De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 22 maart pagina 3

22 maart 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 978 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. door tot een ieder over zijn mogelijke benoeming te Berlijn te spreken. Het vooruitzicht hem ge opend, had genoeg kans op verwezenlijking, dat hy er zijn maatregelen naar nemen kon, maar niet om er een aal figuur op te wagen. Boven dien was hij tegenover de Duitsche autoriteiten verplicht niet in het openbaar te spreken over een kwestie, welke nog hangende was. Men moet dus zy'n geheimhouding hem niet ten kwade duiden, doch veeleer als een verstandige en cor recte handelwijze in hem pryzen. Dat zij aan leiding heeft gegeven tot allerlei geruchten, aan wien de schuld? Aan hen, dunkt me, die ver gaten te overwegen, dat een man in omstandig heden kan komen, waarin het hem mér betaamt te zwygen dan in het openbaar te spreken. Maar heeft Van 't Hoff dan door die stilzwijgendheid zyn landgenooten de kans niet ontnomen hem te geven, wat hem uit Berlijn werd aange boden? Dat heeft hy' niet. De personen, die er iets aan doen konden, met hen is hy in overleg getreden, maar, gelijk men zag, heeft dit overleg niets gebaat. Misschien vraagt men wat dan toch die Berlijnsche betrekking is, waarvoor Van 't Hoff zijn plaats in Amsterdam opgeeft. Zij is van dien aard, dat er voor een scheikundige wellicht geen betere op de wereld te vinden is. Van 't Hoff krygt te Berlijn een flink traktement en een eigen laboratorium. Hy' heeft geen andere officieele verplichting dan om eens in de week de vergadering der Akademie van Wetenschappen by' te wonen, en om n uur in de week college te geven, en dan nog alleen aan meer gevorderden. En deze verplichtingen zyn geen bezwaar voor hem, wan neer h\j reizen wil en andere wetenschappelijke centra bezoeken en met de geleerden daar in persoonlijke aanraking komen. Hij mag, doch hij moet niet leerlingen in zy'n laboratorium opnemen. Men laat hem nagenoeg geheel vrij, en vertrouwt dat hy zy'n taak opvattend naar zijn eigen in zicht het best de wetenschap dienen zal Indien de Regeering hem hetzelfde of nage noeg het zelfde had verschaft, Van 't Hoff ware liever hier gebleven. En voor zoover ik hem ken, niet vooral of alleen wyl hij zelf er van profiteeren zou, doch wijl het naar zijn inzicht yoed is, dat mannen van wetenschap van regeeringswege in staat gesteld worden te -werken, zooals zy zelf het goed vinden. In zijn voor dracht op het laatste Congres alhier heeft hij het gezegd : thans moeien de geleerden doceeren en mogen zy voor hun eigen ontwikkeling werken; er moesten ook plaatsen zyn, waarby de geleerden moeten werken voor zich zelf en nu>i/en doceeren. Gaarne had Van 't Hoff van zijn naam gebruik gemaakt om een diergelyke betrekking te creëeren Mer, en het beginsel van zulk een betrekking hier in te voeren. Dat hij inderdaad bereid is geweest zijn vooruitzicht te Berlijn daar aan op te offeren, bly'kt uit de meegedeelte feiten, en kan ik nog met een ander feit steunen. Want men spreekt wel veel over het nieuwe laboratorium, dat Van 't Hoff gekregen zou heb ben, alsof het een cadeautje was dat hy in zijn zak kon steken en meenemen waarheen hij wilde, maar men vergeet dan vél, deels wat reeds ge noemd werd, en ook dit andere, dat Van 't Hoff in '87 NIET gevraagd heeft om verhooging van tractement, doch mér hulpmiddelen voor onder zoek en onderricht, mér assistentie, en een nieuw laboratorium. Om persoonlijk financieel voordeel heeft hij niet gedacht, en dat mocht men toch inderdaad wel overwegen, alsmede dat hy om de universiteit met een goede instelling te verrijken, zijn persoonlijk financieel belang zelfs heeft benadeeld : want het is aan scheikundigen liiiiiiiiilliiiiiiiiiiiiiiiii in iiiiiiiiiiniiiii minimin i Het rood steenen Huisje. NAAR BEATRICE KIPLING. John Port bekleedde een ondergeschikte betrekking aan de Bengaalsche spoorweg maatschappij, en die betrekking gaf hem, behalve een zeker aantal roepijen 's maands, ook het recht een klein huisje te bewonen een uit roode steenen opgetrokken, laag gebouwtje, niet ver van den spoorweg. Het was dicht bij een vijver en had dientenge volge een groen, vochtig tuintje, waar gouds bloemen en papavers verward dooreen groei den en bloedroode bloemknoppen tusschen het zware heestergewas in onharmonische verbroedering prijkten naast het magentarood der bougainvillea. De verweerde stam van een kwijnenden boom werd nog opgesierd door de kronkelende guirlandes en de oranje kleurige, trompetvormige kelken der bit/noiiia vernesta; en schitterend in rijke kleurschakeeringen en weelderigen bladerdos, groeiden daar nog tal van andere planten en gewassen, die John Port gemakshalve alle met den naam van heester bestempelde, daar hun lange JLatijnsche namen hem te machtig waren. »Heel gezellig ziet het er juist niet uit," welbekend, dat de plaats en de positie te Leipzig, die Van 't Hoff in '87 verwierp, aan den professor die ze inneemt, een zeer groot tracte ment opleveren. Uit het voorgaande bleek reeds, dat de klacht als zou Van 't Hoff met zyn positie gekoketteerd hebben, ten eenemale onjuist is. Hij heeft aan de Regeering voorwaarden gesteld, gelijkend op die, waaronder hy te Berlijn zyn plaats zou krygen, en dit is het eenige bewijs van toenade ring door hem gegeven. Toen de onderhande lingen met de Regeering nog sleepend waren, heeft hij op verzoek van den Raad zijn ontslag aanvrage voorloopig ingetrokken, doch er bij ver klaard, dat hij door deze intrekking zich in geenen deele gebonden achtte om te blijven. Hij heeft het financieele aanbod van de Universiteitsvereeniging afgeslagen, en onk tegenover de studenten geen blijk van toenadering gegeven. En over het koketteeren zou wellicht geen ge zucht gegaan zyn, zoo de zaak met Berlijn niet zoo lang getraineerd had. Maar men kan toch wel begrijpen, dat er veel over en weer moest gesproken en geschreven, dat veel officieele personen moesten gehoord worden voor men het van weerskanten met elkander eens was. Meer dan twee maanden alleen heeft het geduurd voor de Koning van Pruisen het voorstel van de Akademie en het Ministerie bekrachtigd heeft Officieele onderhandelingen gaan nu een maal nooit snel, en vooral niet waar het de i creatie van een nieuwe betrekking geldt. Had Van 't Hoff uit vaderlandsliefde, uit ge hechtheid aan Amsterdam hier moeten blijven ? Mij dunkt, het gaat niet aan om van een ander een offer te verlangen, dat van de honderd meni schen er negen-en-negentig zeker niet zouden j brengen. En vooral niet hier, waar al is on, getwijfeld Van 't Hoff's vertrek voor de Univeri siteit een groot verlies zijn werk voor ons land niet verloren is Niet alleen maakte hij Amsterdam tot een schoon centrum van schei kunde, doch waar hij in Berlijn geheel vrij kan werken, mag men verwachten, dat hij daar nog meer doet dan hier, en al zijn arbeid komt ook ons ten goede. Zijn opvolger, prof. Bakhuys Roozeboom, hem wacht een zware taak. Doch hij bewees reeds menigmaal voor moeilijk werk niet bang te zijn, en wij mogen er op rekenen, dat bij den naam der Amsterdamsche chemie zal weten te hand haven. CK. M. VAN DKVUNTEU. De expeditie naar Dongola. Sedert veertien jaren berust de Engelsche staatkunde ten opzichte vau Egypte op een offieiöele leugen. Toen in Juli 1882, naar aanleiding van den opstand onder Arabi Pacha, een EngelschFransch eskader naar Alexandriëwas ge zonden, en uit Londen bevel was gekomen om de vijandelijkheden te openen, kreeg de bevelhebber van de Fransche vloot Last, daaraan niet deel te nemen. Dat was het einde van het oude condominium. Engeland heeft met de zeer onhandige demonstratie der Fransche regeering eene demonstratie die op eene zeer onwillige abdicatie is uitgeloopen zijn voordeel gedaan. Het heeft zich in Egypte genesteld en het blijft er. De heer Gladstone, Lord Salisbury, Lord Rosebery hebben elkaar in Doiuninystrcet afgewisseld; zij hebben om strijd ver klaard, dat de Engelsche bezetting van Egypte een tijdelijk karakter had, en geen schepsel heeft het geloofd. Die officieele leugen wordt mitttttiiiiiiiiitttiiiiiiiiititittiiinutiiiittiiiittitttttiitittiiiiiimmiHittttmiiiH zei John Port tegen zijn pijp, terwijl hij tusschen die bloeiende pracht heen en weer liep, »maar Ellen zal wel zorgen, dat het er hier anders gaat uitzien, daar ben ik niet bang voor." En Ellen bevond zich reeds op de stoom boot en iedere wenteling van het rad bracht haar dichter bij het roode huisje en het groene tuintje en den rnan, die op haar wachtte en in wiens leven zij zulk een ommekeer zou brengen. Het was nu vier jaren geleden, dat Ellen Gee beloofd had de vrouw te zullen worden van John Port vier jaren dat hij naar Indiëwas gegaan om zijn geluk te beproeven. Hij was een degelijk, werkzaam mensch en de fortuin, in den vorm van het maandelijksche salaris, de goede vooruitzichten en het roode huisje met het groene tuintje, had niet lang op zich laten wachten. Vol trots zond John Port aan Ellen het geld voor haar passage, waar hij zich veel voor moest ontzeggen, want in dien tijd stonden zestien roepijen nauwelijks gelijk met twintig shilling. »'t Idee!" had Ellen gezegd, toen zij het geld o.'Hving en even spoedig had zij het naar de spaarbank gebracht, om het als een appeltje voor den dorst te bewaren. Ellen had reeds haar eigen plannen gemaakt be treffende de wijze, waarop zij de reis zou maken; zij zou gedurende den tocht de zorg voor een ziekelijke dame en haar twee kin deren op zich nemen en gaarne werd in ruil voor de bewezen diensten haar passage voor haar betaald. »Ik wou dat ge bij mij bleeft," zei de dame bij het afscheid nemen, Ellen zes pond in de hand stoppende. Het huwelijk werd te Calcutta voltrokken. John Port was zeer zenuwachtig en gejaagd en zijn beste jas, die hij zich vóór vier jaren had aangeschaft, begon hem reeds wat nauw te worden. Ellen was zeer kalm en bedaard en droeg een bruin wollen kleedje. Zij gingen regelrecht van de kerk naar den trein en daar Ellen zonder kaartje reisde, had zij een gevoel alsof' zij haar intocht hield in haar eigen gebied. Na een rit van vier uren bereikten zij eindelijk het kleine, roode huisje, dat door John Port was inge richt zoo goed en kwaad als een man, die er alleen voor staat, dit doen kan. De vier kamers en de veranda vielen zeer in Ellen's smaak, maar de verveloosheid van de muren, de ruwheid van het houtwerk en de zware deuren, die niet goed sloten, ontgingen niet aan haar scherpen blik. Niets was er echter dat in zoo hooge mate haar verbazing opwekte als de bedienden. »Waar zijn al die menschen toch voor ?" vroeg zij, toen een rij van vier in diepen ootmoed voor haar stonden te buigen. »De meesten hebben er nog meer," zei Port. »Het is een schande. Het zou er treurig uitzien als ik het werk in mijn eigen huis niet afkon, na zooveel jaren voor anderen gewerkt te hebben." »Een paar moet ge er toch op nahouden. Als de warmte invalt zult ge wel niet veel lust in werken hebben,'1 zei Port, met een gevoel van teedere bewondering. »Wij hebben genoeg warmte gehad in de bij iedere gelegenheid herhaald, met eene zalving en eene overtuiging den grooten, Penksniff waardig. »Wij zullen ons uit Egypte terugtrekken" zoo luidde het telkens we der »zoo lang onze aanwezigheid daar in het belang van de rust en de orde in het land niet meer noodig is. »En met die formule wordt een uitstel ad Kalendas Gmecas ge motiveerd. Het zou onbillijk zijn, te ontkennen dat Egypte onder het Engelsch régime in alle opzichten is vooruitgegaan. Maar dat is voor de Franschen een schrale troost. In 1880 schreef de minister-president de Freycinet, in eene circulaire over de Oostersche quaestie aan de vertegenwoordigers van Frankrijk in j bet buitenland: »Gij kent de omstandigheden, ' die ons hebben gedrongen om, in vereeniging met Engeland het initiatief te nemen tot maatregelen, die onmisbaar zijn gebleken indien men aan Egypte de zegeningen van een regelmatig beheer terug wil geven. Voor de Engelschen is dit land de route naar Indië, en derhalve schrijft eene gebiedende noodzakelijkheid hun voor, daar te waken voor de veiligheid hunner middelen van ge meenschap. Voor ons is Egypte een land, dat, eertijds met ons bloed besproeid en thans door onze kapitalen vruchtbaar gemaakt, rijk is aan producten, die onzen handel op de Middellandsche Zee voeden; het is eene on misbare markt voor onze werkzaamheid op het gebied van handel en nijverheid; het is met Frankrijk verbonden door een samenstel van traditiën, welke wij geen gevaar mogen doen loopen, indien wij niet een der bronnen van onze nationale grootheid willen zien opdrogen. Wij zijn van meening geweest, dat deze aanzienlijke, doch niet uitsluitende belangen niet onbestaanbaar waren met die, welke aan de hoede van Engeland zijn toe- j vertrouwd." Dat was het standpunt van het j coiidominium; maar dat standpunt heeft dezelfde heer de Freycinet twee jaren later in een onbewaakt oogenblik prijsgegeven. En als gewoonlijk geldt het ook hier: eigen schuld plaagt het meest. Natuurlijk laat men in Frankrijk geen gelegenheid voorbijgaan, om den Engelschen hunne belofte betreffende de ontruiming van het Nijldal te herinneren. Dan gevoelt men aan den (Juni d'Orsa// plotseling een grooten eerbied voor de suzereine rechten van Turkije j en dan geeft de Sultan bescheidenlijk te kennen, dat er in de opmerkingen van zijne zoo onpartijdige en onbevooroordeelde Franschen j toch heel veel waars ligt. Een enkele maal j beproeft men, den Khedive de verzenen j teg'Mi de prikkels te doen slaan, maar dat j bekomt den schijnpotentaat gewoonlijk slecht; hem hebben de Engelschen te goed onder den duim ! Nu en dan wordt het denk beeld opgeworpen, de quaestie op een Europeesch congres te bespreken; een paar maanden geleden, wist men te verzekeren, dat Rusland daartoe het initiatief zou nemen, maar op het punt van liefdediensten wil de .Russische regeering klaarblijkelijk Frankrijk niet verwennen en de nobele theorie, dat het geven zaliger is dan het ontvangen, laat zij ter toepassing aan de Franschen over Toch schijnt de Engelsche regeering tot i het besef te zijn gekomen, dat het noodig is een nieuw argument te vinden voor het voort duren der bezetting van Egypte. Misschien ziet zij in, dat het isolement, waarvan de j Eerste Lord der schatkist als een nxplcndid i ixohttion" gewaagde, op een congres wel eens minder schitterende gevolgen zou kunnen hebben. Wat hiervan zijn moge, zij heeft plotseling besloten eene Egyptische expeditie, onder leiding van Engelsche officieren, naar Soedan te zenden, natuurlijk op kosten van de Egyptische schatkist. Is die expeditie eens vertrokken, dan kan Lord Salisbury met meer recht beweren, dat de tegenwoordigheid van het Engelsche bezettingsleger in Soedan zeker niet minder noodzakelijk is dan te voren. Het verdient opmerking, dat in Engeland zelf de stemming ten opzichte van de voor genomen expeditie naar Dongola niet onver deeld gunstig is. In de Parlementszitting van den vorigen Maandag trachtte de onder staatssecretaris voor buitenlandsche zaken, de heer Curzon, den door de regeering geno men maatregel te verdedigen door te wijzen op het gevaar, dat Egypte bedreigde van de zijde der volgelingen vau den Mahdi en op het nut, dat eene troepenbewegiug in zuidelijke richting zou kunnen hebben voor de Italianen, die te Kassala ook door de Mahdisten worden in 't nauw gebracht. Wat het eerste betreft, lag het antwoord voor de hand, dat in het officieele rapport, op 3 Fe bruari door Lord Cromer, Engeland'sfactotura in Egypte, overde Soedan-quaestie uitgebracht, van zulk een gevaar met geen enkel woord wordt gerept. En wat het tweede betreft, indien men, zooals de heer Curzon beweerde, in het eerste half jaar niet verder wil gaan dan een punt, gelegen op een derde van den af stand tusschen de tegenwoordige Egyptische grens bij Wady Halfa en het als einddoel der expeditie aangegeven Dongola, wat zul len dan de Italianen in het zooveel zuide lijker Kassala voor nut trekken uit deze beweging? De Pull Jiftill tiaieite zegt rondweg, dat de Italianen van de geheele expe ditie evenveel zullen bemerken als de Argentiniërs van Dr. Nansens pooltocht. Een scherpe kritiek werd op de plannen der regeering uitgeoefend door den heer Labouchère. Deze had veel sympathie voor de Italia nen, doch slechts als zij in Italiëbleven; in den strijd tusschen hen en de Abessiniërs, een strijd die door C'rispi was ondernomen om de aandacht af te leiden van binnenlandsche moeielijkheden, was zijne sympathie geheel aan de zijde der Abessiniërs, die hunne be dreigde onafhankelijkheid verdedigden. Egypte was het best verdedigd door de woestijn, die het van Soedan scheidt. Het was slechts een voorwendsel, als men sprak van gevaar dat van de zijde der Ddnvischen dreigde: in dit opzicht was Harer Majesteits regeering wibuniinubly liypnnritinü," zooals zij dit in de Egyptische quaestie voortdurend was geweest. Ook Sir Charles Dilke en Sir William Harcourt wezen op het gevaarlijke en onge motiveerde van den voorgenomen tocht, doch dit, verhinderde niet, dat het Lager huis zich met een meerderheid van 142 stemmen schaarde aan de zijde der regeering. Intusschen is het nog lang niet zeker, dat het plan zal worden uitgevoerd. De Fransche minister van Binnenlandsche zaken heeft daartegen in een onderhoud met den Britschen gezant te Parijs ernstig geprotes teerd, voornamelijk op den formeelen grond, dat het in strijd zou zijn met de bij inter nationale overeenkomsten vastgestelde rechten van Egypte's Europeesche schuldeischers, wanneer de kosten der expeditie worden ge dragen door de Egyptische schatkist. En het is niet onwaarschijnlijk, dat dit protest van Frankrijk door andere mogendheden zal worden gestuurd. In dit geval zal de Fngelscne regeering de keus hebben tusschen het opgeven van het plan, of het betalen der kosten uit de zakl<en der Engelsche belasting schuldigen. Moet zij dit laatste Roode zee, dat verzeker ik je," zei Ellen, ! »en zoolang ik voor mrs. Nugent of de kinI deren te zorgen had, voelde ik er niets van. Maar wanneer ik met de handen over el kander moest zitten, vond ik het onhoudbaar. Ik houd het er voor dat men veel minder last van de hitte heeft als men bezig is.'1 Zij had haar trouwjapon reeds voor een blauw katoenen huisjapon verwisseld eii onder het spreken was zij op de knieën gaan ! liggen, om de lang verwaarloosde pooten van de groote, vierkante tafel af te stoffen; haar mouwen waren opgestroopt en zij had een groote schort voor. John sloeg haar gade, in stilte alles wat zij deed goedkeurende; het begon er in zijn huis reeds anders uit te zien sedert zij er was. Zij ging naar de veranda om haar stofdoek uit te slaan, ter wijl mrs. Gasparez, de vrouw van den brievcngaarder, haar van uit hare woning aan de overzijde van den weg gadesloeg. »Dat gaat daar grootscheepsch toe", zei zij dien avond tot haar echtgenoot; »mrs. Port schijnt een Engelsche meid meegeno men te hebben en die heeft zij dadelijk aan het werk gezet ook." i Het kwam niet in mrs. Gasparez op dat een vrouw op haar trouwdag reeds bezig i kon zijn haar kamer op te redderen. Toen de avond begon te vallen wandelden John en Ellen door den tuin en Ellen be schouwde den verwaarloosden bloemenschat met aandacht. »Het is een wildernis", zeide zij ; »zouden wij niet een gedeelte tot moestuin kunnen inrichten:'" John, die niet wist dat zij een reeks botanische lezingen te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl