De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 8 maart pagina 8

8 maart 1896 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 976 De leer Steun, De nieuwe President van den Oranje-Vrystaat. Kijkjes in de Amsterdamsche Rechtzaal. IL VRIJGESPROKEN. Deeelfde gaal, dezelfde rechters, hetzelfde publiek. Met vrijen, kalmen blik treedt de aangeklaagde de zaal binnen; los, ongedwongen, met vasten tred stapt hjj voort tot bij de voor hém bestemde plaats; zelf opent hij het zijdeurtje om een oogenblik later zich neer te zetten op de houten bank. Hoop, vertrouwen stralen uit zijn oog ; hjj heeft een week geleden met aandacht naar het pleidooi van zijn verdediger geluisterd ; hij heeft gehoord hoe deze in een lange rede heeft betoogd, dat het hem ten laste gelegde feit, door niets, door geen enkele daadzaak was be wezen, hoe deze de verklaringen der getuigen heeft weten te ontzenuwen, hoe deze alle argu menten, alle bewijzen van schuld door den strengen officier van justitie, met het zacht goedig uiterl\jk, op een gestapeld, n voor n heeft wederlegd. Hij heeft gedurende diens geheele rede zijn raadsman zitten aankyken met strak star glin sterend oog en open mond ; hij heeft eiken zin, elk woord opgenomen in zijn brein met hartstocht, met wellust; hij heeft die woorden herhaald, gemompeld in zich zelven tien ... twintig ... honderd maal; hij heeft ze gewikt en gewogen en h\j heeft ze waar, volkomen waar bevonden; die woorden hebben de rechters moeten overtuigen, ze Bullen hem moeten vrijspreken, en.... toch .... toch als het eens niet zóó was, als ze hem nu »toch" veroordeelden, en hij schuift onrustig heen en weer op de houten bank, fronst de wenkbrauwen, balt krampachtig de vuisten te zamen, terwijl zijn hart klopt met sneller, forscher slagen maar neen, ze kunnen, ze mogen hem niet vonnissen; 't zou onrechtvaardig, een Hemeltergende onrechtvaar digheid zijn,... maar als ze dan »toch" .... Voor zijn oogen een visioen, een groote helder witte massa de vrijspraak, die hij verwacht en daartusschen donker zwart als stippen, de letters t.o.c.h .... t.o.c.h, klein en groot, smal en breed, nu eens zich wijd uitzettend, dan weer nauw zich inkrimpend, een strijd, een afschu welijke stryd tusschen hoop en vrees. Zijn oogen dwalen rusteloos in hunne kassen ; h\j kykt den president aan met snellen oogopslag, dan weer wendt hij den blik naar de beide an dere rechters, naar den officier van justitie, naar den griffier. 't Is of hij zijn vonnis nu al wil Gulzige JoMe, (Pttck.) Hij heeft een heele boel moois maar hoe lang zal hij 't nog houden ? lezen op hunne gezichten ; ze turen echter onver schillig, gevoelloos voor zich uit. En inmiddels leest de voorzitter ... Gezien ... Gehoord .... Overwegende .... Ook hij heeft ze niet gehoord die woorden. Waarom dat alles in 's Hemelsnaam; wat kunnen hem die overwegingen schelen. Waarom hem niet gezegd terstond, dadelijk: vrijgespro ken .... of.... Eindelijk dan toch, na een eeuwigheid ; «ver klaart het hem ten laste gelegde feit noch wettig, noch overtuigend bewezen'' een bly'de glimlach om zijn lippen, een diepe zucht uit zijn borst en dan weer met stemverheffing: «spreekt den beschuldigde vrij, met bevel van onmiddellijke invrijheidstelling", ook nu onmiddellijk gevolgd door: »hij kan worden weggeleid". Vrij ! vrij ! Hij had het immers geweten, zeker geweten, hij had er geen oogenblik aan getwyfeld en wijder plooien zich de hoeken van den mond tot een blyden lach, en daarboven, vertrouwe lijke, genoegelyke knipoogjes tusschen de Lombrosotypen de uiting van solidariteit, welke steeds tusschen misdadigers heerscht een blijde, hartelijk elkander toeknikken tusschen de familie leden. Trotsch, fier het hoofd achterover werpend wendt de vrij gelatene den blik naar de publieke tribune. Van alle zijden vroolijke, lachende hoofdknik ken, ten teeken van gelukwenschingen, ook van lieden, die hij vroeger nooit ontmoet, nooit ge zien heeft. Een oogenblik staat hij stil, een kort oogenblik slechte, de veldwachter duwt hem voort tot bij de deur, die leidt naar de onzichtbare trap; dan een luid gestommel naar beneden en daarboven een zacht voortschuivelen van broeders en zusters, zich spoedend naar buiten om den teruggekeerden te verwelkomen met stevigen, hartelijken handdruk. «Vrijgesproken," herhaalt hij in 't bureau van den directeur, ietwat minder opgewonden, minder luidruchtig. Ook hier een koude, ijzige gevoelloosheid; ook op diens gelaat geen zweem van deelneming, geen enkel teeken van medevoelen in dat eenig, gren zeloos genot. HU grypt de enkele, door hem in de ge vangenis verdiende guldens, onverschillig, zonder ze na te tellen, zonder zich zelfs te vergewis sen van de juistheid van het bedrag; hij krabbelt gejaagd, zenuwachtig, met trillende hand zy'n naam onder het hem voorgelegde stuk, zonder den inhoud te lezen. Nog even de hand aan het hoofd, ten teeken van groet en hij verwydert zich met vluggen, tred nog n deur, n enkele en hij is vrij, geheel en al vrij. Goddank eindelijk .. . eindelijk ! 't Is een mistige dag; langzaam, log drijven de wolken voorbij, de bladeren der boomen hangen zwaar omlaag, door geen enkel koeltje bewogen en toch ... 't is of de lucht ijler, lichter is geworden dan hij haar ooit heeft gevoeld ; hij ademt haar in met breed uitgezette borst, en volle teugen 't is alles zoo helder, zoo klaar ; vroolyk kyken ze hem aan die vensters zonder tralies, prachtig is dat frissche groen der boomen, dat hij in zoo'n langen, langen tijd niet heeft gezien ; welluidend als Goddelijke muziek klinkt hem dat schel-scherp tramgebel, dat eentoonig paardengetrappel in de ooren ; hij hoort de dof brommende slagen van de torenklok, het hoog getjilp der musschen en 't is of al die klanken hem toezingen »vrij" »vrij" »vrij"; hij aanschouwt menschen met open gezichten, niet verborgen achter de neerhangende lap; allen vrij, .vrij evenals hij, en hij stapt voort, licht, vluchtig. Daar komen zijn bloedverwanten; vooraan zijne moeder, een oude vrouw, haastig, snel loo pend ; ze lacht hem tegen van uit de verte; hij lerlands droom van een dag der wrake. (Puck.) t&v K ^H^ i-V \ (ÏS;?^ tóMXrt >* --^ lvl:: .'-'?-*,.«-,??- ;iV l^Wl^w'te^ ^-%x ^ *^ -v r^^l^^,^!^ &-^ Atm£^ A*sm& ^'l'JA^/rf^Ir CTp^v' i'*fe^j "~^~\£\^ Co m HM n dm t: Geallieerde troepen geeft acht! Wilt ge allen den tiran Engeland beveihten? De troepen (donderend) : Dat willen wij ! 't Gelukt hun echter niet; nog eens moet hij terug naar het huis van bewaring: hij moet daar het gedurende zijn preventieve gevangenschap verdiende geld in ontvangst nemen; hij moet nog het bewijs van zijn ontslag uit den kerker teekenen om dan eindelijk terug te keeren in de wereld, welke hij in zoo'n langen, langen tijd niet heeft gezien. Vroolijk, opgewonden stapt hij in de bruine, lange gevangeniswagen, die voortholt tot op de groote binnenplaats van het somber, doodsch gebouw, met zijn tallooze getraliede vensters, waaronder de schildwacht loopt heen en weer, met regelmatigen tred. Krakend, knarsend op zijn hengsels gaat de zware ijzeren deur van den wagen open; n enkele tprong en de vrijgelatene is reeds op de steenen trap, de toegang tot de breeden corri dors, met de vele zijdeuren, mat, tlauw verlicht. Hij ontwaart een der gevangenbewaarders, een man met zwaren baard, gefronste wenkbrauwen en kouden, hardvochtigen oogopslag. Straks nog haatte hij dien Cerberus, dien dwingeland, gewoon om te bevelen en gehoor zaamd te worden. Menige verwensching had hij tegen hem geuit, tal van vervloekingen tusschen zijn lippen ge preveld; hij had zelfs gezworen, in stilte, bij zich zelven, om, eenmaal in vrijheid gesteld, wraak te nemen, een bloedige wraak voor de tallooze hem aangedane vernederingen en nu .... nu in de opwelling van zijn blij- en vroolijk-zijn, in de extase van het zich gelukkig, zalig voelen, nu zou hij dien man, zijn tiran, zijn demon, de hand willen drukken, krachtig, innig hij durft echter niet toch zal hij hem zijn zaligheid vertellen. »Vrijgesproken," zegt hij luid, met stralend oog, met den glimlach om de lippen. »Zoo,!' is het kort, onverschillig brommen van den bewaarder. Ellendige kerel, lammeling, die niet deelneemt in zijn innig, innig gelukkig-zijn. HIIIIUIIIIIIIIHIIIIIII iiiiiiiiiiMiiiiiiiiiuMiiiiiminmi i n Vuria. Der König" van Richard Voss. Te Meiningen is »Der König" van Ilichard Voss gegeven, dat vier uur lang stormachtigen bijval heeft gevonden, het meest de vierde acte, die het hoogtepunt is van het werk. Josef Kainz was in de hoofdrol schitterei d. Hij werd door den aanwezigen hertog (leorge beloond met het kruis van de huisorde. Me j. Pospischil was eene hartstochtelijke Moorsche, Mira. De regie was uitstekend, wat dubbel te waardeeren was, om dat dit werk haar zeer hooge eisclien stelt Er zijn zes decors noodig, met een zee van buite nissigheden, en een ongewoon groot aantal personen, met een dichte, aan de handeling druk deelnemende volksmenigte, en de schitte rendste vertooning van kostumes. De handeling valt voor in Asturie, dat in zijn laatste worste ling is met de Sarassenen. De held, de koning, wordt bij zijn troonbestijging door het jubelendvolk begroet, /ijn gemoed is vervuld van de edelste bedoelingen voor het welzijn van zijn vaderland. Maar reeds in het eerste uur van zijn regeering komt het noodlot over hem. Hij verneemt, dat zijn vader, die naar Waar Crispi fle scüoen drukt, (Alhouette.) holt haar tegemoet, slaat zijn armen om haren hals en drukt haar tegen zich aan, vast, krachtig, haar kussend op het met rimpels dooretst voor hoofd, op de ingevallen wangen, op den tandeloozen mond, overal waar zijn lippen slechts haar gelaat kunnen aanraken. En de anderen, allen hem omringend, ze steken j hem de hand toe, met intense vreugde in de wijd opengespalkte oogen. Langzaam schrijden zij voort; hij in 't midden naast z'n moeder, en hij vertelt, hij belooft hun allen plechtig, in volle overtuiging, dat dit nooit meer zal gebeuren, dat het ditmaal zeker de laatste maal is geweest, en de oude vrouw, de i oogen vol tranen, legt haar hand in zijn arm, de woorden van haar kind geloovend, vertrouwend. Mr. L. II. J. LAMIIKKT Een lastig ding, zoo'n assagaai in je laars! algemeen het zeggen is, door een ongeluk aan. zijn einde kwam, is vermoord, en vermoord, om dat hij over zijn volk den despoot had gespeeld als een razende. De jonge koning llaimon wi! dit echter niet gelooven. Hij wil tot eiken prijs den moordenaar vinden en straffen. Reeds bij deze eerste daad geraakt hij in lijnrechte tegen spraak met zijn oude, beproefde raadgevers. Hij isoleert zich meer en meer, als hij om politieke redenen wordt gedrongen tot een huwlijk dat hem tegenstaat, en hij ontbrandt in hartstocht voor de mooie sarasseensche Mira. Met haar verbergt hij zich, om zijn liefde bot te vieren. in een ongenaakbaar lustslot; hij trekt zich terug uit alles rondom hem, vergeet zijn heerschersplicht, wordt strafbaar toegevend jegens de doodvijanden van het land, de Sarassenen, en laat lachend zijn land den ondergang tege moet gaan. Een poging om hem tot zijn plicht te brengen, prikkelt hem in hooge mate, en hij doet een reeks van daden, die geen twijfel meer laten, of de geest van een eenmaal veelbeloovenden jongen man is geheel verduisterd, en de caesarenwaan maakt zich van hem meester. Door de zijnen verlaten, maakt hij, als het schuldbesef komt, een einde aan zijn leven. De te Bergamo verschijnende Revue Empnrium, bevat het eerste artikel van een serie, gf-titeld A traver so (/U Albi e Ie Cmtelle, door Vittorio Pica, den wakkeren napolitaanschen criticus. Naast een dertigtal zincogralische reproducties van etsen en lithographies van Odilon Uedon, Kops, de Groux en tfoya, heeft l'ica hoogst merk waardige studies aan de werken dezer artiesten gewijd, studies die getuigen van een groote kennis en een zuiver en zakelijk beoordeelen dezer werken. Dit artikel opent een reeks die ook studies bevatten zal over Japansche teekenaars als Outamaro, Hokousaïe. a., en sommigen onzer landgenooten, als hijs Maris, IJauer, Toorop. In de vitrine der lïnna Preyer, Wolvenstraat. is tentoongesteld een schilderij van Jacob Maris getiteld «Trekvaart". Vermoedelijk zal op 2:> Maart in haar kunstzaal eene expositie geopend worden, omvattende uit-hiitend werken van den kunstschilder \V. R Tholen. Etsen. In de N. Rolt. Crt. lezen wij, dat de firma Scheltema & llolkema, naar verluidt, de uitgave voorbereidt van een werk, in het Engelscb ge schreven, over de Nederhindsche etskunst. met talrijke reproductien. De auteur zou de heer Ph. Zilchen zijn. NIEUWE UITGAVEN. Ontvangen door de Redactie : Mrmntlschrift roor Vercieririg*kunst, hoofdredacteur F. II. Uocrsma. uitgave en lichtdruk van H. Kleinman & Co. te Haarlem, kleurendruk van S. Lankhout, don Haag. all. l, Maart en April ISilil. KiiidermeM Bruin. (Punch.) >Wat een kranig ventje ! Zoo'n dapper snoesje Laat niemand probeeren hem tegen te houder., zoolang zijn oude kindermeid erbij is !"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl