumenten heeft geschreven, eu wel eeue compositie die ik zeer beslist een groote aanwinst voor de klavierlitera tuur noem. Zijne Fantasie opus 17 is een muziekstuk dat behalve dat het de verdienste bezit van zeer ef fectvol te zijn, zoowel wat vorm als inhoud be treft iets zeer persooulijks, iets zeer oorspronkelijks bezit. De onstuimige inleiding brengt ons naar een rustig thema dat gevolgd wordt door een opge wekter melodie. De componist laat hierna een gedeelte srherzu/ido volgen dat oiis brengt naar het slotgedeelte waar de korte gedachte van de inleiding wordt uitgewerkt en tot het culminatie punt wordt gevoerd. De gedachten zijn niet te veel uitgesponnen doch worden ons in bekuopten, soberen vorm ge geven. Kortom de vorm is zeer gelukkig gevonden. Alle componisten weten hoe moeielijk het is z:ch zelf te beperken. Dat is Van Tetterode hier gelukt, daarom vis'ig ik zeer de aandacht op dit werk van den jongen componist, die reeds in tal van klei nere werken voor zang eu klavier, welke het mij steeds een genoegen was te bespreken, getoond heelt zich bij voorkeur in bescheiden vorm uitende in het kleine groot te zijn, en dit is heel wat neer waard dan klein te zijn in \uiigroole. Hij heeft iets te zeggen. Wat de uitvoering betreft heb ik reeds vermeld dat de concertgeefsters zich voortreffelijk kweten, doch ook de beide andere solisten de heereu H. W'. Hofmeester en J. J. H'igmaus droegen veel tot het weL-lagen van den avond bij. Van den heer Rogmans hoorde ik AJeltilile vau Beethoven. Dit lied van langen adem wordt zelden meer gezongen en dat is eeuigzins te begrijpen. Van de zangen van den grooten meester zijn die waarin hij zicli in de oude traditioneele vormen bewoog en het allegro liefst in rondo-vorm behan delde natuurlijk het meest verbleekt. Men beschouwt ze nu meer als curiositeit dan wel als kunstwerk, bovendien heeft de naam Ailaltnile., die gedurig herhaald wordt op zich zelf reeds iets komisch. De wijze waarop dit gewoonlijk gedeclameerd wordt werkt daartoe mede. (Ik bedoel de korte slag ld-i). De zangers laten dit meestal nog scherper uiikonien iuplaats van de verbinding wat, zachter te maken. Ook de heer llogmans deed dit, wat ik jammer vond. Ik beu overtuigd dat de voordracht er bij zal winnen wanneer die korte slag wat meer wordt weggestopt. Overigens zong (ie heer Rogmans Ailelinde op zijn bekende, talentvolle wijze en was hij vooral in de zachtere expressie zeer gelltlllllllllllllMHIlUIIIIIIIIIIIIIIIII ander van Mozart op mijn fluit gespeeld te hebben, met de ellebogen op de vensterbank naar de luisterrijke pracht van den dieren riem lag te staren, luisterend naar walsen van Bullier, waarvan de zoele nachtwind uu en dan brokken omhoog stuwde. Of ik dan een vrouwenhater was? Geens zins, al had het er wel eenigen schijn van, want rokken speelden geen groote rol in mijn leven. Maar ik voelde bijster weinig voor de modistetjes en winkeljuffertjes, die men 's avonds bij 't sluiten van den winkel op wacht, die onder 't »rneegaan" haar geheele levensgeschiedenis, afgebroken door ziet u's?" en »dat is te begrijpen's", vertellen en die bij het weder aantrekken harer bottines de knoopjes met een haarspeld vastmaken. Dit was het juist wat ik zoo onvoorzichtig was geweest mij tegenover een collega te laten ontvallen (ik had wijzer gedaan, mij voor dien practischen bemoeial in acht te nemen, die uit een oogpunt van economie, voor lief hebberij het schoenlappen had geleerd en op het bureau in verloren oogenblikken zijn eigen schoenen zat te maken). Nauwelijks was het mij ontglipt of hij zei: »'k Weet een uitstekende partij voor je ... dertig duizend francs en vooruitzichten . .. Haar moeder heeft paarsche lippen; 'n hart kwaal weetje ... die leeft niet lang ..." Ik was nog niet besloten ... over denken . .. 't had geen haast... Bah ! veertien dagen later had ik mijn vrijheid reeds in gevaar gebracht; ik had een invitatie aangenomen om fainiljaar ten huize der jonge dame te komen dineereii. Het tafelsehuiertje deed de rest. 't Was bij het dessert. Het diner was recht ongedwongen, bepaald gezellig geweest. Hoe wel mama haar echtgenoot in een vervaar lijke gouden broche op den boezem droeg, scheen zij een uitstekende vrouw en niettegen staande hij min of meer vormelijk was en, vanaf de soep over niets anders had gespro ken dan de politieke gedragslijn die Frank rijk tegenover Rusland behoorde te volgen, mishaagde papa, met zijn grieksch kalotje en zijn modelkop met patriarchalen baard den traditioneelen, die onder artisten opgeld doet voor Mozessen en Saturnussen mij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl