Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 976
lukkig, wat voor iemand die zijne reusachtige
sternmiddelen bezit een groote lofspraak inhoudt. Bij
de forti gevoelt men natuurlijk dat de wanden van
de kleine concertzaal hem wat eng zijn. De groote
zaal is meer zijn terrein.
De heer Hofmeester, vroeger meer als
kwartetspeler dan als solist bekend, heeft dezen winter
ook als solist het terrein op gelukkige wijze ver
overd. Ik hoorde hem in den laatsten tijd enkele
malen en constateer met ingenomenheid dat deze
violist vooral degelijke eigenschappen tentoonspreidt.
Zekerheid in de zeer ontwikkelde techniek, eene
gezonde, natuurlijke wijze van voordracht in den
klassieken stijl, doen in den heer Hofmeester een
hoogst degelijk violist waardeeren.
Ieder kunstenaar geeft ons in zijn spel ook iets
van zijne persoonlijkheid en zijn karakter.
Wat wij stemming en kleur noemen en wat in
de moderne kunst veel meer hoofdzaak, is dringt
bij den heer Hofmeester niet op den voorgrond,
doch biervan een verwijt te maken zou onbillijk
zijn, want ging de beer Hofmeester een anderen
weg uit dan zou hij niet meer zichzelf zijn. En
hij is waard zichzelf te blijven.
* *
Aan het persoonlijke van den uitvoerenden kun
stenaar wordt wel eens te weinig aandacht ge
schonken en dit is toch zoo noodig, vooral ook bij
zijne muzikale opleiding. Zoodra de leerling een
hoogtepunt bereikt heeft dat hij aan een eigen
opvatting kan denken, is het dunkt mij
wenschelijk, dat men hem een weinig zijn gang laat gaan
ea dat men zich eenigen tijd tot waarnemen be
paalt.
Ik beschouw het als een paedagogische fout
dat de kunstenaar eerst aan een zelfstandige op
vatting kan gaan werken wanneer hij zijn leermees
ters heeft vaarwel gezegd, want onder deze om
standigheden moet men zeggen dat dun zijne
leerjaren eerst beginnen.
Hoe vaak gebeurt het nog dat men zegt: Aan
uw spel of zang kan ik hooren van wien gij les
krijgt! Dat is een be'.vijs dat de leerling in zulk
een geval geheel geknipt en pasklaar gemaakt
wordt naar liet opleidings-systeem van dezen of
genen onderwijzer, waartoe het vele voorspelen of
voorzingen op lessen niet weinig bijdraagt, terwijl
men dan vaak ziet dat vooral de minder goede
eigenaardigheden nagebootst, of wel overdreven
worden.
Ik geloof dat een leermeester die iemand moet
opleiden in onze zoo heerlijke, doch zoo moeielijke
kunst, er op aandringen moet dat zijne leerlingen
veel goede muziek gaan hooren, waardoor hun blik
verruimd wordt en dat hen op moet wekken om
zichzelf eene opvatting te scheppen van ieder werk
dat zij voordragen, (natuurlijk nadat men het
technische meester is).
Doch om een ruimen, zelfstandigen blik te geven
is het noodig den leerling te bezielen met het
gevoel van groote waardeering voor alle goede
kunstuitingen. En hier komen wij aan het kritieke
punt.
Wat is de concurrentie nog dikwijls oorzaak dat
men zijne leerlingen liefst in zijn eigen kringetje
opgesloten houdt en het meest critisch gestemd is
voor de kunstbroeders of zusters die de brutaliteit
hebben als solisten succes te veroveren in dezelfde
branche (zou een koopman zeggen).
Ik heb eens een uitvoering bijgewoond van koor
werken waar ook eene sopraan en een baritonsolist
zich deden hooren. Onder de toehoorders bevonden
zich toevallig ook een sopraanzangeres en een bari
tonzanger. Beiden gingen den directeur na afloop
feliciteeren.
IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIII
niet. 'k Had goed, al te goed getafeld. Het
gebraad was ongetwijfeld van een bekwamen
kok gekomen en er was een keurig merk
Bourgogne geschonken. Toen het dessert op
tafel kwam, het gewone dessert in burgerge
zinnen gedurende de wintermaanden: een
taart, sinaasappelen, amandelen en rozijnen,
beschuitjes met kaas, voelde ik mij behaaglijk,
in n woord, lekker. Op dat oogenblik was
het dat de jonge dame, op een wenk harer
moeder, een blikje en het yatagenvormige
schuiertje nam, om bij ieders bord de
kruimeltjes weg te vegen.
Een mensch is niet van steen, nietwaar ? Ik
ook niet; en toen de rijzige brunette, met
baar frischroode wangen, zich vlak naast mij
heen boog om het tafellaken te schuieren,
zoodat de sierlijke ronding van haar buste
mijn schouder aanraakte en de fijne geur
harer geparfumeerde lokken mij naar het
hoofd steeg, zei ik, (de Bourgogne had er ook
wel eenigszins schuld aan), zei ik tot mijzelf:
»'k Zal het aanzoek wagen!"
Welnu, ik heb het gewaagd; het is tien jaren
geleden sinds ik het waagde; en het is goed
opgenomen: en ik ben de ongelukkigste
man ter wereld.
Eerstens, eenmaal getrouwd en familievader
moest ik op 't bureau wel poot aan spelen.
Vaarwel rebussen van de Monde illustré.
Nu zit ik tot aan den hals onder mijn af
schuwelijke paperassen; ik snuffel in de
Morgues, ik wroet in de Amphithêatres. 'k Gruw
er van; 't stuit me tegen de borst, maar
ik heb al drie kinderen en ben nog maar
onderchef op vijfduizend francs. Om de aan
dacht mijner superieuren te trekken en me
als ^specialiteit" op te werpen, heb ik eenige
brochures geschreven, welker titels alleen mij
reeds een walg zijn: »De Morgues, hoe zij
geweest zijn, hoe zij zijn en hoe zij moesten
wezen, l deel in 18o, of: Het gevaar van
overhaaste teraardebestelling, open brief in
80, en op dit moment maak ik een lijvig
verslag over: De kerkhoven buiten de be
bouwde kom der gemeente en het
lijkenvervoer met de spoorwegen, met het oog op de
kieschheid en de openbare gezondheidsleer.
Ik, een voormalig fluitist! Ik, die vroeger
sonnetten dichtte!
Ach ja, mijn arme fluit, mijn arme fluit.
Wat een mooie uitvoering ! zeide de dame. Het
is alleen jammer dat de zangeres niet beter is."
De tweede toehoorder zeide: Ik maak u zeer
mijn compliment. Het gaat uitstekend, maar die
bariton bevalt mij in het geheel niet."
Zie, dat is teekenend !
Waar zoo gedacht en geredeneerd wordt, kan
van een ruimen blik en van veelzijdige ontwikke
ling van leerlingen geen sprake zijn.
Vrije studie geve men den leerling doch men geve
hem tevens het voorbeeld van een warm hart voor
alles wat goed en schoon is. En dit goede en schoone
zoeke men dan niet alleen bij doode meesters of bij
meesters die ver weg wonen, doch ook bij stad- eu
landgenooten, al zijn het ook concurrenten.
Het muziekleven is veel te veel in vakjes en
clubjes ingedeeld. Laat toch die muren en grenzen
vallen, en zet alle deuren wijd open!
VAN MlLLIGEN.
L'Oeuvre.
In een circulaire aan de abonné's op zijn serie
voorstellingen deelt de heer Lugné-Pol thans zelf
mede, dat hij, ontevreden over de vertooning van
(armosine, hun extra aanbiedt den avond van
Dinsdag, met Le Pardon van Jules Lemaitre.
Donderdag, gelijk men weet Raphaël van Romain
Coolus en Brocéliande van Jean Lorrain.
Ullranda."
Ullranda is de titel van het jongste werk van
Carmen Sylva, een drama in n bedryf. Het
speelt in den vóorhistorischen tijd, aan het
Noordzeestrand. De mooiste en voornaamste
maagd van den stam zal hem als gade volgen,
die overwinnend uit den krijg terugkeert. Ull
randa bemint en hoopt op Arbogast. Maar Wodmor
is overwinnaar, en hij brengt Arbogast, zijn
stiefbroeder, die op den tocht tegen hem aan
het muiten is geslagen, als ten doode gewijde
gevangene mede. Ullranda haat Wodmor, maar
deze heeft haar lief met wilden hartstocht. En
nu beveelt Wodmor, dat Ullranda zelf Arbogast
aan de goden zal offeren. Arbogast verlangt van
het wanhopige meisje den dood, maar wraak
tevens. Ullranda doorsteekt hem met zijn eigen
zwaard, en vermoordt dan by het overwinnings
feest Wodmor, haar kweller. De stam wil haar
steenigen, maar een goddelijke grijsaard redt haar
leven en bestemt haar tot priesteres.
De invloed van Felix Dahn is sterk merkbaar
in dit werk, bovendien is er heel wat romanti
sche suiker over gestrooid. Het drama klinkt als
een operatext, en als zoodanig zou het een
menigte voortreffelijke eigenschappen hebben.
Ten voordeele van de Bewaarschool voor Xed.
Isr. Onvermogenden alhier, zal op 18 Maart een
soiree musicale gegeven worden in het Gebouw
v. d. Werkenden Stand, Kloveniersburgwal alhier,
waarvoor de welwillende medewerking verkregen
is van Mej. E. Vas Nunez (Piano) en de heeren
Pauwels, Dons en van Meerlo (Violon d'amour).
De entreeprijs is op slechts ? l gesteld.
Voor hetzelfde doel en in hetzelfde gebouw
zal 15 Maart van 1/4?5 uur een afternoon-tea
plaats hebben, waarop zich o. a. zullen doen
hooren Mej. A. Vliegen, Mej. R. T. Isaücson en
Mej. H. C. van der Maas.
Waar voor zoo'n goed doel zooveel schoons
te genieten valt, zal zeker niet tevergeefs op een
druk bezoek gerekend worden.
iiiiiilMilitiiiiiimiiimiii
iiiiiliiimiiiiiiMiiimimiiiimiiiii
't Is lang geleden sinds ze voor 't laatst
uit haar etui is geweest, evenals mijn trouwe
meerschuimen pijp, de mooigesneden
bulhondenkop. Muziek en droornerijen zijn goed
voor dichters en jonggezellen.
Ook de kalme wandelingen na kantoortijd
zijn gedaan, voor goed. Nu pak ik haastig
de tram om de saaie nieuwe wijk te bereiken,
waar mijn vrouw met alle geweld wilde
wonen, om dichter bij haar ouders te zijn.
Ik bewoon daar een akelig somber huis met
drie afzonderlijk verhuurde bovenhuizen,
ongelooflijk gehoorig en laag van verdieping,
van waar ik, als ik mij 's morgens voor het
raam sta te scheren, het uitzicht op allerlei
stapels afbraak op het erf van een slooper
heb en iets verder tegen den blinden zij muur
van een vijf verdiepingen hoog confectie
magazijn kijk, waar een reusachtige groene
dukvel op geklad is, die uit een hoorn van
overvloed een gemaakt costuum, jas, broek
en vest, voor zeventien francs ! schudt.
'k Heb mij niet te beklagen over mijn
vrouw ; ze is een heel goed schepsel, behalve
dat ze van haar kinderen houdt, niet als
een moeder, maar als een kip en dat zij ze
in den grond verwent. Alleen aan haar
slordigheid kan ik mij met geen mogelijkheid
wennen.
Ik vraag u, is het voor een zenuwachtig
mensch om uit te houden, als hij iederen
dag weer aan modderige kinderlaursjes op
den schoorsteenmantel vindt staan en natte
luiers over 't haardstel te drogen ziet han
gen? En ik begrijp bij mijn ziel niet, waarom
ze per se die meid verkiest te houden, niet
die moedervlek op haar wang, die me altijd
als 'k haar maar even zie, totaal mijn eet
lust bederft.
Met mijn schoonmoeder zou 't ook nog
wel uit te houden zijn, als zij zich niet zoo
slaafsch liet beheerschen door de borstelige
zwarte wenkbrauwen en den golvenden witten
baard van den ouden boeman, haar echtge
noot, wien zij, om bij den gemeenzameii toon
van het huiselijk verkeer den eerbied niet
uit het oog te verliezen, nooit anders aan
spreekt dan :
»Mijnheer Dubu zou u zoo goed willen
zijn, me het mosterdpotje aan te geven.. .
Mijnheer Dubu, blieft u nog gediend van
Een geïllustreerde descniedenis der
Nederl, Letterkunde 0.
Busken Huet heeft eens beweerd (Brieven II,
bl. 285 en vlgg.) dat het «zoo moeilijk is, onze
litteratuur geheel en al au sérieux te nemen";
hij vond »onze litterarische 17e eeuw'' alleen
belangrijk »voor zoover zij eene aanleiding is om
kennis te maken met de renaissance in Italië,
Frankrijk, Engeland, Spanje." Een hoogleeraar,
pas benoemd om in al dat onbelangrijke, dat
niet serieus te behandelen is, college te geven,
ontvangt van hem de raad om zijn studenten
»naar aanleiding van Coornhert over Ariosto,
naar aanleiding van Hooft over Petrarca, naar
aanleiding van Huygens of Vondel over Guarini
en Tasso te onderhouden.
Nu, een jaar of twaalf later, komt professor
ten Brink bewijzen dat de betwistbare uitspraak
van Busken Huet op hem geen vat heeft gehad.
In de «Geschiedenis der Nederlandsche Letter
kunde", die bij de Uitgeversmaatschappij Elsevier
verschijnt, wordt onze literatuur wel degelik au
sérieux genomen en behandeld naar de methode,
door Dr. ten Brink in zijn intreerede (Juni 1884)
ontwikkeld en toegelicht. Een deel van die rede
vinden we terug in de Inleiding, die verder een
omschrijving van de aard en de strekking van de
geschiedenis der letterkunde bevat, een definitie
van de letterkundige kunstvormen en een overzicht
van de literair-historische tijdvakken.
Uit die Inleiding kan opgemaakt worden, en
het blijkt ook uit de al verschenen afleveringen,
dat we geen nieuwe" geschiedenis 2) te wachten
hebben, maar tot op zekere hoogte een werk als
dat van Jonckbloet; maar zonder de polemiek
van dezen, waarmee Huet zo geestig den draak
stak, en zonder Jonckbloets doctrinarisme. Het
laatste mag verondersteld worden op grond van
de stelling: »Bij de beoordeel ing van letterkun
dige kunstwerken leidt de speculatieve formule
tot schromelijke dwalingen." Is het de schrijver
volkomen ernst met die stelling, dan kan zijn
kijk op onze renaissance-mannen, op onze 17e
eeuwers, op Hooft en Vondel vooral veel
eigenaardigs hebben of wel geheel nieuw zijn.
In strijd met die stelling, te doctrinair, lijkt
in de Inleiding dit: »Komt op de vraag: waarom
is deze proza geschreven ? het antwoord: om
een letterkundig kunstwerk te scheppen ! dan
alleen behoort het tot de geschiedenis der Let
teren." Volgens deze formule heeft ieder, die
zich verbeeldt kunstenaar te zijn en die gaat
zitten om te scheppen, recht op een plaats in de
literatuur, maar niet hij, die zegt wat hij te zeggen
miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimi
iiiiiiiiiiiiiimiMn
soep.
Maar hij is het, Dubu, mijn schoonvader,
die mijn leven heeft vergald. Hij is een
bekrompen mensch, een huistiran. Middel
matig en verwaand, maakt hij misbruik van
zijn ernstig en eerwaardig voorkomen om
over alles te spreken met een gezag, alsof
hij de wijsheid in pacht heeft en dwingt mij
zijn idiote theoriën op over kunst, litteratuur,
socialisme, onderwijs, politiek, landbouw en
veeteelt, kortom alle courantenrubrieken,
op een toon die geen tegenspraak duldf. Zijn
aartsvaderlijke kop, die een zeeppop gelijkt,
ergert mij zóó, door zijn onverdraaglijk pedante
uitdrukking, dat als mijn schoonvader aan
't ophemelen gaat van het krachtig en billijk
streven naar bezit der bourgoisie die hij
nooit anders dan als de aristocratie van den
arbeid betitelt ik lust krijg om een roode
muts op te zetten, een tien liters bus onder
den arm te nemen en me aan 't hoofd van
een bende petroleurs te stellen. Veeleischend
en schriel in zaken, schreeuwt hij om op
lossing der sociale vraagstukken, veroordeelt
de liefdadigheid als onteerend voor het volk
en weigert den arme een sou, onder het
voorwendsel, dat de bedelaars kunstmatige
gebreken vertoonen om medelijden op te
wekken, en dat hij eens op een avond was
staande gehouden door een afzetster met een
nagemaakte zuigeling op den arm, die van
een hoop vodden was gemaakt.
Daar ik zoo onvoorzichtig ben geweest,
toen ik mijn huishouden opzette, om mij aan
dien verschrikkelijker! man over te geven,
die beweerde alles veel beter en veel
goedkooper te kunnen krijgen, dan ik 't zou
hebben kunnen doen, is mijn omgeving rood
trijp en mahoniehout een schreeuwend
protest, een vloek tegen den goeden smaak.
En de pendule van mijn salon ach! sier
lijke koekoek, die zoo lustig da uurtjes van
vrijheid riep in mijn kamer in de rue
d'Assas! de pendule in mijn salon is een
wanstaltig blok marmer met een kleur als
van Zwitsersche kaas. Sinds lang reeds zijn
mijn bekoorlijke gravures naar Baudouin en
Fragonard als onzedelijk naar een donker
portaal verbannen ; en sombere prenten naar
Delaroche, geschenken van mijn schoon
vader Jane Gray geknield voor het
noodheeft en dat mooi doet omdat hij 't niet anders
kan. Niet het waarom maar het hoe beslist hier.
De wijze van uitgaaf is ongeveer als die van
Robert Konig's geïllustreerde Deutsche
LitteraturGeschichte, en stellig niet minder.
Er zyn al verschillende mooie reproducties van
handschriften, 3) van titels en gravures uit oude
drukken en (in 't prospectus) ook van portretten
verschenen. Prentjes kijken doen velen graag,
en zo konden hier de platen, die het voorstel
lingsvermogen der studerenden te hulp komen, ook
wel aanleiding zijn dat in ruimer kring belangstel
ling in onze literatuur gewekt werd. Dr. ten Brinks
wijze van voordragen zal de dilettant niet afschrik
ken. Soms lijkt het alsof werkelik aan
popularizeren gedacht werd ; maar het bekend veronder
stellen van de inhoud van »Walewein" b. v. en
de in de noten opgegeven literatuur wijzen er
op dat het boek eigenlijk voor de vakman be
stemd is.
Het werk verdient een breder bespreking, maar
daarvoor is de tijd pas gekomen als het kom
pleet is.
J. L. C. A. MEIJER.
1) Door Dr. Jan ten Brink. Geïllustreerd onder
toezicht van J. H. W. Hager. In 20 afleveringen
h 95 cent.
2) Over hoe zo'n »nieuwe" geschiedenis er uit
zou zien binnenkort elders.
3) Onder de verkleiningen zyn er minder goed
geslaagde.
iiiiiillllliiifliiiiiiiiiimiiiiiitiiiiiiiiiniiiiiiiiiii
40 cents per regel.
iiimaiimtiiititiiininiiii
Hoofd-Depót
VAN
Dr. JAEGER'S ORIG.
Sormaal-WolartiMeii.
K. F. DEUSCHLE-BENGER,
Amsterdam, Kalver straat 157.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nederland.
Sedert l Mei Beduidend Verlaagde prijzen.
Magazijn KEIZERSUOF", Nieuweudijk 196.
Zjj den stoffen. Grootste sorteering zwarte
en gekleurde, effen, gewerkte en gedamassaerde
Zyde, Sat|jn en Surah. De nieuwste des
sins en kleuren steeds voorhanden.
SCHADE & OLDENKOTT.
H. R AH R te Utrecht.
Pianofabriek.
Binnen- eu Buitenl. Muziekhandel.
Amerikaansche Orgels.
Ruime kenze in Huur piano's.
llflIlllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHll
iiiiiiiiiiiiiiiitiiiinin
lottige blok, met den beul die weenend naast
haar staat; en als pendant Lord Stafford
de handen door de tralies zijner gevange
nis stekend ontsieren in schreeuwende
lijsten de wanden van mijn vertrek.
Verleden jaar, op mijn vrouw's verjaardag,
ben ik tegen mijnheer Dubu in opstand
gekomen, die mijn huiskamer dreigde te
verfraaien met een vreeselijk tooneel uit de
inquisitie, met een vierschaar van geestelijken,
beulen in monnikspijen en een spiernaakten
patiënt die op een gloeiend kolenvuur wordt
geroosterd. Mijn nachtrust laat toch reeds
te wenschen over; wanneer ik 's middags 't
een of ander heb gegeten dat me wat zwaar
op de maag ligt, vervolgen Jane Gray en
Lord Stafford me in mijn nachtmerries en
droom ik, dat ik gedwongen word mijn
vrouw te onthoofden of dat ik geknield lig
voor een hek, waardoor mijn schoonvader
mij zijn hand tot den handkus toesteekt.
De ellendeling heeft zich trouwens gruwe
lijk over mijn weigering gewroken door in
de kamer zijner dochter, boven onze
huwelijkssponde, een crayon-vergrooting naar zijn eigen
portret, Mijnheer Dubu, versierd met al
zijn vrijmetselaars-insignes, op te hangen.
* *
*
Ziedaar mijn leven! En dat alles omdat
het bloed mij naar 't hoofd is gestegen, op
het oogenblik toen Adelaïde mijn vrouw
heet Adelaïde de kruimpjes van het
tafellaken schuierde. En eiken Zondagavond
na het diner bij de oude lui, als het dessert
is afgeloopen en ik met niets ziende oogen
naar den modelbaard van mijn schoonvader
turend, droevig denk aan den vervelenden
terugweg naar huis door 't modderige weer,
aan de slaperige kinderen, die haast te zwaar
zijn om te dragen, aan het eindelooze wachten
in de tochtige wachthuisjes der omnibussen,
maakt mijn vrouw, als om mijn spijt voort
durend te verlevendigen, als eertijds het
tafellaken schoon en houdt me, in de meening
een lieflijke herinnering bij mij wakker te
roepen, glimlachend het tafelschuiertje voor,
dat mij met hopeloozen weemoed doet denken
aan de laatste kruimeltjes onzer wittebroods
weken, die reeds zoo lang vervlogen zijn.