Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 980
. De ziekte oer moderniteit,
Bywijlen ziet men over de trottoirs onzer
steden 'n mooi bedeljongentje loopen, 'n
stoelenmatters- of scharenslyperskind, met bolle blos
wangen, ondeugend brutale oogen en grappig
krulhaar. Hij kletst met z'n bloote voetjes door
't vuil, en houdt in z'n zwarte handjes 'n bos
zwavelstokken of zoo iets.
Wat 'n mooi kind! zegt de voorbijganger.
En je zoudt hem willen kussen, als hij maar
zoo'n vuilen neus niet had.
'n Kind om op je knie te nemen, hem in z'n
wang te pakken en er mee te lachen en sollen,
ja! maar dan moest hij eerst eens ferm de
badkuip in.
Zulke mooie menschen zijn er veel tegenwoor
dig, volwassenen bedoel ik, groote menschen,
ook groot naar den geest of de ziel, kunstenaars,
zóó voornaam, dat hun geschiedenis later voor 'n
deel de geschiedenis van hun tijd zal wezen.
Menschen met 'n rijk gemoed, 'n ziel als 'n
Aeolus-harp, die trilt ook onder de flauwste
golvingen des levens. Menschen, in wie de
emoties kunnen opdeinen met stormgebruis.
Ge zoudt ze gaarne liefhebben en hoog achten,
onverdeeld, ja! maar ? ze zijn bespat, ze zijn
onrein van 'n ziekte, van de ziekte der moderniteit.
De ziekte der moderniteit is 'n ontwikkelings
kwaal Zoo is ook de slang ziek die vervelt.
Maar mooier komt het dier voor den dag na
dat proces.
De ziekte der moderniteit bestaat in de buiten
sporigheden van revolutie-mannen, die iets wit
noemen omdat het voorgeslacht het zwart noemde)
die hun ja gereed hebben als de voorgangers
neen zeiden.
Modernen zijn menschen, die de fouten van
den ouden tijd opzoeken, en den nieuwen tijd
groot en goed willen maken door te vervallen
ia de omgekeerde fouten.
Waren de conventie-menschen te zuinig, dan
worden de modernen verkwistend; kleedden de
eersten zich te dik, dan gaan de laatsten naakt
loopen.
Dwaalde de maatschappij van den goeden weg;
te veel naar links, de modernen willen dat ver
beteren door ook af te dwalen, te veel naar rechts.
En inderdaad slagen zij eenigszins in hun
pogen tot verbetering. Want een volgend geslacht
ziet beider fouten en blijft meer in het midden.
Daarom noemde ik de moderniteit een
ontwikkelingsziekte, maar toch een ziekte.
Ik wil dit maatschappelijk vervellings-proces,
want het is geen individueel verschijnsel, duidelijk
maken met eenige feiten op 't gebied van taal
en literatuur.
De zinsbouw onzer ouderen was streng gram
matisch, netjes, logisch, gereglementeerd tot in
het kleingeestige. Een volzin als : Zijne les niet
geleerd hebbende, strafte de onderwijzer den knaap
noemden ze foutief, want het leek wel, of nu de
onderwyzer zijn les niet geleerd had, zeiden ze.
Maar de jongeren spotten met deze
schoolmeestery. Vrijheid, blyheid! zongen ze, en
Verwey schrijft boven het tweede tooneel van
woordig;" of »die en die effecten zijn flauw,
maar »hij" is nooit flauw," enz. enz.
En de bedoeling was dat het publiek deze
opmerkingen zou lezen, en het publiek las
ze; en bovendien gingen de reclame-schrij
vers dikwijls aan de deur van het bureau
der courant staan en riepen het voorbijgaand
publiek toe: »Hij, met de schitterende oogen,
is een zeer groot man;" maar nooit spraken
zij van zijn minzaamheid en zijn belang
stelling; en nooit riepen zij het publiek hun
opmerkingen toe aan de deur van een
koffiehuis.
Maar het is noodig te vertellen wie het
publiek was. Het was een klasse of secte
wier plicht het was onschuldig, hulpeloos en
lichtgeloovig te zijn, en met de uiterste zorg
werden de leden van het publiek gekozen;
van het oogenblik af dat n van het publiek
aanleg toonde zich zelf te kunnen helpen
(voornamelijk zich zelf te kunnen helpen
aan datgene wat anderen toebehoorde) dan
werd hij onmiddellijk als lid van het publiek
verwijderd en gedwongen lid te worden
van de Wetgevende Macht, of van een ge
meenteraad, of van een kerkeraad, ofeenige
andere betrekking aan te nemen, waarin het
zijn plicht was het publiek te bedriegen. En
het was de plicht van het publiek alles te
gelooven wat er verteld werd (voornamelijk
dat, wat in de couranten stond), en voor
alles tweemaal zooveel te betalen als het
waard was; en het deed zijn plicht.
Op deze wijze kwam het dat het publiek,
bij het lezen welk een groot en wijs man »hij
met de verstandige oogen" was, steeds zei,
»Hij is een zeer groot en wijs man."
»Wie_is hij?"
iet vierde bedrijf van zijn JOHAN VAN
OLDENBAKNEVELT: Het huis wordt versierd, teertonnen
gebrand en gedanst.
Zulke hier-zet-men-koffle-en-over-stijl is 'n
moderne uittarting aan de ouderwetsche school
meesterij.
In hun woordenkeus waren de oudere schrijvers
'atsoenlijk als 'n deftige burgerjuffrouw. Wie dorst
vroeger zeggen, dat hij een boek zoo naar en
hatelijk vond om er naar te spuwen ? Men was
deftig en kon honderden gemoedelijke, eenvoudige
woorden opnoemen, waarvan men verkondigde:
Zulke woorden kunnen niet in een mooi vers
voorkomen. En als hun eens'nongewoon woord
uit de pen wilde, dan zochten ze in De Vries
en Te Winkel op of het wel bestond.
De jongeren lachten met die hofjesachtige
fatsoendelykheid en met die deftigheid van 'n
timmerman op z'n Zondagsch en ze gingen ruwe,
platte taal schrijven van 'n gezochte viesheid.
Ongewone woorden ? De nieuwe auteurs hebben
er gemaakt bij honderden, ook mooie, goede
woorden zeker, maar tevens monsterachtige,
idiote formaties.
Maar liever dan de ziekteverschijnselen verder
in 't algemeen aan te wijzen, wil ik een patiënt
in 't bizonder bespreken, Lodewijk van Deyssel,
wiens Verzamelde Opstellen voor mij liggen.
Laat ik vooruit zeggen, dat ik Van Deyssel
voor een groot prozaschrijver houd.
Hij kan schrijven vlammende volzinnen, die
sissen en knetteren; zoetkweelende volzinnen van
wondere welluidendheid; zijn taal kan schaterend
lachen en zacht weenen; zijn woorden zijn i
uweelig liefkoozend als een meisjeshand en wreed
striemend als geesels.
Van Deyssel is 'n sterke persoon, die geen
stijl heeft, in den gewonen zin van dat woord,
'n gevormden stijl, die iets aparts is; want zijn
styl dat is hijzelf, 'n hartstochtelijk mensch, vol
groote liefde en diepen haat.
Maar toch heeft deze groote prozaschrijver de
ziekte van zijn tijd.
Het inferieure in Van Deyssel bestaat hierin,
dat hij 'n strijdend kunstenaar is, die met 'n
schaar van bentgenooten kampt tegen 'n oude
school, om »een nieuwe wijze op de baan te
brengen", zooals Vondel zei.
En zoowel de kunstenaar als de geleerde, die
tegelijk wil afbreken en opbouwen, zal daardoor
werk leveren van mindere soort. Dat is bijv. het
zwakke in Jonckbloets Geschiedenis der Letter
kunde.
Van Deyssel noemt den dichter een woord
kunstenaar en de literatuur een -woordenkunst.
Dat is een dwaling. Literatuur is een kunst
van de stemmingen en gedachten. Het woord is
niets dan de materie, gelijk de steen voor een
bouwmeester. En schilderkunst is geen verf kunst.
Onze ouderen dorsten niet buiten hun boekje
gaan, ze hadden hun geijkte woordenlijst, zoodat
hun stijl iets on-individueels had. Maar hunne
bestrijders hebben jacht gemaakt op individuali
teit ; ze hebben onder 't schrijven een peuterige
aandacht voor 't woord, zoodat 's lezers blik op
de eerste plaats getrokken wordt door de materie
en niet door 't gebouw.
Van Deyssel verwijt den heer Slothouwer een
«belachelijke liefde voor het nuttelooze woord";
ik verwijt hemzelf een ziekelijke liefde voor 't
heldere, zichzelf verklarende woord.
'n Stoel is 'n stoel; die klank brengt, zonder
nadere verklaring, het beeld voor den geest. Wie
zou zeggen zitmeubel of zoo iets, drukte zich
slechter uit. En wie als V. D. schrijft: het werk
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiinmiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiHi
En gedurende al dien tijd had die andere
man, die stilletjes in een achterbuurt letter
kundigen arbeid deed en die niet vroeg naai
de gezondheid van de vrouwen en kinderen
der reclame-schrijvers, al dien tijd zeg ik,
had hij gaten in zijn laarzen en geen boter
op zijn brood. En zijn hoofd was kaal, zijn
voorhoofd gerimpeld; en zijn vest hing hem
los om het lijf; en zijn naam was Mu.
TALENT.
Toen begon het publiek te vragen: »Wie
is hij, met de verstandige oogen en hoe heet
hij ?" Want als iemand van de grootheid
van een ander wil gaan spreken, is het goed,
dat men zijn naam weet; want anders moet
men hem op een andere wijze indentifieeren,
door b.v. te zeggen: »Hij, die dit of dat
schreef," of »Hij die dat schilderij maakte:"
iets dat heel moeilijk is, wanneer men niets
weet van zijn werk, maar alleen dat hij een
groot man is.
Had nu de eerste spreker maar zijn naam
geweten dan had hij kunnen antwoorden:
»Loop heen, domoor! Ken je de werken van
A niet?"
Het publiek zei dus: »Wat is zijn naam?"
en de reclame-schrijvers in de couranten
antwoordden eenstemmig: »Zrjn naam is
Mr. Talent."
En het was zeer vreemd dat zij niet ant
woordden: »Hij is Mr. Minzaamheid,'' of
»Mr. Handschuddcr"; maar zij zeiden »Mr.
Talent."
Toen nu het publiek dit antwoord hoorde
was het zeer verbaasd; want de naam op
het deurplaatje van den man in de achter
buurt, die litterair werk deed, was »Mr. Talent."
(Slot volgt.)
gaat al tijd door (in plaats van altijd), die for
ceert de taal. Het blijkt, dat 't woord hem meer
boeit dan de gedachte.
Als bij spreekt van »klaviertoets-bespartelende
vingerstokjes'', dan is hij zeker individueel;
maar dat lezend, let ik zoozeer op zijn woor
denkeus, dat het beeld me maar langzaam voor
den geest komt.
Door diezelfde liefde voor 't woord, weet hij
geen maat te houden, als 'n sterke stemming
hem beroert. Daardoor schrijft hij in extase-stijl
zes bladzijden vol, om te zeggen, dat kunst passie is.
De lezer luistert aanvankelijk met genot naar
die mooie woorden; in hemzelf begint de stem
ming te glimmen, die gloeit in den auteur;
maar weldra is hij verzadigd en meent : nu zal
't uit zijn; maar neen, de schrijver, bekoord
door zijn eigen mooie taal, gaat door, vermoeit
u, mat u af met ongekende virtuositeit; en 't zijn
geen gedachten meer, geen stemmingen, die tot
u spreken ; 't is materie, wat ge ziet, materie ;
zijn kunst ontaardt in virtuositeit.
Zie, dat is ook een belachelijke liefde voor het
nuttelooze woord.
Van Deyssels heftigheid is al mede een van
die excessen, waardoor de jongeren de tekortko
mingen der ouderen bestrijden.
Zitten Huet, Potgieter en de hunnen deftig in
hun boord en hun das, zijn ze professoraal, niet
eenvoudig-menschelijk genoeg, Van Deyssel loopt
te vaak in zijn borstrok en slaat onder 't
betoogen met de vuist op tafel,? dat de inkt uit den
pot spat. Als iemand een eenvoudige zaak niet
begrijpt, dan zegt bij, schreeuwt hij bedoel ik,
dat het is »om razend te worden of om een
lachstuip te krijgen."
Komt nu iemand bij mij en vraagt: Wilt ge
dan. dat een revolutieman zal betoogen en ver
klaren, kalm, helder en gemoedelijk? dan ant
woord ik: Xeen, ik weet het wel, dat heftigheid
past bij een stormloop, en dat Van Deyssel als
soldaat 'n heele compagnie waard is; maar ik
zeg: als kunstenaar is hij er minder om.
En nu zou ik nog kunnen spreken over zijn
virtuositeit in de beeldspraak, over zijn dwaling,
dat het woord rechtstreeks de stemming van den
schrijver bij den lezer kan opwekken, zonder dat
er eerst heldere gedachten en beelden zich ge
vormd hebben in 't hoofd van den toehoorder
(zie zijne «witte rhythmen-roos" op bl. 2(51),
over andere kleinere en grootere verschijnsels;
ik geloof, dat ik duidelijk genoeg geïllustreerd
heb, wat ik noemde de ziekte der moderniteit,
vooral omdat ik als patiënt 'n mooi, krachtig
mensch gekozen heb, bij wien de spatten en
vlakken veel gemakkelijker zijn waar te nemen
dan bij anderen, die niet veel anders dan hun
moderniteit hebben.
De tijdgolven rollen voorwaarts, hoog, laag, 't
is een tuimeling zonder rust; het nieuwe wordt
oud en het oude wordt nieuw; de levenden
sterven en de niet-geborenen krijgen het leven.
Wat gisteren modern was, heet morgen
ouderwetsch.
Grootvaders kuitendekker was eenmaal 'n raar
nieuwigheidje, waarmede een jonge fat pieterig
rondliep.
De dochters van Thomas Morus spraken een
maal Latijn arm de karnton en l'iet Datheen
heette weleer Petrus Dathenus.
Gelijk die Renaissance-moderniteit, zoo zal
onze moderne renaissance voorbijgaan.
Wat er goeds en gezonds in is en dat is
niet weinig zal blijven, om later weer op te
komen met krachtiger golfslag.
't Groote, heldere, eenvoudige en natuurlijke,
dat is buiten alle modes en steekt uit boven het
strijdgewriemel, en blijft door de eeuwen heen,
tot verkwikking der menschheid.
Wij, die rondloopen tusschen de strijdende
partijen, en allen meedoen, Hauwtjes of krachtig,
in den literairen, politieken of maatschappelijken
strijd, hebben niet te vergeten, dat er waarheid
is aan beide zijden.
De jongere bedenke, dat een revolutie van
korten duur moet wezen, en dat op de plaats
der puinhoopen de nieuwe stad herrijst, wel
anders en beter maar toch in hoofdzaak zooals
zo vroeger was.
En de oudere vergete niet, dat de drom der
maatschappij steeds door zou schrijden met
gelijkmatigen, zwaren pas, op zijn zelfde,
eenvor| mige heerbaan, als er geen vijandelijke tirailleurs
waren, die hem beschoten, en driftige attaques
van jonge ruiterbenden, die hem dwongen, nieuwe
wegen in te slaan naar andere en betere oorden.
l! red a. J. M. ACKKT.
lllllllllllllllllllllllllllllimHMIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIUIHIIll
met de Werflwoordeii??
Er is dezerdagen 'nbrosjure verschenen,
-Ilej volutie in de spelling, en nog iets,"' door de
;taalminnaar" (pag. 5Sj P. J. M. Het boekje laat
zich beter lezen dan het onderwerp doet ver
moeden, doordat de schrijver het vrij aardig
gegoten heeft (beh. de laatste J) in de vorm van
'n vergadering van dilettanten, waarin elke spreker
zijn eigen karakter vertoont, en waar het nog al
ongezjeneerd toegaat. Ongelukkig blijfthetpurisme
buiten debat, en lijkt de verdediging van de ver
eenvoudigde spelling naar niets, want het enigst
motief' is dit : (p. K!) »Die guitige, goedmoedige
kruidenier, daareven zoo geestig schertsend met
zijn reiziger, is toch niet de schrijver van dit
stijve, houterige, gebrekkige epistel aan zijn leve
rancier?" Toch. Hoe komt dat? Omdat hij niet
spellen kan. Maar nu vraag ik u: wat heeft
die guitigheid met de spelling te maken ? Dat
is immers 'n kwestie van inhoud en stijl, dus
daarom is die kruidenier op school niet genoeg
geoefend. En waarom niet? Wel, omdat er op
school te veel tijd met de spelling verloren gaat.
De bestrijding van de spelling-Kollewijn is
met meer zorg behandeld, maar de verdubbeling
in -likker is 'n vergissing, verg. stommeriken.
Hier vindt men de bekende motieven: 1. Als
schrijf- en spreektaal te veel verschillen, waarom
dan niet liever de laaste veranderd ? Antw.:
omdat er oneindig meer gesproken dan geschreven
wordt. '2. Als de spelling te moeilik is, waarom
dan niet liever meer onderwijs ? Antw.: dat zou
of andere leervakken benadelen, óf schatten
kosten aan tijd en geld. 3. Als men stomme
letters weglaat, waarom dan niet allemaal ? Antw.:
dat zou vreemd staan. 4. Als er vereenvoudigd
moet worden, waarom dan zich bepaald tot de
veranderingen die geen betrekking hebben op
de uitspraak? Antw.: om de taai-zelf onaan
getast te laten.
En nu het purisme. Hoewel P. J. M. alle(!)
basterdwoorden wil verdrijven, eist hij van elke
plaatsvervanger (p. 50) »dat het niet te lang en
met goeden smaak gekozen zij ; dat het het doel
van de zaak, door het basterwoord vertegenwoor
digd, volkomen weergeve en geen oorzaak zij van
mogelyke bespottelijke woordspelingen," en wenst
hun vaststelling door bevoegden, waarna ze (p. 57)
»spoedig en gaarne ook door het volk gebezigd
zullen worden, n om den glans van het nieuwe,
n om de grootere gemakkelijkheid van uitspraak
en schrijfwijze." Maar het nieuwe stoot af, en
voor de maklikheid is niets beter dan Kollewijn,
want die verandert alleen de lastige letters, en
niet de hele woorden. Overigens geeft P. J. M.
niets tot verdediging van zijn wens, en negeert
de gewone tegenwerping: dat bekendheid en be
knoptheid van 'n woord veel meer waard zijn dan
zijn zuiverheid, en dat de lastige spelling geen
bezwaar is omdat men die veranderen kan, wat
d; n ook gedaan wordt door onze beste
hedendsagsche schrijvers: Van Deyssel en Brandt van
Do rne.
P. J. M. meent dat de basterdwoorden d«
andere verdringen. Als dat zo was, zou het
pleiten voor hun grotere bruikbaarheid, maar
het is zo niet, altans in Koord-Nederland.
Eindelik : al schreven alle mensen puristies,
dan bleven de bruikbare basterdwoorden toch,
omdat er oneindig meer gesproken dan geschreven
wordt, en de spreektaal nageroeg buiten de wil
van de spreker staat.
En de weinige woorden die met voordeel te
vervangen zouen zijn, horen in geen geval tot
de alledaagse woorden die Kollewijn wenst te
verhollandsen, want die alledaagsheid bewijst hun
onmisbaarheid. Die twee richtingen zijn elkaar
dus volstrekt niet vijandig.
Den Haag. W. RrrdEKS.
In de vitrine van de kunstzaal J'ictura"
'Wolvenstraat l!), lirma A. Preijer, is geëxposeerd
eene schilderij van Anton Mauwe : »Koe met
kalf."
Reclames.
40 cents per regel.
Mej J C. A.v.ROOSEXDAAL,0n<fera*/zew,L.O.
geeft les aan Jonge Dames uit bescb. stand, in Nntt.
Handw. en Knippen n. M v. eigen japonnen.
KiudercursiisWoeni-d. of Zaterd. 2,1e J.Steenstr.Sfi, 1ste
huis v,dHemorystr. Spreekuur Wcensd. l tot 1% u.
Hoofrl-Depót
VAN
Dr. JAEGER'S OKIG.
Joraaal-folarffielGiL
K. F. DEUSCIILE-BENGER,
Amsterdam, Kalrerstraat 157.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nederland.
Magazijn KEI/ERSHOF", Nieinveiiclijk 190.
Z ij d en s t of f en. Grootste sorteering zwarte
en gekleurde, effen, gewerkte en gedamasseerde
Zijde, Satijn en Surah. De nieuwste des
sins en kleuren steeds voorhanden.
SCHADE & OLDENKOTT.
H^RAHR te Utrecht.
Pianofabriek.
Binnen- en Buitenl. Muziekhandel.
Amerikaansche Orgels.
Ruime keuze in Huurpiano's.