De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 5 april pagina 4

5 april 1896 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 980 . De ziekte oer moderniteit, Bywijlen ziet men over de trottoirs onzer steden 'n mooi bedeljongentje loopen, 'n stoelenmatters- of scharenslyperskind, met bolle blos wangen, ondeugend brutale oogen en grappig krulhaar. Hij kletst met z'n bloote voetjes door 't vuil, en houdt in z'n zwarte handjes 'n bos zwavelstokken of zoo iets. Wat 'n mooi kind! zegt de voorbijganger. En je zoudt hem willen kussen, als hij maar zoo'n vuilen neus niet had. 'n Kind om op je knie te nemen, hem in z'n wang te pakken en er mee te lachen en sollen, ja! maar dan moest hij eerst eens ferm de badkuip in. Zulke mooie menschen zijn er veel tegenwoor dig, volwassenen bedoel ik, groote menschen, ook groot naar den geest of de ziel, kunstenaars, zóó voornaam, dat hun geschiedenis later voor 'n deel de geschiedenis van hun tijd zal wezen. Menschen met 'n rijk gemoed, 'n ziel als 'n Aeolus-harp, die trilt ook onder de flauwste golvingen des levens. Menschen, in wie de emoties kunnen opdeinen met stormgebruis. Ge zoudt ze gaarne liefhebben en hoog achten, onverdeeld, ja! maar ? ze zijn bespat, ze zijn onrein van 'n ziekte, van de ziekte der moderniteit. De ziekte der moderniteit is 'n ontwikkelings kwaal Zoo is ook de slang ziek die vervelt. Maar mooier komt het dier voor den dag na dat proces. De ziekte der moderniteit bestaat in de buiten sporigheden van revolutie-mannen, die iets wit noemen omdat het voorgeslacht het zwart noemde) die hun ja gereed hebben als de voorgangers neen zeiden. Modernen zijn menschen, die de fouten van den ouden tijd opzoeken, en den nieuwen tijd groot en goed willen maken door te vervallen ia de omgekeerde fouten. Waren de conventie-menschen te zuinig, dan worden de modernen verkwistend; kleedden de eersten zich te dik, dan gaan de laatsten naakt loopen. Dwaalde de maatschappij van den goeden weg; te veel naar links, de modernen willen dat ver beteren door ook af te dwalen, te veel naar rechts. En inderdaad slagen zij eenigszins in hun pogen tot verbetering. Want een volgend geslacht ziet beider fouten en blijft meer in het midden. Daarom noemde ik de moderniteit een ontwikkelingsziekte, maar toch een ziekte. Ik wil dit maatschappelijk vervellings-proces, want het is geen individueel verschijnsel, duidelijk maken met eenige feiten op 't gebied van taal en literatuur. De zinsbouw onzer ouderen was streng gram matisch, netjes, logisch, gereglementeerd tot in het kleingeestige. Een volzin als : Zijne les niet geleerd hebbende, strafte de onderwijzer den knaap noemden ze foutief, want het leek wel, of nu de onderwyzer zijn les niet geleerd had, zeiden ze. Maar de jongeren spotten met deze schoolmeestery. Vrijheid, blyheid! zongen ze, en Verwey schrijft boven het tweede tooneel van woordig;" of »die en die effecten zijn flauw, maar »hij" is nooit flauw," enz. enz. En de bedoeling was dat het publiek deze opmerkingen zou lezen, en het publiek las ze; en bovendien gingen de reclame-schrij vers dikwijls aan de deur van het bureau der courant staan en riepen het voorbijgaand publiek toe: »Hij, met de schitterende oogen, is een zeer groot man;" maar nooit spraken zij van zijn minzaamheid en zijn belang stelling; en nooit riepen zij het publiek hun opmerkingen toe aan de deur van een koffiehuis. Maar het is noodig te vertellen wie het publiek was. Het was een klasse of secte wier plicht het was onschuldig, hulpeloos en lichtgeloovig te zijn, en met de uiterste zorg werden de leden van het publiek gekozen; van het oogenblik af dat n van het publiek aanleg toonde zich zelf te kunnen helpen (voornamelijk zich zelf te kunnen helpen aan datgene wat anderen toebehoorde) dan werd hij onmiddellijk als lid van het publiek verwijderd en gedwongen lid te worden van de Wetgevende Macht, of van een ge meenteraad, of van een kerkeraad, ofeenige andere betrekking aan te nemen, waarin het zijn plicht was het publiek te bedriegen. En het was de plicht van het publiek alles te gelooven wat er verteld werd (voornamelijk dat, wat in de couranten stond), en voor alles tweemaal zooveel te betalen als het waard was; en het deed zijn plicht. Op deze wijze kwam het dat het publiek, bij het lezen welk een groot en wijs man »hij met de verstandige oogen" was, steeds zei, »Hij is een zeer groot en wijs man." »Wie_is hij?" iet vierde bedrijf van zijn JOHAN VAN OLDENBAKNEVELT: Het huis wordt versierd, teertonnen gebrand en gedanst. Zulke hier-zet-men-koffle-en-over-stijl is 'n moderne uittarting aan de ouderwetsche school meesterij. In hun woordenkeus waren de oudere schrijvers 'atsoenlijk als 'n deftige burgerjuffrouw. Wie dorst vroeger zeggen, dat hij een boek zoo naar en hatelijk vond om er naar te spuwen ? Men was deftig en kon honderden gemoedelijke, eenvoudige woorden opnoemen, waarvan men verkondigde: Zulke woorden kunnen niet in een mooi vers voorkomen. En als hun eens'nongewoon woord uit de pen wilde, dan zochten ze in De Vries en Te Winkel op of het wel bestond. De jongeren lachten met die hofjesachtige fatsoendelykheid en met die deftigheid van 'n timmerman op z'n Zondagsch en ze gingen ruwe, platte taal schrijven van 'n gezochte viesheid. Ongewone woorden ? De nieuwe auteurs hebben er gemaakt bij honderden, ook mooie, goede woorden zeker, maar tevens monsterachtige, idiote formaties. Maar liever dan de ziekteverschijnselen verder in 't algemeen aan te wijzen, wil ik een patiënt in 't bizonder bespreken, Lodewijk van Deyssel, wiens Verzamelde Opstellen voor mij liggen. Laat ik vooruit zeggen, dat ik Van Deyssel voor een groot prozaschrijver houd. Hij kan schrijven vlammende volzinnen, die sissen en knetteren; zoetkweelende volzinnen van wondere welluidendheid; zijn taal kan schaterend lachen en zacht weenen; zijn woorden zijn i uweelig liefkoozend als een meisjeshand en wreed striemend als geesels. Van Deyssel is 'n sterke persoon, die geen stijl heeft, in den gewonen zin van dat woord, 'n gevormden stijl, die iets aparts is; want zijn styl dat is hijzelf, 'n hartstochtelijk mensch, vol groote liefde en diepen haat. Maar toch heeft deze groote prozaschrijver de ziekte van zijn tijd. Het inferieure in Van Deyssel bestaat hierin, dat hij 'n strijdend kunstenaar is, die met 'n schaar van bentgenooten kampt tegen 'n oude school, om »een nieuwe wijze op de baan te brengen", zooals Vondel zei. En zoowel de kunstenaar als de geleerde, die tegelijk wil afbreken en opbouwen, zal daardoor werk leveren van mindere soort. Dat is bijv. het zwakke in Jonckbloets Geschiedenis der Letter kunde. Van Deyssel noemt den dichter een woord kunstenaar en de literatuur een -woordenkunst. Dat is een dwaling. Literatuur is een kunst van de stemmingen en gedachten. Het woord is niets dan de materie, gelijk de steen voor een bouwmeester. En schilderkunst is geen verf kunst. Onze ouderen dorsten niet buiten hun boekje gaan, ze hadden hun geijkte woordenlijst, zoodat hun stijl iets on-individueels had. Maar hunne bestrijders hebben jacht gemaakt op individuali teit ; ze hebben onder 't schrijven een peuterige aandacht voor 't woord, zoodat 's lezers blik op de eerste plaats getrokken wordt door de materie en niet door 't gebouw. Van Deyssel verwijt den heer Slothouwer een «belachelijke liefde voor het nuttelooze woord"; ik verwijt hemzelf een ziekelijke liefde voor 't heldere, zichzelf verklarende woord. 'n Stoel is 'n stoel; die klank brengt, zonder nadere verklaring, het beeld voor den geest. Wie zou zeggen zitmeubel of zoo iets, drukte zich slechter uit. En wie als V. D. schrijft: het werk iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiinmiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiHi En gedurende al dien tijd had die andere man, die stilletjes in een achterbuurt letter kundigen arbeid deed en die niet vroeg naai de gezondheid van de vrouwen en kinderen der reclame-schrijvers, al dien tijd zeg ik, had hij gaten in zijn laarzen en geen boter op zijn brood. En zijn hoofd was kaal, zijn voorhoofd gerimpeld; en zijn vest hing hem los om het lijf; en zijn naam was Mu. TALENT. Toen begon het publiek te vragen: »Wie is hij, met de verstandige oogen en hoe heet hij ?" Want als iemand van de grootheid van een ander wil gaan spreken, is het goed, dat men zijn naam weet; want anders moet men hem op een andere wijze indentifieeren, door b.v. te zeggen: »Hij, die dit of dat schreef," of »Hij die dat schilderij maakte:" iets dat heel moeilijk is, wanneer men niets weet van zijn werk, maar alleen dat hij een groot man is. Had nu de eerste spreker maar zijn naam geweten dan had hij kunnen antwoorden: »Loop heen, domoor! Ken je de werken van A niet?" Het publiek zei dus: »Wat is zijn naam?" en de reclame-schrijvers in de couranten antwoordden eenstemmig: »Zrjn naam is Mr. Talent." En het was zeer vreemd dat zij niet ant woordden: »Hij is Mr. Minzaamheid,'' of »Mr. Handschuddcr"; maar zij zeiden »Mr. Talent." Toen nu het publiek dit antwoord hoorde was het zeer verbaasd; want de naam op het deurplaatje van den man in de achter buurt, die litterair werk deed, was »Mr. Talent." (Slot volgt.) gaat al tijd door (in plaats van altijd), die for ceert de taal. Het blijkt, dat 't woord hem meer boeit dan de gedachte. Als bij spreekt van »klaviertoets-bespartelende vingerstokjes'', dan is hij zeker individueel; maar dat lezend, let ik zoozeer op zijn woor denkeus, dat het beeld me maar langzaam voor den geest komt. Door diezelfde liefde voor 't woord, weet hij geen maat te houden, als 'n sterke stemming hem beroert. Daardoor schrijft hij in extase-stijl zes bladzijden vol, om te zeggen, dat kunst passie is. De lezer luistert aanvankelijk met genot naar die mooie woorden; in hemzelf begint de stem ming te glimmen, die gloeit in den auteur; maar weldra is hij verzadigd en meent : nu zal 't uit zijn; maar neen, de schrijver, bekoord door zijn eigen mooie taal, gaat door, vermoeit u, mat u af met ongekende virtuositeit; en 't zijn geen gedachten meer, geen stemmingen, die tot u spreken ; 't is materie, wat ge ziet, materie ; zijn kunst ontaardt in virtuositeit. Zie, dat is ook een belachelijke liefde voor het nuttelooze woord. Van Deyssels heftigheid is al mede een van die excessen, waardoor de jongeren de tekortko mingen der ouderen bestrijden. Zitten Huet, Potgieter en de hunnen deftig in hun boord en hun das, zijn ze professoraal, niet eenvoudig-menschelijk genoeg, Van Deyssel loopt te vaak in zijn borstrok en slaat onder 't betoogen met de vuist op tafel,? dat de inkt uit den pot spat. Als iemand een eenvoudige zaak niet begrijpt, dan zegt bij, schreeuwt hij bedoel ik, dat het is »om razend te worden of om een lachstuip te krijgen." Komt nu iemand bij mij en vraagt: Wilt ge dan. dat een revolutieman zal betoogen en ver klaren, kalm, helder en gemoedelijk? dan ant woord ik: Xeen, ik weet het wel, dat heftigheid past bij een stormloop, en dat Van Deyssel als soldaat 'n heele compagnie waard is; maar ik zeg: als kunstenaar is hij er minder om. En nu zou ik nog kunnen spreken over zijn virtuositeit in de beeldspraak, over zijn dwaling, dat het woord rechtstreeks de stemming van den schrijver bij den lezer kan opwekken, zonder dat er eerst heldere gedachten en beelden zich ge vormd hebben in 't hoofd van den toehoorder (zie zijne «witte rhythmen-roos" op bl. 2(51), over andere kleinere en grootere verschijnsels; ik geloof, dat ik duidelijk genoeg geïllustreerd heb, wat ik noemde de ziekte der moderniteit, vooral omdat ik als patiënt 'n mooi, krachtig mensch gekozen heb, bij wien de spatten en vlakken veel gemakkelijker zijn waar te nemen dan bij anderen, die niet veel anders dan hun moderniteit hebben. De tijdgolven rollen voorwaarts, hoog, laag, 't is een tuimeling zonder rust; het nieuwe wordt oud en het oude wordt nieuw; de levenden sterven en de niet-geborenen krijgen het leven. Wat gisteren modern was, heet morgen ouderwetsch. Grootvaders kuitendekker was eenmaal 'n raar nieuwigheidje, waarmede een jonge fat pieterig rondliep. De dochters van Thomas Morus spraken een maal Latijn arm de karnton en l'iet Datheen heette weleer Petrus Dathenus. Gelijk die Renaissance-moderniteit, zoo zal onze moderne renaissance voorbijgaan. Wat er goeds en gezonds in is en dat is niet weinig zal blijven, om later weer op te komen met krachtiger golfslag. 't Groote, heldere, eenvoudige en natuurlijke, dat is buiten alle modes en steekt uit boven het strijdgewriemel, en blijft door de eeuwen heen, tot verkwikking der menschheid. Wij, die rondloopen tusschen de strijdende partijen, en allen meedoen, Hauwtjes of krachtig, in den literairen, politieken of maatschappelijken strijd, hebben niet te vergeten, dat er waarheid is aan beide zijden. De jongere bedenke, dat een revolutie van korten duur moet wezen, en dat op de plaats der puinhoopen de nieuwe stad herrijst, wel anders en beter maar toch in hoofdzaak zooals zo vroeger was. En de oudere vergete niet, dat de drom der maatschappij steeds door zou schrijden met gelijkmatigen, zwaren pas, op zijn zelfde, eenvor| mige heerbaan, als er geen vijandelijke tirailleurs waren, die hem beschoten, en driftige attaques van jonge ruiterbenden, die hem dwongen, nieuwe wegen in te slaan naar andere en betere oorden. l! red a. J. M. ACKKT. lllllllllllllllllllllllllllllimHMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIUIHIIll met de Werflwoordeii?? Er is dezerdagen 'nbrosjure verschenen, -Ilej volutie in de spelling, en nog iets,"' door de ;taalminnaar" (pag. 5Sj P. J. M. Het boekje laat zich beter lezen dan het onderwerp doet ver moeden, doordat de schrijver het vrij aardig gegoten heeft (beh. de laatste J) in de vorm van 'n vergadering van dilettanten, waarin elke spreker zijn eigen karakter vertoont, en waar het nog al ongezjeneerd toegaat. Ongelukkig blijfthetpurisme buiten debat, en lijkt de verdediging van de ver eenvoudigde spelling naar niets, want het enigst motief' is dit : (p. K!) »Die guitige, goedmoedige kruidenier, daareven zoo geestig schertsend met zijn reiziger, is toch niet de schrijver van dit stijve, houterige, gebrekkige epistel aan zijn leve rancier?" Toch. Hoe komt dat? Omdat hij niet spellen kan. Maar nu vraag ik u: wat heeft die guitigheid met de spelling te maken ? Dat is immers 'n kwestie van inhoud en stijl, dus daarom is die kruidenier op school niet genoeg geoefend. En waarom niet? Wel, omdat er op school te veel tijd met de spelling verloren gaat. De bestrijding van de spelling-Kollewijn is met meer zorg behandeld, maar de verdubbeling in -likker is 'n vergissing, verg. stommeriken. Hier vindt men de bekende motieven: 1. Als schrijf- en spreektaal te veel verschillen, waarom dan niet liever de laaste veranderd ? Antw.: omdat er oneindig meer gesproken dan geschreven wordt. '2. Als de spelling te moeilik is, waarom dan niet liever meer onderwijs ? Antw.: dat zou of andere leervakken benadelen, óf schatten kosten aan tijd en geld. 3. Als men stomme letters weglaat, waarom dan niet allemaal ? Antw.: dat zou vreemd staan. 4. Als er vereenvoudigd moet worden, waarom dan zich bepaald tot de veranderingen die geen betrekking hebben op de uitspraak? Antw.: om de taai-zelf onaan getast te laten. En nu het purisme. Hoewel P. J. M. alle(!) basterdwoorden wil verdrijven, eist hij van elke plaatsvervanger (p. 50) »dat het niet te lang en met goeden smaak gekozen zij ; dat het het doel van de zaak, door het basterwoord vertegenwoor digd, volkomen weergeve en geen oorzaak zij van mogelyke bespottelijke woordspelingen," en wenst hun vaststelling door bevoegden, waarna ze (p. 57) »spoedig en gaarne ook door het volk gebezigd zullen worden, n om den glans van het nieuwe, n om de grootere gemakkelijkheid van uitspraak en schrijfwijze." Maar het nieuwe stoot af, en voor de maklikheid is niets beter dan Kollewijn, want die verandert alleen de lastige letters, en niet de hele woorden. Overigens geeft P. J. M. niets tot verdediging van zijn wens, en negeert de gewone tegenwerping: dat bekendheid en be knoptheid van 'n woord veel meer waard zijn dan zijn zuiverheid, en dat de lastige spelling geen bezwaar is omdat men die veranderen kan, wat d; n ook gedaan wordt door onze beste hedendsagsche schrijvers: Van Deyssel en Brandt van Do rne. P. J. M. meent dat de basterdwoorden d« andere verdringen. Als dat zo was, zou het pleiten voor hun grotere bruikbaarheid, maar het is zo niet, altans in Koord-Nederland. Eindelik : al schreven alle mensen puristies, dan bleven de bruikbare basterdwoorden toch, omdat er oneindig meer gesproken dan geschreven wordt, en de spreektaal nageroeg buiten de wil van de spreker staat. En de weinige woorden die met voordeel te vervangen zouen zijn, horen in geen geval tot de alledaagse woorden die Kollewijn wenst te verhollandsen, want die alledaagsheid bewijst hun onmisbaarheid. Die twee richtingen zijn elkaar dus volstrekt niet vijandig. Den Haag. W. RrrdEKS. In de vitrine van de kunstzaal J'ictura" 'Wolvenstraat l!), lirma A. Preijer, is geëxposeerd eene schilderij van Anton Mauwe : »Koe met kalf." Reclames. 40 cents per regel. Mej J C. A.v.ROOSEXDAAL,0n<fera*/zew,L.O. geeft les aan Jonge Dames uit bescb. stand, in Nntt. Handw. en Knippen n. M v. eigen japonnen. KiudercursiisWoeni-d. of Zaterd. 2,1e J.Steenstr.Sfi, 1ste huis v,dHemorystr. Spreekuur Wcensd. l tot 1% u. Hoofrl-Depót VAN Dr. JAEGER'S OKIG. Joraaal-folarffielGiL K. F. DEUSCIILE-BENGER, Amsterdam, Kalrerstraat 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederland. Magazijn KEI/ERSHOF", Nieinveiiclijk 190. Z ij d en s t of f en. Grootste sorteering zwarte en gekleurde, effen, gewerkte en gedamasseerde Zijde, Satijn en Surah. De nieuwste des sins en kleuren steeds voorhanden. SCHADE & OLDENKOTT. H^RAHR te Utrecht. Pianofabriek. Binnen- en Buitenl. Muziekhandel. Amerikaansche Orgels. Ruime keuze in Huurpiano's.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl