De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 8 maart pagina 4

8 maart 1896 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 976 lukkig, wat voor iemand die zijne reusachtige sternmiddelen bezit een groote lofspraak inhoudt. Bij de forti gevoelt men natuurlijk dat de wanden van de kleine concertzaal hem wat eng zijn. De groote zaal is meer zijn terrein. De heer Hofmeester, vroeger meer als kwartetspeler dan als solist bekend, heeft dezen winter ook als solist het terrein op gelukkige wijze ver overd. Ik hoorde hem in den laatsten tijd enkele malen en constateer met ingenomenheid dat deze violist vooral degelijke eigenschappen tentoonspreidt. Zekerheid in de zeer ontwikkelde techniek, eene gezonde, natuurlijke wijze van voordracht in den klassieken stijl, doen in den heer Hofmeester een hoogst degelijk violist waardeeren. Ieder kunstenaar geeft ons in zijn spel ook iets van zijne persoonlijkheid en zijn karakter. Wat wij stemming en kleur noemen en wat in de moderne kunst veel meer hoofdzaak, is dringt bij den heer Hofmeester niet op den voorgrond, doch biervan een verwijt te maken zou onbillijk zijn, want ging de beer Hofmeester een anderen weg uit dan zou hij niet meer zichzelf zijn. En hij is waard zichzelf te blijven. * * Aan het persoonlijke van den uitvoerenden kun stenaar wordt wel eens te weinig aandacht ge schonken en dit is toch zoo noodig, vooral ook bij zijne muzikale opleiding. Zoodra de leerling een hoogtepunt bereikt heeft dat hij aan een eigen opvatting kan denken, is het dunkt mij wenschelijk, dat men hem een weinig zijn gang laat gaan ea dat men zich eenigen tijd tot waarnemen be paalt. Ik beschouw het als een paedagogische fout dat de kunstenaar eerst aan een zelfstandige op vatting kan gaan werken wanneer hij zijn leermees ters heeft vaarwel gezegd, want onder deze om standigheden moet men zeggen dat dun zijne leerjaren eerst beginnen. Hoe vaak gebeurt het nog dat men zegt: Aan uw spel of zang kan ik hooren van wien gij les krijgt! Dat is een be'.vijs dat de leerling in zulk een geval geheel geknipt en pasklaar gemaakt wordt naar liet opleidings-systeem van dezen of genen onderwijzer, waartoe het vele voorspelen of voorzingen op lessen niet weinig bijdraagt, terwijl men dan vaak ziet dat vooral de minder goede eigenaardigheden nagebootst, of wel overdreven worden. Ik geloof dat een leermeester die iemand moet opleiden in onze zoo heerlijke, doch zoo moeielijke kunst, er op aandringen moet dat zijne leerlingen veel goede muziek gaan hooren, waardoor hun blik verruimd wordt en dat hen op moet wekken om zichzelf eene opvatting te scheppen van ieder werk dat zij voordragen, (natuurlijk nadat men het technische meester is). Doch om een ruimen, zelfstandigen blik te geven is het noodig den leerling te bezielen met het gevoel van groote waardeering voor alle goede kunstuitingen. En hier komen wij aan het kritieke punt. Wat is de concurrentie nog dikwijls oorzaak dat men zijne leerlingen liefst in zijn eigen kringetje opgesloten houdt en het meest critisch gestemd is voor de kunstbroeders of zusters die de brutaliteit hebben als solisten succes te veroveren in dezelfde branche (zou een koopman zeggen). Ik heb eens een uitvoering bijgewoond van koor werken waar ook eene sopraan en een baritonsolist zich deden hooren. Onder de toehoorders bevonden zich toevallig ook een sopraanzangeres en een bari tonzanger. Beiden gingen den directeur na afloop feliciteeren. IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIII niet. 'k Had goed, al te goed getafeld. Het gebraad was ongetwijfeld van een bekwamen kok gekomen en er was een keurig merk Bourgogne geschonken. Toen het dessert op tafel kwam, het gewone dessert in burgerge zinnen gedurende de wintermaanden: een taart, sinaasappelen, amandelen en rozijnen, beschuitjes met kaas, voelde ik mij behaaglijk, in n woord, lekker. Op dat oogenblik was het dat de jonge dame, op een wenk harer moeder, een blikje en het yatagenvormige schuiertje nam, om bij ieders bord de kruimeltjes weg te vegen. Een mensch is niet van steen, nietwaar ? Ik ook niet; en toen de rijzige brunette, met baar frischroode wangen, zich vlak naast mij heen boog om het tafellaken te schuieren, zoodat de sierlijke ronding van haar buste mijn schouder aanraakte en de fijne geur harer geparfumeerde lokken mij naar het hoofd steeg, zei ik, (de Bourgogne had er ook wel eenigszins schuld aan), zei ik tot mijzelf: »'k Zal het aanzoek wagen!" Welnu, ik heb het gewaagd; het is tien jaren geleden sinds ik het waagde; en het is goed opgenomen: en ik ben de ongelukkigste man ter wereld. Eerstens, eenmaal getrouwd en familievader moest ik op 't bureau wel poot aan spelen. Vaarwel rebussen van de Monde illustré. Nu zit ik tot aan den hals onder mijn af schuwelijke paperassen; ik snuffel in de Morgues, ik wroet in de Amphithêatres. 'k Gruw er van; 't stuit me tegen de borst, maar ik heb al drie kinderen en ben nog maar onderchef op vijfduizend francs. Om de aan dacht mijner superieuren te trekken en me als ^specialiteit" op te werpen, heb ik eenige brochures geschreven, welker titels alleen mij reeds een walg zijn: »De Morgues, hoe zij geweest zijn, hoe zij zijn en hoe zij moesten wezen, l deel in 18o, of: Het gevaar van overhaaste teraardebestelling, open brief in 80, en op dit moment maak ik een lijvig verslag over: De kerkhoven buiten de be bouwde kom der gemeente en het lijkenvervoer met de spoorwegen, met het oog op de kieschheid en de openbare gezondheidsleer. Ik, een voormalig fluitist! Ik, die vroeger sonnetten dichtte! Ach ja, mijn arme fluit, mijn arme fluit. Wat een mooie uitvoering ! zeide de dame. Het is alleen jammer dat de zangeres niet beter is." De tweede toehoorder zeide: Ik maak u zeer mijn compliment. Het gaat uitstekend, maar die bariton bevalt mij in het geheel niet." Zie, dat is teekenend ! Waar zoo gedacht en geredeneerd wordt, kan van een ruimen blik en van veelzijdige ontwikke ling van leerlingen geen sprake zijn. Vrije studie geve men den leerling doch men geve hem tevens het voorbeeld van een warm hart voor alles wat goed en schoon is. En dit goede en schoone zoeke men dan niet alleen bij doode meesters of bij meesters die ver weg wonen, doch ook bij stad- eu landgenooten, al zijn het ook concurrenten. Het muziekleven is veel te veel in vakjes en clubjes ingedeeld. Laat toch die muren en grenzen vallen, en zet alle deuren wijd open! VAN MlLLIGEN. L'Oeuvre. In een circulaire aan de abonné's op zijn serie voorstellingen deelt de heer Lugné-Pol thans zelf mede, dat hij, ontevreden over de vertooning van (armosine, hun extra aanbiedt den avond van Dinsdag, met Le Pardon van Jules Lemaitre. Donderdag, gelijk men weet Raphaël van Romain Coolus en Brocéliande van Jean Lorrain. Ullranda." Ullranda is de titel van het jongste werk van Carmen Sylva, een drama in n bedryf. Het speelt in den vóorhistorischen tijd, aan het Noordzeestrand. De mooiste en voornaamste maagd van den stam zal hem als gade volgen, die overwinnend uit den krijg terugkeert. Ull randa bemint en hoopt op Arbogast. Maar Wodmor is overwinnaar, en hij brengt Arbogast, zijn stiefbroeder, die op den tocht tegen hem aan het muiten is geslagen, als ten doode gewijde gevangene mede. Ullranda haat Wodmor, maar deze heeft haar lief met wilden hartstocht. En nu beveelt Wodmor, dat Ullranda zelf Arbogast aan de goden zal offeren. Arbogast verlangt van het wanhopige meisje den dood, maar wraak tevens. Ullranda doorsteekt hem met zijn eigen zwaard, en vermoordt dan by het overwinnings feest Wodmor, haar kweller. De stam wil haar steenigen, maar een goddelijke grijsaard redt haar leven en bestemt haar tot priesteres. De invloed van Felix Dahn is sterk merkbaar in dit werk, bovendien is er heel wat romanti sche suiker over gestrooid. Het drama klinkt als een operatext, en als zoodanig zou het een menigte voortreffelijke eigenschappen hebben. Ten voordeele van de Bewaarschool voor Xed. Isr. Onvermogenden alhier, zal op 18 Maart een soiree musicale gegeven worden in het Gebouw v. d. Werkenden Stand, Kloveniersburgwal alhier, waarvoor de welwillende medewerking verkregen is van Mej. E. Vas Nunez (Piano) en de heeren Pauwels, Dons en van Meerlo (Violon d'amour). De entreeprijs is op slechts ? l gesteld. Voor hetzelfde doel en in hetzelfde gebouw zal 15 Maart van 1/4?5 uur een afternoon-tea plaats hebben, waarop zich o. a. zullen doen hooren Mej. A. Vliegen, Mej. R. T. Isaücson en Mej. H. C. van der Maas. Waar voor zoo'n goed doel zooveel schoons te genieten valt, zal zeker niet tevergeefs op een druk bezoek gerekend worden. iiiiiilMilitiiiiiimiiimiii iiiiiliiimiiiiiiMiiimimiiiimiiiii 't Is lang geleden sinds ze voor 't laatst uit haar etui is geweest, evenals mijn trouwe meerschuimen pijp, de mooigesneden bulhondenkop. Muziek en droornerijen zijn goed voor dichters en jonggezellen. Ook de kalme wandelingen na kantoortijd zijn gedaan, voor goed. Nu pak ik haastig de tram om de saaie nieuwe wijk te bereiken, waar mijn vrouw met alle geweld wilde wonen, om dichter bij haar ouders te zijn. Ik bewoon daar een akelig somber huis met drie afzonderlijk verhuurde bovenhuizen, ongelooflijk gehoorig en laag van verdieping, van waar ik, als ik mij 's morgens voor het raam sta te scheren, het uitzicht op allerlei stapels afbraak op het erf van een slooper heb en iets verder tegen den blinden zij muur van een vijf verdiepingen hoog confectie magazijn kijk, waar een reusachtige groene dukvel op geklad is, die uit een hoorn van overvloed een gemaakt costuum, jas, broek en vest, voor zeventien francs ! schudt. 'k Heb mij niet te beklagen over mijn vrouw ; ze is een heel goed schepsel, behalve dat ze van haar kinderen houdt, niet als een moeder, maar als een kip en dat zij ze in den grond verwent. Alleen aan haar slordigheid kan ik mij met geen mogelijkheid wennen. Ik vraag u, is het voor een zenuwachtig mensch om uit te houden, als hij iederen dag weer aan modderige kinderlaursjes op den schoorsteenmantel vindt staan en natte luiers over 't haardstel te drogen ziet han gen? En ik begrijp bij mijn ziel niet, waarom ze per se die meid verkiest te houden, niet die moedervlek op haar wang, die me altijd als 'k haar maar even zie, totaal mijn eet lust bederft. Met mijn schoonmoeder zou 't ook nog wel uit te houden zijn, als zij zich niet zoo slaafsch liet beheerschen door de borstelige zwarte wenkbrauwen en den golvenden witten baard van den ouden boeman, haar echtge noot, wien zij, om bij den gemeenzameii toon van het huiselijk verkeer den eerbied niet uit het oog te verliezen, nooit anders aan spreekt dan : »Mijnheer Dubu zou u zoo goed willen zijn, me het mosterdpotje aan te geven.. . Mijnheer Dubu, blieft u nog gediend van Een geïllustreerde descniedenis der Nederl, Letterkunde 0. Busken Huet heeft eens beweerd (Brieven II, bl. 285 en vlgg.) dat het «zoo moeilijk is, onze litteratuur geheel en al au sérieux te nemen"; hij vond »onze litterarische 17e eeuw'' alleen belangrijk »voor zoover zij eene aanleiding is om kennis te maken met de renaissance in Italië, Frankrijk, Engeland, Spanje." Een hoogleeraar, pas benoemd om in al dat onbelangrijke, dat niet serieus te behandelen is, college te geven, ontvangt van hem de raad om zijn studenten »naar aanleiding van Coornhert over Ariosto, naar aanleiding van Hooft over Petrarca, naar aanleiding van Huygens of Vondel over Guarini en Tasso te onderhouden. Nu, een jaar of twaalf later, komt professor ten Brink bewijzen dat de betwistbare uitspraak van Busken Huet op hem geen vat heeft gehad. In de «Geschiedenis der Nederlandsche Letter kunde", die bij de Uitgeversmaatschappij Elsevier verschijnt, wordt onze literatuur wel degelik au sérieux genomen en behandeld naar de methode, door Dr. ten Brink in zijn intreerede (Juni 1884) ontwikkeld en toegelicht. Een deel van die rede vinden we terug in de Inleiding, die verder een omschrijving van de aard en de strekking van de geschiedenis der letterkunde bevat, een definitie van de letterkundige kunstvormen en een overzicht van de literair-historische tijdvakken. Uit die Inleiding kan opgemaakt worden, en het blijkt ook uit de al verschenen afleveringen, dat we geen nieuwe" geschiedenis 2) te wachten hebben, maar tot op zekere hoogte een werk als dat van Jonckbloet; maar zonder de polemiek van dezen, waarmee Huet zo geestig den draak stak, en zonder Jonckbloets doctrinarisme. Het laatste mag verondersteld worden op grond van de stelling: »Bij de beoordeel ing van letterkun dige kunstwerken leidt de speculatieve formule tot schromelijke dwalingen." Is het de schrijver volkomen ernst met die stelling, dan kan zijn kijk op onze renaissance-mannen, op onze 17e eeuwers, op Hooft en Vondel vooral veel eigenaardigs hebben of wel geheel nieuw zijn. In strijd met die stelling, te doctrinair, lijkt in de Inleiding dit: »Komt op de vraag: waarom is deze proza geschreven ? het antwoord: om een letterkundig kunstwerk te scheppen ! dan alleen behoort het tot de geschiedenis der Let teren." Volgens deze formule heeft ieder, die zich verbeeldt kunstenaar te zijn en die gaat zitten om te scheppen, recht op een plaats in de literatuur, maar niet hij, die zegt wat hij te zeggen miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimi iiiiiiiiiiiiiimiMn soep. Maar hij is het, Dubu, mijn schoonvader, die mijn leven heeft vergald. Hij is een bekrompen mensch, een huistiran. Middel matig en verwaand, maakt hij misbruik van zijn ernstig en eerwaardig voorkomen om over alles te spreken met een gezag, alsof hij de wijsheid in pacht heeft en dwingt mij zijn idiote theoriën op over kunst, litteratuur, socialisme, onderwijs, politiek, landbouw en veeteelt, kortom alle courantenrubrieken, op een toon die geen tegenspraak duldf. Zijn aartsvaderlijke kop, die een zeeppop gelijkt, ergert mij zóó, door zijn onverdraaglijk pedante uitdrukking, dat als mijn schoonvader aan 't ophemelen gaat van het krachtig en billijk streven naar bezit der bourgoisie die hij nooit anders dan als de aristocratie van den arbeid betitelt ik lust krijg om een roode muts op te zetten, een tien liters bus onder den arm te nemen en me aan 't hoofd van een bende petroleurs te stellen. Veeleischend en schriel in zaken, schreeuwt hij om op lossing der sociale vraagstukken, veroordeelt de liefdadigheid als onteerend voor het volk en weigert den arme een sou, onder het voorwendsel, dat de bedelaars kunstmatige gebreken vertoonen om medelijden op te wekken, en dat hij eens op een avond was staande gehouden door een afzetster met een nagemaakte zuigeling op den arm, die van een hoop vodden was gemaakt. Daar ik zoo onvoorzichtig ben geweest, toen ik mijn huishouden opzette, om mij aan dien verschrikkelijker! man over te geven, die beweerde alles veel beter en veel goedkooper te kunnen krijgen, dan ik 't zou hebben kunnen doen, is mijn omgeving rood trijp en mahoniehout een schreeuwend protest, een vloek tegen den goeden smaak. En de pendule van mijn salon ach! sier lijke koekoek, die zoo lustig da uurtjes van vrijheid riep in mijn kamer in de rue d'Assas! de pendule in mijn salon is een wanstaltig blok marmer met een kleur als van Zwitsersche kaas. Sinds lang reeds zijn mijn bekoorlijke gravures naar Baudouin en Fragonard als onzedelijk naar een donker portaal verbannen ; en sombere prenten naar Delaroche, geschenken van mijn schoon vader Jane Gray geknield voor het noodheeft en dat mooi doet omdat hij 't niet anders kan. Niet het waarom maar het hoe beslist hier. De wijze van uitgaaf is ongeveer als die van Robert Konig's geïllustreerde Deutsche LitteraturGeschichte, en stellig niet minder. Er zyn al verschillende mooie reproducties van handschriften, 3) van titels en gravures uit oude drukken en (in 't prospectus) ook van portretten verschenen. Prentjes kijken doen velen graag, en zo konden hier de platen, die het voorstel lingsvermogen der studerenden te hulp komen, ook wel aanleiding zijn dat in ruimer kring belangstel ling in onze literatuur gewekt werd. Dr. ten Brinks wijze van voordragen zal de dilettant niet afschrik ken. Soms lijkt het alsof werkelik aan popularizeren gedacht werd ; maar het bekend veronder stellen van de inhoud van »Walewein" b. v. en de in de noten opgegeven literatuur wijzen er op dat het boek eigenlijk voor de vakman be stemd is. Het werk verdient een breder bespreking, maar daarvoor is de tijd pas gekomen als het kom pleet is. J. L. C. A. MEIJER. 1) Door Dr. Jan ten Brink. Geïllustreerd onder toezicht van J. H. W. Hager. In 20 afleveringen h 95 cent. 2) Over hoe zo'n »nieuwe" geschiedenis er uit zou zien binnenkort elders. 3) Onder de verkleiningen zyn er minder goed geslaagde. iiiiiillllliiifliiiiiiiiiimiiiiiitiiiiiiiiiniiiiiiiiiii 40 cents per regel. iiimaiimtiiititiiininiiii Hoofd-Depót VAN Dr. JAEGER'S ORIG. Sormaal-WolartiMeii. K. F. DEUSCHLE-BENGER, Amsterdam, Kalver straat 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederland. Sedert l Mei Beduidend Verlaagde prijzen. Magazijn KEIZERSUOF", Nieuweudijk 196. Zjj den stoffen. Grootste sorteering zwarte en gekleurde, effen, gewerkte en gedamassaerde Zyde, Sat|jn en Surah. De nieuwste des sins en kleuren steeds voorhanden. SCHADE & OLDENKOTT. H. R AH R te Utrecht. Pianofabriek. Binnen- eu Buitenl. Muziekhandel. Amerikaansche Orgels. Ruime kenze in Huur piano's. llflIlllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHll iiiiiiiiiiiiiiiitiiiinin lottige blok, met den beul die weenend naast haar staat; en als pendant Lord Stafford de handen door de tralies zijner gevange nis stekend ontsieren in schreeuwende lijsten de wanden van mijn vertrek. Verleden jaar, op mijn vrouw's verjaardag, ben ik tegen mijnheer Dubu in opstand gekomen, die mijn huiskamer dreigde te verfraaien met een vreeselijk tooneel uit de inquisitie, met een vierschaar van geestelijken, beulen in monnikspijen en een spiernaakten patiënt die op een gloeiend kolenvuur wordt geroosterd. Mijn nachtrust laat toch reeds te wenschen over; wanneer ik 's middags 't een of ander heb gegeten dat me wat zwaar op de maag ligt, vervolgen Jane Gray en Lord Stafford me in mijn nachtmerries en droom ik, dat ik gedwongen word mijn vrouw te onthoofden of dat ik geknield lig voor een hek, waardoor mijn schoonvader mij zijn hand tot den handkus toesteekt. De ellendeling heeft zich trouwens gruwe lijk over mijn weigering gewroken door in de kamer zijner dochter, boven onze huwelijkssponde, een crayon-vergrooting naar zijn eigen portret, Mijnheer Dubu, versierd met al zijn vrijmetselaars-insignes, op te hangen. * * * Ziedaar mijn leven! En dat alles omdat het bloed mij naar 't hoofd is gestegen, op het oogenblik toen Adelaïde mijn vrouw heet Adelaïde de kruimpjes van het tafellaken schuierde. En eiken Zondagavond na het diner bij de oude lui, als het dessert is afgeloopen en ik met niets ziende oogen naar den modelbaard van mijn schoonvader turend, droevig denk aan den vervelenden terugweg naar huis door 't modderige weer, aan de slaperige kinderen, die haast te zwaar zijn om te dragen, aan het eindelooze wachten in de tochtige wachthuisjes der omnibussen, maakt mijn vrouw, als om mijn spijt voort durend te verlevendigen, als eertijds het tafellaken schoon en houdt me, in de meening een lieflijke herinnering bij mij wakker te roepen, glimlachend het tafelschuiertje voor, dat mij met hopeloozen weemoed doet denken aan de laatste kruimeltjes onzer wittebroods weken, die reeds zoo lang vervlogen zijn.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl