Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 979
de groote kapitalen in de doode hand aan de
heffing ontsnappen.
En ten s lot te merken wij nog op, dat hij
tegenstander is der landbouwvrijstelling in
de Bedrijfsbelasting. Het heeft een treurigen
indruk gemaakt, de wijze waarop door middel
van genoemde vrijstelling de stem van menig
Kamerlid voor de Vermogensbelasting en
Bedrijfsbelasting is gekocht. »Geen nobel
streven, om een deel der lasten van de te
veel bezwaarden over te nemen, maar een
loven- en bieden, een marchandeeren, van de
agrariërs, om als equivalent voor den aan
slag in de Vermogensbelasting, zooveel mo
gelijk vpordeelen te bedingen."
Het boek van den heer Elias Schövel is
een en al een pleidooi voor een onverdeelde
inkomstenbelasting. Het hoofdstuk: »de be
loofde voordeelen en de verkregen nadeelen
der splitsing" spreekt duidelijk genoeg.
De strijd tegen het bestaande stelsel wordt
door hem niet om niet gestreden.
De inrichting, de uitvoering en de op
brengst der beide wetten is dusdanig, dat
die belasting eene parodie mag heeten op
een inkomstenbelasting, zooals die behoort
te zijn.
Is 't ernst met een inkomstenbelasting,
dan make men haar zoo, dat niet een ge
compliceerd karakter hare goede uitvoering
in den we;* staat, men vermijde alles wat
op collegies en commissies van aanslag lijkt,
men lette op de voornaamste
draagkrachtsfactoren en zij niet bevreesd voor ingrijpende
controlemaatregelen.
Zoo worde het!
EEN SLOTWOORD.
Het woord was destijds door den
»Hoogepriester onzer Staathuiskunde" gesproken:
dat eene toekomstige personeele belasting de
fouten van zijne gesplitste belasting zou
herstellen.
En de glorie, die het hoofd van den
Hoogepriester omstraalde, deed velen aan
zijn herstellingstheorie gelooven. De Nieuwe
Rotterdammer naast het HandelMad en meer
dere bladen althans verkondigden haar luide
en met overtuiging van de daken.
De druk van den middenstand, ook in
het bijzonder de druk van met veel kinderen
gezegende gezinnen, alles en nog wat, de
personeele belasting zou er een einde aan
maken en zou in alles voorzien.
Nota bene! een belasting op het in
komen, naar draagkracht zooals men haar
noemt, gecorrigeerd door een verterings
belasting !
Theorie, was bist du gr au!
Is het niet de waarheid op den kop gezet?
En toch, in regeeringsstukken en couranten
artikelen stond de theorie geboekstaafd; kleine
en groote menschen aanvaardden eerbiedig de
uitspraak, in afwachting dat de personeele
belasting hare entree deed, om veel recht te
maken, dat thans krom is.
Toen in het vorige jaar voor de Tweede
Kamer het wonderproduct tot herstel van grie
ven in aantocht was, was het een zeer gelukkig
gekozen oogenblik van den schrijver, om zijn
werk »Onze gesplitste Inkomstenbelasting" het
licht te doen zien. Want terwijl Pierson ge
sproken had van herstel van fouten, aan
zijne gesplitste belasting verbonden, was het
noodig dat de Tweede Kamer allereerst wist,
wat daarbij herstel behoefde.
Koud moet het der Kamer door al hare leden
zijn gegaan, toen haar door den inhoud vaneen
boek, van een departementaal ambtenaar
afkomstig, de zoovele zwakke punten, waarop
tijdens de behandeling der beide wetten zoo
herhaaldelijk en van verschillende zijden was
gewezen, nogmaals van a?z in herinnering
werden gebracht.
Doch ondanks dit alles, ondanks de nieuwe
personeele wet was ontworpen, niet in het
belang eener goede fiscale regeling, maar
blijkbaar hoofdzakelijk met het doel om met
hare hulp de electorale quaestie tot oplos
sing (V te brengen werd zij met betrek
kelijk groote meerderheid aanvaard.
Eén daad van voorzichtigheid intusschen,
vond de Kamer - door ervaring wijs ge
worden noodig te verrichten; zij voor
kwam op het gebied van het kiesrecht
haar onvoorwaardelijke overgave aan den
tegenwoordigen minister van binnenlandsche
zaken.
Wij juichen die daad toe.
Het vertrouwen toch van Van Houten in
de personeele wet mocht eens misplaatst zijn;
de Tweede Kamer of wel hij zelf, mocht dit
mogelijk nog tijdig inzien en hij mocht eens
overtuigd worden, dat zijn stelsel de electo
rale quaestie niet tot eene bevredigende op
lossing leidt en in het fiscale kamp slechts
verwarring aanbrengt.
Die ommekeer in eigen zienswijze behoort
bij Van Houten niet tot de onmogelijkheiden.
Immers, ieder herinnert zich welk een ijverig
voorstander hij van de gesplitste inkomsten
belasting was; hoe hij als voorzitter der rap
porteurs met gloed en overtuiging voor Pier
son dikwerf in de bres sprong; als een
cerberus de wacht hield en de leden, die te
veel tegen het stelsel inbrachten, toebrotnde,
maar ... ieder weet ook, dat bij de
eindbehandeling der bedrijfsbelasting die gloed en
overtuiging tot beneden nul waren gedaald,
toen hij, van haar sprekende, verklaarde,
dat hem daarin slechts n artikel aantrok .. .
de bepaling inhoudend, dat de oude
patentwet kwam te vervallen.
Errare humanum est!
Een Ontvanger verklaarde ons, thans pi.
m. 11,000 personeele aanslagen te hebben,
waaronder ongeveer het enorme aantal van
2500 oninbare posten.
Hij dacht onder de nieuwe wet, had de
Administratie den moed hiertoe behoort
moed haar in toepassing te brengen, er
8000 aanslagen bij te krijgen en het zou hem
niet vreemd zijn, indien van die armoede op
zijn minst de helft en dus meer dan 4000
posten oninbaar zouden blijken te zijn.
Het zal dus een felle strijd worden tusschen
de minder gegoede klasse en de Administratie
en het kan niet anders, of het prestige van
deze laatste zal er heel wat veeren bij laten.
Bevreemdend mag het heeten dat de Tweede
Kamer in deze zoo weinig haar eigen inzicht
heeft gebruikt en zich met open oogen heeft
geworpen in de armen eener Regeering, die
alleen gedachtig aan een ruim kiezerscorps,
gebaseerd op woninghuur, en gebonden hare
belofte te dien aanzien in te wisselen, in
haar blindheid niets ontziende, de personeele
wet zoo gruwelijk mishandelde.
De Tweede Kamer heeft de uitvoering der
wet, zooals wij zeiden, nog aan zich gehouden.
Wij noemden het een daad van voorzich
tigheid.
Ook de Arnhemsche Courant verheugde
zich in het uitstel, hopend, dat de Kamer
zich dit uitstel ten nutte make en daarvoor
is reden genoeg »om er eenige bij nader
inzien noodig gekeurde veranderingen in aan
te brengen."
Wij nebben wel niet te zeggen, hoezeer
wij het met dat blad eens zijn.
Mocht het van de Regeering niet komen,
dan neme de Tweede Kamer mettertijd het
initiatief tot de meest noodige en dringende
veranderingen!
Amst, Maart'96. C. U. W. RAEDT.
Eene misrekening en een forluinlje.
De Franschen hebben zich leelijk vergist,
en de minister van buitenlandsche zaken
Berthelot, de beroemde scheikundige, heeft
tot zijn leedwezen kunnen bemerken, dat de
internationale politiek nog geen exacte weten
schap is. Maar er zijn zelfs Engelsche
bladen oppositie-bladen natuurlijk die
toegeven, dat de vergissing alleszins ver
klaarbaar is.
Sedert een paar maanden, zegt de
Saturday Review, scheen niets Lord Salisbury
meer ter harte te gaan dan eene toenadering
tusschen Frankrijk en Engeland; ter wille van
Frankrijk's vriendschap heeft hij zich in
Siam en in Tunis territoriale en commercieele
concessiën laten ontlokken, die in de oogen
van de Engelschen slechts gerechtvaardigd
zouden kunnen zijn wanneer een entente
cordiale tusschen de beide landen daarvan
het gevolg was. En plotseling, midden op
dien goeden weg, maakt hij rechtsomkeert,
en kwetst de Fransche gevoeligheid op eene
wijze, die alles weder ongedaan maakt, wat
geschied was om vriendschappelijke betrek
kingen aan te knoopen. De Franschen zien
in de Dongola-expeditie slechts een voor
wendsel om de bezetting van Egypte door
Engeland te bestendigen. Van hun kant,
dit geeft de Saturdny Review toe, is dit
volkomen logisch geoordeeld. Wanneer Enge
land, na veertien jaren voogdijschap over
Egypte, verzekert, dat dit land nog niet
zonder het Engelsch gezag kan worden ge
regeerd, hoeveel jaren zullen dan nog wel
noodig zijn, eer Egypte niet slechts zichzelf,
maar tevens de woeste en dvveepzieke stam
men van Soedan kan regeeren ?
Er zou, volgens den schrijver in het En
gelsche blad, maar ne voldoende reden te
bedenken zijn voor Lord Salisbury's volte faee :
het tot stand komen van eene nauwere aan
sluiting bij Duitschland en de toetreding van
Engeland tot de triple alliantie.
En juist daarop kon men in Frankrijk
niet rekenen. Het is nog geen drie maanden
geleden, dat de Engelschen al hun gal heb
ben uitgestort over de Duitschers in het al
gemeen en den keizer in het bijzonder, en
dat zelfs een gewoonlijk bezadigd blad als de
Spectator kon schrijven; »Geen Engelsshman
zal keizer Wilhelm ooit meer vertrouwen, of
gelooven dat hij eenig ander gevoel koestert
voor ons land, dan dat het welk Blücher
uitdrukte toen hij, voor de eerste maal Lon
den ziende, uitriep : »Groote (lod, welk een
plaats om te plunderen!" De Duitschers zijn
op al die beleedigingen het antwoord niet
schuldig gebleven, en het liet zich aanzien,
dat er jaren zouden moeten verloopen eer
de ontstane klove gedempt was. En nu kiest,
bij de eerste gelegenheid, de Duitsche regee
ring in een internationale quaestie openlijk
en op eene in het oogloopende wijze partij
voor Engeland.
Men weet, dat een protest van Duitsche
zijde in deze quaestie alleszins gewettigd zou
zijn geweest. Want Engeland wil de kosten
van irijn expeditie tegen Soedan betalen uit
fondsen, die onder internationaal beheer staan.
Uit het laatste rapport van Lord Crorner
over de Egyptische toestanden blijkt, dat de
administratie der staatsschuld daar te lande
over drie reservefondsen beschikt: de bespa
ringen uit de conversie, die op 31 December
1895 tot 1.833.000 Egyptische ponden waren
gestegen, het algemeen reservefonds, van
2.717.('00 Egyptische ponden en het speciaal
reservefonds van 471.000 Egyptische ponden.
Het eerste fonds kan voor de bestrijding
van de onkosten der expeditie naar Dongola,
die voorloopig worden geraamd op 50Ü.OOO
Eg. ponden, niet worden aangesproken, daar
het in hoofdzaak bestemd is voor de
amortisatie, en daarenboven Frankrijk tot de
conversie toegestemd heeft onder de uitdruk
kelijke voorwaarde, dat over de daardoor
verkregen spaarpenningen slechts door een
gemeenschappelijk besluit van alle groote
mogendheden zou kunnen worden beschikt.
Evenmin kan het speciaal reservefonds in
aanmerking komen, want dit staat geheel
ter beschikking van de Egyptische regeering
en is daarenboven te klein. Het algemeen
reservefonds, dat aan het einde van het
vorige jaar 2.717.000 Egyptische ponden be
droeg, maar waarvan 1.327.000 ponden
bestemd waren als voorschotten voor open
bare werken, is op 12 Juli 1888 bij decreet
van den khedive en met toestemming der
mogendheden gesticht. Volgens Art. 3 van
de daarvoor geldende bepalingen is het be
stemd voor buitengewone uitgaven, tot welke
de mogendheden hare toestemming hebben
gegeven, doch nergens staat vermeld, dat
deze toestemming een eenstemmige moet
zijn, hoewel dit voor het eerste der drie ge»
noemde fondsen uitdrukkelijk is voorgeschre
ven. Ziedaar het zwakke punt in Frankrijks
aanspraken.
Intusschen had de Russische regeering
zich vereenigd met de opvatting van Frank
rijk, dat voor de beschikking over dit fonds
de eenstemmige toestemming der mogend
heden vereischt werd, en men hoopte te
Parijs, dat ook Duitschland zich bij die
opvatting zou aansluiten, niet slechts om
den Engelschen hun onhebbelijke uitvallen
betaald te zetten, maar ook omdat de re
geering van keizer Wilhelm in de laatste
jaren elke gelegenheid heeft aangegrepen
om Rusland ter wille te zijn, en daarvoor
zelfs zooals in het conflict tusschen
China en Japan met Frankrijk is
samengegaan.
Die hoop nu is niet verwezenlijkt. Iro
nisch zeggen de Duitsche bladen : » Wij laten
ons niet door gevoeligheid in onze politiek
leiden: -irir ireiben Ker/ljiolitik." Het reëele
van die politiek bestaat dan in den dienst,
dien men Italiëbewijst of althans denkt te
bewijzen. »Wanneer de Duitsche staatkunde,
die bij Egypte niet rechtstreeks betrokken
is, dadelijk hare toestemming heeft gegeven
om de expeditie naar Dongola uit de Egyp
tische reservekas te bekostigen," schrijft het
lierliner Tagebltilt >dan komt dit besluit
allereerst ten goede aan de Italianen, die te
Kassala ernstig door de derwischen bedreigd,
ongetwijfeld eene verlichting zullen bespeuren,
wanneer het mocht gelukken, de aandacht
der Mahdisten te verdeelen en van hen af te
leiden. Evenmin als de Engelschen de Egyp
tische expeditie tegen den Mahdi
organiseeren uit sympathie voor de Italianen, maar
omdat zij het voor gepast houden, aan de
wereld te toonen, dat Egypte nog niet die
mate van rust en veiligheid geniet, welke de
ontruiming door de Engelsche troepen mogelijk
zou maken, evenmin heeft Duitschland
door het geven van zijne toestemming eene
toenadering tot Engeland volbracht, maar
alleen gehandeld in het belang van de
Italiaansche bondgenooten.''
Wij hebben reeds vroeger uiteengezet,
waarom wij aan eene rechtstreeksche gunstige
uitwerking der Dongola-expeditie voor de
Italianen in Erythraea niet gelooven: tijd en
afstand zijn twee factoren, die niet uit het
oog moeten worden verloren. Maar indirect
heeft het voor Italiëeene onmiskenbare
waarde, dat n door Engeland n door
Duitsehland zooveel nadruk wordt gelegd op
den steun, aan Italië's Af'rikaansche politiek
te verleenen. In de op Woensdag ge
houden zitting der Italiaansche Kamer
achtte de bekende staatsman, baron Blanc,
zich gerechtigd te spreken van een
r?rbond met Engeland en hij noemde dat
verbond gegrondvest op werkelijke gemeen
schap van belangen. »De gemeenschap van
defensieve belangen tusschen Italiëen Enge
land" - - zoo ging hij voort »strekt zich
voor het vervolg uit tot de veiligheid van
het Italiaansche schiereiland als maritieme
mogendheid aan de Middellandsche Zee. Het
is voortaan een feit van algemeene bekend
heid, dat Italiëde hechte band is geworden
tusschen Engeland en de triple alliantie."
Zou dat niet wat boud gesproken zijn en
zou Lord Salisbury zich niet geroepen voelen,
om voor dat bedenkelijke woord «bondgenoot"
iets minder bindends in de plaats te stellen ?
In elk geval doeii de luliaansche ministers
tijdelijk hun voordeel met het fortuintje en
men zou ... een Franschman moeten zijn om
hun dat te misgunnen!
miiiiiiiiiiiiiiniliiiiiiiiü...... iimiiiiiiiiiiiiiiiiiimi ............ i ...... III
miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii ...... iniiinni ...... iiiiiiiiiiiiiimiiiiiHiiiiiiiiniiiiiM
Een tapt in den strijd,
Om een kijkje te geven op het zoogenaamde
Professoren-socialisme in Duitschland, schrijf
ik uit het programma voor een sociaal-
wetenschappelijken cursus te Halle de te behandelen
onderwerpen met de namen der inleiders over.
Prof. Löning zal spreken over armenzorg
en armenrecht ; prof. Conrad over de schom
melingen in de waarde van het geld, en het
bimetallisme ; prof. Stammler over de rechts- en
staatstheorien van onzen tijd ; dr. Albrecht
over arbeiderswoningen ; prof. Friedberg over
belasting-politiek en de pruisische belasting
hervorming; prof. Diehl over de nationaal
economische theorie van het socialisme en het
sociaal-democratische program; prof. Loofs
over de sociale stroomingen ten tijde der re
formatie; pastor Jaesrich over geschiedenis,
arbeid en beteekenis der inwendige zending;
dr. Mohs over kartellen; prof L'szt o ver het
gevangeniswezen en de maatregelen ter bescher
ming van ontslagen gevangenen; «Oberbarg-,
rath" von Detten over de instellingen tot be
vordering der welvaart van de pruisische
mijnwerkers; dr. von Lippmann over enkele
praktisch- gewichtige punten der economische
ontwikkeling.
De behandeling van deze onderwerpen
draagt geheel het karakter van een vrije woor
denwisseling; de sprekers zijn slechts inlei
ders; er worden aparte debatavonden georga
niseerd; bovendien zal men excursies maken,
en een aantal groote industrieele ondernemin
gen, mijnen, de gevangenis, het tuchthuis, het
ziekenhuis der mijnwerkers en zoo voorts
bezoeken.
De duitsche geleerden maken zich van hun
Toynbee-werk dus niet af met een Jantje van
Leiden. Mannen met luidklinkende namen
als Conrad en v. Liszt doen al hun best. om
de minder ontwikkelden in hun omgeving de
begrippen eener gezonde economie in te pren
ten, en hen op die wijze van de verderfe
lijke wegen van collectivisme, communisme
en nog gevaarlijker 'ismes terug te houden.
De goede bedoelingen der hoogleeraren mo
gen worden geprezen, en gewaardeerd mag
het worden dat zelfs in Duitschland een
zoo hoog man als een professor tot den loon
arbeider zich nederbuigt en hem voedt met
het brood zijner wetenschap. Tegelijkertijd
echter mag worden gevraagd, of het resultaat
dat men ervan hoopt, wel zal worden bereikt.
Er komt in de laatste aflevering van Cosmopolis
een artikel voor van dr. Theodor Barth, een van
de veteranen der duitsche vrijzinnigen, over
den Duitschen keizer en de sociaal-democra
tie," dat een interressant licht werpt op de
worsteling der opkomende macht der
proletariers met het ten gronde neigende absolutisme.
Dr. Barth herinnert aan al wat reeds gedaan
is om het altijd grooter wordende stemmen
aantal op sociaal-democraten bij verkiezingen
uitgebracht, te doen slinken, en hoe dit alles
vruchteloos is gebleken. Een
arbeidsconferentie die slechts in de herinnering eenige
sporen heeft nagelaten, een pensioenwet die
niemand meer in verdediging durft nemen
en tal van minder groots opgezette
maatregelelen. Maar: het schijnt tegenover deze
partij den moriaan geschuurd," zegt de
schrijver, ,,en dat heeft er ongetwijfeld veel
toe bijgedragen, om den socialen hervor
mingsdrift van de jaren 'HO en de eerste
jaren '90 te bekoelen. Het behoort in de
hoogste kringen der maatschappij tegenwoor
dig reeds niet meer tot den goeden toon,
te dweepen met de sociale hervormingen ;
daarentegen pleit men daar voor het denk
beeld, om de sociaal-democratie die zich niet
wil laten bekeeren, te knevelen, en bij deze
gelegenheid ook het »Pastoren- en
Professorensocialisme'", waarmee men vroeger coquetteerde,
het levenslicht weder uit te blazen. De
grootindustieel Freiherr von Stumm, lid van den
Rijksdag eii persona gratissima bij den keizer
is de Peter van Amiens van dezen nieuwen
kruistocht !"
In de hoogste kringen is men het erover
eens, dat de sociaal-democratie moet worden
?'uitgeroeid". De keizer, die Bismarck weg
zond met de verzekering, dat hij het met de
socialisten wel klaar zou spelen zonder een
speciale wet, heeft tot Bismarck's oude mid
delen zijn toevlucht genomen. Vervolgingen
zonder tal hebben in den jongsten tijil socia
listische sprekers en schrijvers getroffen. Tot
den grijzen Liebknecht toe heeft zich de inqui
sitie uitgestrekt. In zsvaarmoedige buien doet
de keizer een beroep op zijn garde, om het
Duitsche volk te bevrijden van de elementen
in zijn vulk, die in opstand komen tegen de