De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 15 maart pagina 3

15 maart 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 977 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. zoo'n beetje voor de leus, en dan gauw onder de dekens : een formeele slaapkamerscène. Lang zaam maar zeker kleedt zy zich uit; het eene kleedingstuk volgt met wiskundige zekerheid het andere. Telkens meenen wy, dat het nu toch met goed fatsoen niet verder kan, telkens Iaat de jonge vrouw, tot aangename voldoening onzer gespannen nieuwsgierigheid, nog weer een rok langs haar heupen gly'den. Prettig om te zien; wat V Zy' jkibbelt intusschen met haar man, die zich niet uitkleedt; en voor haar, dat is duidelijk merkbaar, is het kibbelen de hoofd zaak. Dat uitkleeden doet zij alle dag, niet waar ? Maar met de toeschouwers is het anders gesteld. Die zien niet iederen dag de vrouw van een ander zich uitkleeden dat is iets :iieuws> iets pikante, iets bijzonder opwekkends voor ons. En dan zoo voor het volle publiek ! Zulk durven doet een golf van angstig genot door de zaal gaan, men luistert nauwelijks; wat kan ons die kibbelpartjj tusschen man en vrouw nog schelen, als wy' een heusche jonge tooneelspeelster voor de oogen van Jan en alleman haar kousen zien uittrekken, en ze netjes neerleggen op de stoel naast het bed ! Daar haalt immers niets bij ! Een gepast gevoel van dankbaarheid mag aan Lugné-Poëniet onthouden worden. Hy' brengt ons dan toch maar de allernieuwste snufjes van het groote, het eenige Parus. Hoe lang' nog zouden wy anders van zulk een »coucher d Yvette" verstoken zyn gebleven ? Wel hebben wy gelezen in den Figaro, dat het bed en de uitkleeupartijen tegenwoordig een wet zijn, in het drama, zoo on tastbaar als die van de drie eenheden vóór Victor Hugo, maar het «Nederlandsche", dat overigens met lofwaardige activieteit ons op de beste Fransche nieuwigheden vergast. Woensdag 1.1. byv. première van Vriend hntz, en Dvkter Ktaus is naar ik hoor in studie loopt nog met den ballast van al te strenge zedelijkheidsbegrippen zoodat zelfs in het Spookhuis ons veel van het ons eerly'k toekomende wordt onthouden. Maar Lngnéis de groote rechtvaardige. Hij kent zijn volkje. Hij weet wat goed voor ons is, waarnaar wij verlangen met het sterke verlangen onzer ziel. En hij komt het ons brengen : een bed en een vrouw die zich uitkleedt. De heer Lugn vergunne mij, dat ik aan zijne voeten neerleg de dankbare hulde van een publiek, dat gretig is naar alle nieuwigheden van het eenige, het ongekend-pikante Parijs. *** Het is niet precies, wat sommige droomers van hem verwacht hebben, wat hij ons nu brengt, Lugné. Zij hebben verwacht, en niet zoo geheel zonder reden ; als ik maar, om niet te ver terug te gaan, aan zijn conférence van het vorig seizoen mag herinneren, een nieuw opleven van het drama. Niet meer de burgerlijk-moraliseerende comédie, noch de gedramatiseerde fragmenten van realisti sche romans, geen »brokjes" werkelijkheid van de dagelijksche dingen rondom ons, maar degeheele ideëele werkelijkheid, de verzinnelijking van de groote, heel het bestaan rakende levensemoties. lllltlllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIMHIII iiiiiiuitiiiiiiiiiiiiimiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Het eindje touw. Naar het Fmnsch, van Guv UE MAI'TASSANT. Langs alle wegen die op Goderville toe liepen zag men landlieden en hunne vrouwen naar het stadje komen, want het was markt dag. De mannen gingen met langzame schreden, het lichaam voortsehokkende bij elke beweging van hunne lange gekromde beenen, misvormd door hard werken, door het hangen op den ploeg, een beweging die tegelijk den linkerschouder opheft en het lijf schrap zet, door het maaien van het koren, dat de knieën wijd uitzet om een vaste houding aan te nemen, in het kort door de velerlei moeielijke langzame bezigheden op 't land. Hun stijfgesteven blauwe kielen, glimmend als gevernist, aan den hals en aan de pol sen met een wit kantje versierd, bobbelden om hunne knokige lichamen als een ballon die gereed is om te worden opgelaten en waaruit een hoofd, twee armen en twee beenen staken. Eenigen trokken aan een touw een koe of een kalf voort, die van achteren door de vrouwen met een nog bebladcrden tak in de flanken gezweept werden om ze tot meerderen spoed aantezetten. Zij droegen groote manden aan den arm, waaruit hier de koppen van kippen, daar die van eenden staken, ze liepen met korter en levendiger stap dan hunne mannen. Om het stijve rechte bovenlijf was een kleine omslagdoek geslagen, die op den dorren boezem was vastgespeld. Het hoofd was door een witte linnen doek bedekt, die stijf over het haar gebonden was; daarover heen een muts. Nu en dan passeerde een wagen, hortend Brocéliande mag er misschien aanspraak op maken, die verwachting voor een deel te bevre- i digen. Ik mag daarover geen stellige meening uitspreken. Het werk in zijn geheel is niet tot mij gekomen; maar het verzenzeggen van i Mlle Desprès en den heer Lugné-Poëgeeft in , ieder geval een stemming van weelde, die voor groote en blijvende indrukken ontvankelijk maakt, i Doch nu wordt ons met tromgeroffel verkondigd, ; dat wy' ook Le Pardon van Jules Lemaitre als j een werk van belang hebben te beschouwen. Denk eens aan, de schrijver heeft de welwil lendheid gehad, aan »L'Oeuvre" alleen het opvoeringsrecht voor Holland te gunnen en de generale repetitie is bijzonder in zijn smaak ge vallen ! Maar wat is Le Pardon anders, dan juist zulk een »brokje" werkelijkheid, een drama dat wy bij gebreke van iets werkelijk goeds gaan zien, gelijk men, bij afwezigheid van den dokter, zijn toevlucht neemt tot den medicijnmenger, omdat deze zooveel recepten onder zijn oogen heeft gehad ! Daar zijn twee menschen, die, gehuwd, elkander beurtelings bedriegen, en ver giffenis schenken. Er ligt iets sterk aanioenlijks in de verandering van het samenleven dezer twee, het verdwijnen van hunne de gangbare idealen van fatsoen, deugd, trouw, eer, tot het probeeren om dan in godsnaam zijn ideaal maar in overeenstemming te brengen met de praktijk van eigen leven. Het geval is actueel, en de levende voorbeelden ervan liggen niet ver af. Maar de heer Lemaitre is geen dramaturg. Hij heeft de verschillende emoties beredeneerd, die bij zijn geval zouden kunnen voorkomen, en de overdenkingen waartoe het aanleiding geeft en die zoo goed en zoo kwaad het ging, tot een schouwspel gerangschikt. Hij gebruikt daarbij recepten van eerbiedwaardigt-n eenvoud en ouder dom. Na de eerste verzoening, als Georges tot Susanne heeft gezegd : »Et maintenant, essayons de vivre!'1 komt er een lang. gedwongen stilzwijgen, en dan het koude hortende gesprek, dat de schrijver ge meend heeft te moeten laten volgen. »Ta mère va bien ?" Pas trop." Wel zeker, dat kun-je zoo hebben, als je een gesprek van hevige ge moedsbewegingen bebt afgebroken, dat het dan niet dadelijk vlot, over wat anders te beginnen; maar dit is een uiterlijkheid. Wij willen de ver andering van het gevoels- en gedachtenleven dezer twee menschen tastbaar voor ons hebben, en aan dat verlangen wordt niet voldaan. De moreele waardeering van Suza1 ne en Georges wordt een andere. Dit is de zaak die wij moe ten verzinnelijkt zien, zal niet al de overige arbeid zich als maakwerk en truc aan ons voor doen. Het staat den schrijver van een geval als dit zeker vrij, het navrante tooneel van Georges' nieuwsgierigheid naar de bijzonderheden van Suzanne's avontuur in zijn drama te verwerken. En onbetwistbaar is het dat Georges in dit oogenblik Suzanne hevig laat lijden. Maar in datzelfde oogenblik Suzanne te laten zeggen, dat zij nu MlllllllllllllllllllllllllltlltlltlUIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIItlllllllllllllttllllllllH en stootend door een hit voortgetrokken. De mannen, die er in zaten, schudden de licha men op zonderlinge wijze, terwijl de vrouw achterin het voertuig zich aan den kant vastklampte, om de harde schokken te breken. Op het marktplein van Goderville was het vol; een krioelen van mensehen en die ren. De horens van (ie runderen, de hooge ruige hoeden van de rijke boeren en de mut sen der boerinnen dreven als 't ware aan de oppervlakte van de massa. De schel en schril schreeuwende stemmen vormden een gestadig wild rumoer, dat nu en dan over stemd werd door een uitbarsting van uitbun dige vroolijkheid, voortgebracht door een breedgeschouderden boer of door het langge rekt geloei van een koe, die aan den muur i van een huis was vastgebonden. i Dat alles riekte naar den stal, de melk en den mest, het hooi en het zweet en gaf , die akelige zure mensehelijke en dierlijke i lucht af, die aan landlieden eigen is. j Baas Hauchecorne van Bréautéwas juist in Goderville aangekomen en hij richtte zijn < schreden naar de markt, toen hij op den grond een eindje touw zag liggen. Als een i zuinige Xormandier van den echten stempel, ' vond hij dat alles wat gebruikt, kon worden, de moeite van het oprapen waard was en hij bukte pijnlijk, want hij leed aan rhumatiek. Hij nam het dunne touwtje van den grond en wilde het juist netjes oprollen, toen hij meesier Malandain, den zadelmaker, gewaar werd, die op den drempel van zijn woning stond en naar hem keek; ze hadden vroeger , eens wat met elkaür gehad, naar aanleiding van een halster, en ze waren sinds kwaad j gebleven, daar ze beiden haatdragend waren. ; Hauchecorne, zich aldus door zijn vijand bespied ziende bij liet oprapen van een eindje touw uit het slijk, gevoelde zich door een soort van schaamte aangegrepen. Hij verborg zijn | vondst haastig onder zijn kiel, daarna in j zijn broekzak, deed vervolgens alsof hij i nog iets op den grond zocht, dat hij niet vinden kon en sloeg toen den weg naar de markt in, het hoofd naar voren, het lichaam gebogen door de pijnen. ook een zeker recht van spreken tegenover hem heeft, door de smart die hij haar aandoet, dat is een grof heid, die bij een rein uit de verbeel ding opgebloeid drama niet zou voorkomen. Veel dingen heeft Lemaitre scherp gezien en onthouden, en waar hy' die te pas brengt, is ook wel het sentiment van het oogenblik. Maar het sentiment van het dramatisch gegeven ontbreekt. Waar dit nu zoo is, zou het daar niet beter zijn geweest, indien LugnéPoe en zijn dames niet telkens hadden getracht, te spelen a la symbole 'l Want daardoor wordt voortdurend de verwachting gewekt, die toch moet worden teleurgesteld, dat door het geheele stuk n adem van poëzie gaat, zij die niet overal even merkbaar. Van Ilafoël, van Romein Ooolus had ik een vage verwachting, dat het meer dan een der an dere werken zou passen in Lugné's oorspronke lijk program. Ik had toch gelezen met welke woorden deze auteur door Lugnéaan het publiek was voorgesteld: »Ce soir, ou dans six mois, on reconnaitra que Romain Coolus est de dramaturge attendu, désiré, appelé, celui dont l'absence nous faisait prendre pour vrais crivains de théatre de sim ples dialogueurs, spirituels a leurs bons jours " en meende de gevolgtrekking te rnogen maken, dat Coolus zou behooren tot de groep schrijvers, wier streven door den naam Maeterlinck het best wordt aangeduid. Het bleek dat Coolus als schrijver van den dialoog een merkwaardig robust heer is, en van geestigheid heeft hij een meer dan gewoon deel ontvangen. Maar »le dramaturge attendu, désiré, appelé"? Rafaël is de jonge man, die een vreedzaam ménage a trois verstoort. Daniël, de echtgenoot, ziet dat met smart. Hij doet alles wat hij kan, om den vriend, die voor Rafaël den i bons heeft gekregen, weer terug te halen in de \ oude verhouding. Hij blijkt ten slotte een j vrij onschadelijk, en niet van aangename j eigenschappen verstoken man te zijn. Maar in den beginne, als gij hem zoo vreedzaam zaagt berusten in de intimiteit van zijn vrouw on zijn vriend, komen er allerlei booze vermoedens in u op van een perversiteit, die nog aan het licht zal worden gebracht. Noch van hem, noch van den huisvriend heb ik daardoor een zuiver j beeld gekregen, en veel meer dan het hier neergeschrevene kan ik over het werk dus niet zeggen. ' Maar wel mag ik mededeelen, dat de avond van : Jinfacl en Le Peur des Coup\ in veel opzichten beter heeft voldaan dan die van Dinsdag. Beide i stukken zijn vol kostelijk amusement, en de uit- ! voering was zorgvuldig. Had Luunémaar niet l zichzelf zoo vaak aangekondigd als de man van het «Merbeste z. z. z. III lllllIlHltlimnilllMllllimilIIIIU i inziet in de Hoofdstad. Het concertgebouw heeft liet eeuige weken zonder buiteulandsche solisten gedaan, en waarlijk ! het Weldra was hij verdwenen tusschen de schreeuwende, y.ich traag bewegende menigte, opgewonden door het niet eindigende loven en bieden. De boeren belastten de koeien, gingen heen, kwamen terug, besluiteloos en altijd bevreesd om beetgenomen te worden. Terwijl zij maar niet tot een besluit kon den komen, bespiedden zij het oog van den verkooper, aanhoudend zoekende naar de list van den man en de fout van liet beest. De vrouwen hadden de manden aan hunne voeten neergezet en er het gevogelte uitge haald, dat aan de pooten vastgebonden ne derlag met verschrikte oogeu en purperroode kammen. Zij lieten de klanten bieden en bleven vast op hunne prijzen, met iets droogs in hun wezen en een eften gelaat, om eensklaps, als zij het bod aannamen, den klant die zich langzaam verwijderde, toe te roepen: vooruit, meester Anthime, je kunt 'm krijgen. Ongemerkt dunde de menigte op het markt plein en toen het Anyelnx den middag in luidde, verspreidden zij, die te ver af woon den zicli in de herbergen. De groote zaal bij Jourdain was vol met bezoekers en de uitgestrekte binnenplaats gevuld met voertuigen van allerlei aard : karretjes, eenpaanls-rijtuigen, huifkarren, tilburies, wagens die men geen naam kon geven, geel van het slijk, misvormd en opgelapt ; het lemoen als twee armen ten hemel gehe ven of' wel met den neus op den grond en het achterste gedeelte in de lucht. In de nabijheid van de gasten, die zich aan tafel geschaard hadden, was de reus achtige schoorsteen vol heldere vlammen, die een hevige hitte afstraalden tegen de rij rug gen aan den rechterkant gezeten. Drie braadspitten beladen met kippen, duiven en scha penbouten, wentelden rond en de aangename geur die zich uit den haard verspreidde, van gebraden vleesch en jus, die van de bruin ge braden korst druppelde, verlevendigde de gesprekken en deed de monden watertanden. De geheele aristocratie van den ploeg at daar bij Jourdain, herbergier en paardenkoopman, een slimme vogel, die er warmpjes in zat. is nu en dan gebleken dat die concerten leden beginnen te lokken die vroeger dachten : Ben con cert, zouder solisten, 't is om bij in slaap te vallen. Zoo'n heele symphouie? 't is om van te rillen! Wanneer ik het belangrijkste van de laatste weken naga kan ik vermelden dat de Symphonie van Tschaikowsky, het werk dat onder leiding van den russischeii musicus Safonoff voor het eerst ten onzent werd uitgevoerd in de Ned. Opera, nu onder leiding van den heer Mengelberg eeue zeer sclioone wedergave genoot. Den minder gelukkigen aan vang er buiten gelaten, heb ik die deze symphonie voor liet eerst hoorde er geheel iu mede geleefd, en zooiets is niet mogelijk zonder eene uitvoering van de zijde van de medewerkenden die de schoon heden en den inhoud ons op heldere, volkomen wijze opeii baart. Niet kunnende beoordeelen of de uitvoering onder leiding van den In-er Safouoff beter was, verheug ik er mij over zulk eene schoone vertolking in liet, concertgebouw tn hebben bijgewoond. Z'io was liet ook in den avond toen He drie kleinere orkestwerken : Der r/efexsulte Prometlieux, ouverture van Gold mark, Phtii'tnn van iSaiut-Saëns en Ffancexi'ii f/i Rimini van Hazzini werden uitgevoerd, /,eer interessant. Niet omdat ik zoo dweep met Goldmark's geboeiden Prometheus, want dit werk heeft mij maar matig kunnen boeien, ondanks het uiterlijk vertoon waarmede deze componist ons alles biedt wat hij te geven heeft. Want Goldmark hecht veel aau het uiterlijk gewaad van zijne geesteskinderen, en wanneer dan de inhoud eens zoek is, welnu ! dan merkt men dit. zoo gauw niet op. Goldmark is een gewichtig prater die ook de onbeduidendste dingen met veel aplomb zegt. Ik heb in vroeger jaren eeu kapitein bij de infanterie gekend die een stem bezat zoo forsch dat, men er geregeld bang van werd. En toch was hij de goedigste man van de wereld. Doch wanneer hij u met zijne imposant, stem vertelde dat hij 's middags zulke heerlijke dopcrwtjes gegeten liael, dan voer n een rilling door de leden. Ik kun nooit imuiek van Goldmarek hooren of ik denk aan de st< m van den kapitein. Het meer interessante werk van Baziini heb ik weer met veel belangstelling sri-hoord en ik hoop zeer dat de Sy«/j>/i<init' van Ts-c'iaikowsky en dit werk op het programma zullen blijven. Tevens vermeld ik nog dat, ik onlünp-'den fluitist van dit orkest, den heer Demont op voortreffelijke wijze eeue suite van Jïenj. Godard, voor lluit-solo en orkest Hoorde voordiagen. Deze virtuoos bezit eene merkwaardige zeker heid en draagt met veel smaak voor. Hoe veel men ook voor liefdadigheid moet ge voelen, kan een verslaggever soms deerlijk in de war zitten met diezelfde lief- of weldadigheid. Men vergeet maar zelden hem voor zulke con certen een uituoodisjiug te zenden en dwingt hem daardoor de talenten (of 'wat daarvoor gehouden wordt) van de liefdadige medewerkers aau een kri tisch onderzoek te onderwerpen. Lezer ! begrijpt si ij den strijd tusscheu zijne plicht als recensent en zijn, o zoo gevoelig, hart? Voor een weldadig doel werkten mevr. Mossel Heliiifante, de lieer J. Mossel, eeue zan geres Milt; Van Doothing en een zestiental zan gers: de zangersclub der XVI genoemd, mede om dit doel te helpen bereiken. Ik geloof een compromis tusschen mijn verstand en mijn hart te kuiuieu sluiten wanneer ik alleen over de beide eerstgenoemde solisten als criticus UIIII1IIIIIIIIIIIU1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII IIMIIIIIflIlllllllflIIIMIIIIIIIIII De borden kwamen eu werden geledigl evenals de kannen met gele cider. Een ieder vertelde van zijn zaken en van zijn in- en verkoopen. Men won berichten in omtrent den oogst. Voor het gras was het weer goed, maar voor het graan kon hot, beter. Eensklaps hoorde men op de binnenplaats voor het huis eeii roffel slaan. Allen stonden dadelijk van hunne zitplaatsen op, met uit zondering van een paar onversetiilligen en liepen naar de deur en de vensters niet den mond nog vol en het servet in de hand. Er wordt aan de inwoners van Goderville eu aan alle personen op de markt aanwezig bekend gemaakt, dat er heden morgen is verloren geraakt op den weg van Beuzeville, tusschen negen en tien uur een portefeuille van zwart leder inhoudende vijf honderd francs benevens eenige papieren. De eerlijke vinder wordt verzocht dezelve oogenblikkelijk terug te bezorgen op het raadhuis of bij baas Fortune Houlbrèque te Manneville, zullende een belooning genieten van twintig francs. Daarop ging de man heen. Xog eenmaal hoorde men in de verte de doffe slagen van den roffel en zwak de stem van den om roeper. Dadelijk werd deze gebeurtenis besproken en de kansen overwogen die meester Houlbrèijue had om zijn portefeuille al of niet terug te krijgen. liet middagmaal was geëindigd en men was aan de koffie, toen een brigadier van de gendarmerie op den drempel verscheen en naar baas llauchecorne van Bréaut vroeg. Deze, aan het andere einde van de tafel gezeten, antwoordde: Hier ben ik!" Daarop richtte de brigadier zich tot hem met de woorden: »WiI je dan zoo goed wezen mij naar het raadhuis te volgen. De burgemeester wil je spreken." De boer, verwonderd en ongerust, ledigde in n teug zijn glas, stond op on nog meer gebogen dan straks, de eerste schreden waren bijzonder moeielijk, strompelde hij naar den uitgang en herhaalde: »Hier ben ik, hier ben ik!"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl