Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 981
gewilde werkeloosheid als voorbereiding voor
lafter -des te -grooter activiteit op palitiek
»bied, hebben de vrienden en vijanden van
Rusland niet gemerkt. Beter zou, vooral in
de laatste jaren, ffiusland's politiek geken
merkt zijn door de Fransche spreuk: Toift
vient d point pour qui sait attendre. Wachten,
met schijnbare apathie en bestudeerde kalmte,
maar tevens geen enkele gelegenheid laten
voorbijgaan om een goeden slag te slaan;
wachten, tot de weerstrevende elementen
strijd en verzet als hopeloos hebben opge
geven, tot niet slechts de onverschilligen,
maar ools de vijanden van gisteren nederig
om vriendschap komen vragen, en dan die
vriendschap aannenaem zonder «r iets v.an
beteekenis voor terug -te geven, ziedaar de
lear die met zeldzame virtuositeit in praktijk
var d t gebracht. En toet is alsof de Russische
staatslieden in deze school steeds meer vor
deringen maken. Gortschakoff was niet vrij
van zenuwachtigheid, "Von Giers had zijn
zwakke oogenblik-ken, maar Lobanoff, een
wij» gebruik makende van hetgeen zij tot
stasd brachten en hunne fouten vermijdende,
heeft voor zoover men kan nagaan nog geen
enkelen misslag begaan en onder zijne leiding
is de jonge czar buiten twijfel de meest
invloedrijke persoonlijkheid in Europa ge
worden.
Onwillekeurig -denkt men hierbij in de
eerste plaats aan de verhouding tot Frankrijk.
En dan aan de zeldzame handigheid, waar
mede Rusland gezorgd heeft, bij den oorlog
tusschen China en Japan de eenige winnende
partij te zijn, zoodat het nu reeds uitgemaakt
is, wie in Korea heer en meester zal wezen,
terwijl het nog slechts eene quaestie van tijd
ie, wanneer Port Arthur, zooal niet officieel
dan toch feitelijk, eene Russische
oorlogshaven zal worden. Het duidelijkst openbaart
zich echter Rusland's zelfbewuste kracht op
bet Balkan-Schiereiland. Van het rumoerige
Engelsche initiatief in de Armenische quaestie
is mets terecht gekomen, omdat Rusland
goedgevonden heeft, den Sultan in zijn lijde
lijk verzet tegen de van hem geëiechte her
vormingen te steunen. Maar wanneer de
Franschen in dit tegenwerken van
Engeland's invloed de leidende gedachte der Rus
sische staatkunde meenen te zien, en Rusland
willen gebruiken om de Egyptische kastanjes
uit het vuur te halen, dan is vorst Lobanoff
niet te spreken. Hij wil wel met Frankrijk
protesteeren tegen het gebruik maken door
Engeland van de Egyptische schatkist-reserves
voor de Dongola-expeditie, maar hij laat het
bij een platonisch protest. Waarom zou hij
de Engelschen beletten hunne krachten in
Soedan te verspillen ? Intusschen zendt de
czar aan zijn allerchristelijksten vriend
Menelik van Abessynië, die met de Italianen aan
't vechten is, een afdeeling van het Roode
Kruis, natuurlijk onder leiding van een Rus
sisch generaal, en om de balans even te
houden, zendt hij eene tweede afdeeling,
zonder generaal, naar Napels om de uit den
strijd terugkeerende Italiaansche soldaten te
verplegen.
Ook in Serviëweet Rusland zijn vrienden
klein te houden. De tijden, waarin
Oostenrijk's invloed in dien Balkanstaat opper
machtig was, zijn lang voorbij. Koning
Alexander en zijne regeering zijn geheel in
Russisch vaarwater gekomen. De jonge
koning reist naar Constantinopel en wordt
er met den meesten luister ontvangen.
Waarom niet? Rusland maakt immers geen
bezwaar. Vandaar zal de reis gaan naar
de Grieksche hoofdstad, en het is geen ge
heim, dat Alexander van Serviëuit Athene
hoopt terug te keeren als verloofde van
prinses Marie, de eenige dochter van den
koning van Griekenland. Eene passende
partij, zou men denken. Maar zoo denkt
men te S t. Petersburg niet. In allerijl al
klinkt dat woord in verband met Russische
politiek wat zonderling wordt een Russi
sche grootvorst, een verre neef van den czar,
naar Athene gezonden, en van zulke passende
aanbevelingen voorzien, dat hij den armen
koning Alexander de bruid voor den neus
wegkaapt. Een nuttige les voor de Serviërs,
die wel moeten begrijpen, dat zij alles goeds
slechts uit de hand van hun machtigen vriend
aan den Newa kunnen ontvangen.
In Bulgarije staat Rusland's zon in het
zenith. De misselijke bekeeringskomedie van
den kleinen kroonprins Boris bewijst, dat
vorst Ferdinand, ter wille van zijne erken
ning, de gehoorzame dienaar van Rusland
is geworden. Dat is eene groote overwinning
geweest voor Rusland's politiek, maar men
wacht zich te St. Petersburg wel, dit toe te
geven. De Novoje Wremya schrijft in een
duidelijk geïnspireerd artikel: «Rusland is in
de laatste tien jaren tot de overtuiging ge
komen, dat het Bulgarije in geen enkel op
zicht noodig heeft. Sedert de Russische vloot
de Zwarte Zee beheerscht, kan Rusland aan
den Bosporus de eerste rol spelen, zonder
dat het de Balkanpassen, Varna of Boergas
bezit. Daarom kunnen de Bulgaren zich ge
rust de aanschaffing van eene oorlogsvloot
besparen: zij zouden met die twee of drie
schepen toch niets kunnen uitvoeren. Rusland
heeft geen persoonlijke bedoelingen in of op
Bulgarije. Het zal zich niet bemceien met
de binnenlandsche aangelegenheden van het
vorstendom, althans niet met »het mechanisme
der administratie"'; het zal ook niet rekenen
op eeneteverrtueele huif» van Bulgarije. Rusland
heeft aan Bulgarije -een huis geschonken, en
nu moet Bulgarije aelf maar wete», hoe het
zich daarin wil inrichten, en zelf de ver
antwoordelijkheid voor zijn toekomst dragen.
De persoonlijkheid van vorst Ferdinand is
voor Hiasland van weinig belang. Vorst
Ferdinand schijnt een bekwaam en verstan
dig man te zijn, met wien men wei overweg
zal kannen. Hij heeft ook tact genoeg om
te begrijpen, dat Rusland, in vergelijking
met andere mogendheden, in Bulgarije recht
heeft op eene bijzondere positie. Of de vorst
het -op den daur ook met de Bulgaren zal
kunnen vinden, is zijne en hunne zaak.
Als bijvoorbeeld de Bulgaren vinden, dat
de jonge Boris toch nog meer katholiek dan
Grieksch-orthodox wordt opgevoed, dan moe
ten zq zelven maar daartegen maatregelen
nemen. Maar zul'k een fout zal de vorst
waarschijnlijk niet begaan; hij zal wel op
passen, met zijn volk in onmin te geraken
en daardoor eijn eigen heerschappij te onder
mijnen. De Russische diplomatie heeft tegen
woordig te Sofia maar a praktisch belang
te behartigen. Dit is de herziening der
handelstraktaten, die den invoer uit Oos
tenrijk in Bulgarije op velerlei wijze begun
stigen en dien uit Rusland in bijna alle
opzichten bemoeielijken."
Met deze woorden, tkühl bis ans Ilerx
hinan," moeten zich vorst Ferdinand en zijn
Bulgaren tevreden stellen na alles wat zij
gedaan hebben om door Rusland weer in
genade te worden aangenomen. Waarlijk,
Rusland geeft zich geen moeite om de pil
len te vergulden, die het zijn vrienden te
slikken geeft.
Waarvoo-r zou het dat ook doen ?
Ze slikken ze toch!
?tnmmiiiiiHtnmimuiiiiimmiiiimniiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimi
ooiat&
liiiiiitiminmnmiiniiniiiiiiiiimiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii .......... n
Socialistencongres,
Het belangrijkste besluit dat de te Utrecht
in congres vergaderde sociaal-democratische
arbeiderspartij heeft genomen, betref t de boeren.
Op het platteland woont een zeer aanzienlijk
deel der Nederlanders, bij den landbouw alleen
zijn meer dan een halfmillioen lieden betrok
ken ; het platteland willen dus de sociaal
democraten niet ongerept laten. Zoo vast
als dit staat, even onzeker is het, op welke
wijze zij den aanval zullen doen. Om ge
makkelijk vat te hebben op de geesten,
heeft de sociaal-democratie eenige voorwaar
den noodig. Eén, onmiddellijk voor de hand
liggend, belang van velen tegelijk; dat is een
beperkt aantal werkplaatsen met een onbe
perkt aantal werklieden ; verder een zoo zuiver
mogelijke afscheiding van de functies patroon
en arbeider. En ten slotte een zichtbaar
verdwijnen der kleine kapitalen in het
grootbezit. De laatste voorwaarde is er ongetwij
feld ; maar van de eersten geeft het platteland
nog weinig te zien. Gemeenschappelijk bezit
van grond en arbeidsmiddelen is geen leus
die aangenaam klinkt voor een landbouwer
die zijn eigen akker bewerkt, met de vlijt, de
zorg en de volharding, waartoe een op de
spits gedreven zelfverdediging prikkelt.
Terwille van zijn lapje aarde getroost zich de
normale plattelander den zwaarsten arbeid
en de felste veeten. Dat vergrooting van
grondbezit een zegen des Heeren is, staat voor
hem vaster, dan eenig woord uit den Bijbel,
vaster dan het machtigste dogma. Voor
zijn tastbaren achteruitgang heeft men hem
reeds zooveel redenen opgesomd, dat hij
een verklaring, die op de voorspelling van
onherstelbare onteigening uitloopt, gaarne
verwerpt voor een andere, met minder on
aangename vooruitzichten. De verdeeling,
waarnaar het streven den socialisten tot een
ongerijmde grief wordt gemaakt, is nergens
verder doorgevoerd dan op het platteland, en
de boer zweert er bij. Dan is de patroon
zelf werkman ; hier minder, daar meer over
wegend. Doch werkman-bezitter zijnde, is
hij tegenover den werkman-nietbczitter van
een trotschheid, te harder vaak naarmate zij
zich minder toont in de omgangsvormen.
De gelijkheid is alleen zichtbaar voor
den stedeling die iederen vogel een vinkje
noemt, en elke bloem een roos. Do broeder
schap woont tenauwernood in de
ouderlingenbank van het bedehuis. De economische
omkeer is zijn moreele nawerking misschien
begonnen ; maar de sociaal-democratische
groepeering van boer en arbeider als gelijken
in lijden en strijden, laat zich door de wer
kelijkheid nog slechts uiterst zelden recht
vaardigen. En het springt in het oog, dat
de opnieuw geconsolideerde macht der par
lementairen, intransigent op het stuk van
beginselen als zij tracht te zijn, moeite
heeft om in het plattelandsch conservatisme
haar wig te drijven. De heer Troelstra had
op het Paaschcongres gemakkelijk
theoretiseeren; de afgevaardigden van buiten waren
het er over eens, dat zijn woorden in de
boerenharten geen geloof zouden vinden. De
heer Van Kol heeft beloofd, aan een onder
zoek zijn tijd en geld te zullen geven ; men
is geneigd, de uitkomst reeds nu te voorspel
len. Deze nl., dat slechts nadat de groot
industrie zich heeft gelegd ook over de akkers
en weiden, het socialisme op het platteland
zijn zegetocht zal kunnen houden.
Voor het overige is de parlementaire partij
met beslistheid voortgegaan op den weg, ver
leden jaar te Deventer gekozen. Men heeft
eraan gehecht, nog eens luide te verkondigen,
dat deze partij niets te maken wil hebben
met wat er boeren- en kwajongensstreken zijn
uitgehaald in naam der sociaal-democratie.
Domela en Reens, de anti-monarchale
betoogers en Van Emmenes zijn door de bur
gerij niet beslister teruggewezen als door deze,
hun oude partijgenooten. Zonder kwartier
strijden de parlementairen tegen de minder
waardige elementen der arbeidersbeweging,
het verbroederingsfeest uitstellende tot zij over
de geheele linie hebben overwonnen. Het
verwijt van huichelarij en waan zal hun niet
worden gespaard ; men moet echter blind zijn
voor de fase die door hun huidig optreden
wordt geteekend : de ontwikkeling uit een
vage, refractaire, louter negatieve massa, van
een bewust naar macht en machtsmiddelen
strevende groep, om aan hun beroep op den
ernst hunner bedoelingen een verdachtmakende
uitlegging te geven.
Minder scherp dan tegenover de anarchis
tische uitspruitselen der arbeidersbeweging,
hebben de parlementairen hun houding
tegenover de wetgevende macht aangegeven.
Wanneer men de volgende overwegingen
vooropstelt :
«Het Congres der sociaal-democratische arbei
derspartij, stelling nemende ten opzichte van den
socialen arbeid der regeering ;
overwegende, dat de regeeringen, uit de be
zittende klasse voortgekomen, met haren socialen
arbeid slechts beoogen bet bestaande loonstelsel
te bestendigen ;
overwegende, dat er dus tusschen den arbeid
der regeering op sociaal gebied en de door ons
in ons program geschreven socia'e wetgeving in
beginsel noch in toepassing eenigerlei overeen
komst bestaat" ;
wekt men zeker niet de verwachting, tot deze
conclusie te komen:
»is van meening, tegenover dien arbeid geen
algemeen principieel standpunt te kunnen in
nemen, omd^t de regeerings- ontwerpen in deze
geen geheel vormen en op geen vast principe
berusten", enz.
De verzekering aan het slot, dat do partij
aan de ontwerpen, door de regeering voor
gedragen, steeds den eisch zal stellen dat 7,ij
zullen strekken tot verhooging der macht
van de arbeidende klasse, zal van deze motie
wel de clou vormen, maar ook zij maakt niet
velen iets wijzer. Want terwijl voor een partij
die den klassenstrijd tot het eerste punt van
haar geloofsbelijdenis maakt, moeilijk een
andere eisch kan worden vernomen, vraagt
men zich af, of een wetgeving die »in begin
sel noch toepassing eenigerlei overeenkomst"
heeft met de maatregelen, in het program der
S. D. A. begeerd, ooit aan die gestelden
eisch zal kunnen voldoen. Een richtsnoer
zou zijn te vinden in de algerneene onvol
daanheid over het wetsontwerp op de Kamers
van Arbeid, en de eenstemmige afwijzing
daarvan, indien niet ook reeds van geavan
ceerd liberale zijde een niet geringe ontevre
denheid over den weinig dcmocratischen geest
van dit ontwerp ware gebleken. Waar reeds
zoo menigmaal, hier en elders, de verruiming
van het agitatiegebied de grootste factor voor
het meedoen aan den politieken arbeid is ge
noemd, mag het eenige verwondering baren, dit
denkbeeld thans niet scherp en helder te hebben
hooren formuleeren. Doch het heeft weinig
zin, om dit punt thans breede beschouwingen
uit te spinnen. In de toekomst toch zal het
vanzelf blijken, in hoever het deze thans nog
zoo intransigente partij gelukt, den
ontzenuwenden invloed van het politiek opportu
nisme te weerstaan, onverstoord haar einddoel
in het oog te houden, on alleen daaraan te
toetsen de. aannemelijkheid van voor haar ver
lokkende, maar bedrieglijke ontwerpen.
F. M. C.
Eriera uit treclit
door
JAN VAN 'T STICHT.
Wij beleven toch een gelukkigen tijd, tegen
woordig ! Als ik dat zeg, ben ik innig overtuigd,
dat er een menigte mensehen zijn, die niet alleen
daaromtrent ernstig met mij van gevoelen ver
schillen, maar zelfs met een bedenkelijk
schouderophalen hun twijfel zullen te kennen geven of
hot in de bovenverdieping van Jan van 't Sticht
wel recht pluis is. Maar ik blijf er bij, ik vind
het heerlijke dagen, die waarin wij leven.
Nu dat oude pruikenregime, dat hier zoo lang
onverbiddelijk den scepter heeft gezwaaid, zoo
goed als ter zjjde is gesteld en heeft plaats ge
maakt voor meer vrijzinnige, democratische
laat ik het maar noemen meer menschelijke
begrippen, nu begint men waarachtig in dat oude,
stijve Utrecht te ontdekken, dat men. toch ook
met menschen van vleesch en bloed en niet met
automaten te doen heeft.
Dat zelfbewuste streven in haast alle rangen
en klassen der maatschappij om tot verandering
en verbetering der bestaande toestanden te ge
raken, is inderdaad een genot om te aanschouwen.
En al zijn er nu nog zooveel zenuwachtige
menschen, die zich bezorgd maken voor de
toekomst en vreezen dat »de heele boel onderste
boven" zal gekeerd worden ik, voor zoover mij
betreft maak mij volstrekt niet ongerust. En dat
betrekkelijke gevoel van zekerheid en veiligheid
staat volstrekt niet in verband met de omstandig
heid, dat Jan van 't Sticht zoo ongeveer in het mid
den van den »boel" staat en dus al ging die onderste
boven, hij toch wel zoo wat op dezelfde plaate
zou blijven. O, neen! Maar ik verblijd er m\j
in, dat ook in onze slaperige stad eindelijk eens
die talrijke klasse van misdeelden uit den sluimer
is gewekt en wakker wordt met de vraag op de
lippen: waarom hebben wij, die even hard en
misschien harder werken en gedwongen worden
te werken aan de instandhouding en vooruitgang
der maatschappij, het zooveel slechter en ellen
diger dan zoovele anderen ?
Dezer dagen sprak ik over dit onderwerp met
een groot industrieel hier ter stede, een man op
wiens oordeel ik, om zijn helderen en onbevan
gen blik, steeds hoogen prijs stel, en hij kon het
maar niet met mij eens zjjn, dat de tyd waarin
wij leven werkelijk gelukkig mocht genoemd wor
den. »We verkeeren in een overgangstijdperk,
zeide hij, en alles is dientengevolge wisselvallig.
Ik zelf heb gelukkig niet te klagen, maar soms
sla ik wel eens met eenige angstvalligheid de
jongeren gade, die mij zullen opvolgen. Toen ik
voor een kwart eeuw mijne zaken begon en ik,
mijne klanten hier of elders bezoekende, voor
honderd gulden verkocht verdiende ik vijftig
en als ik hen goed bediende bleven zij mijne
klanten meende ik, tot aan mijnen of hunnen
dood. Maar tegenwoordig moet ik het geheele
land laten bereizen en als ik nu voor honderd
gulden verkoop verdien ik maar vijf en loop
bovendien nog elk oogenblik gevaar dat een
concurrent dezelfde waar aanbiedt voor negentig
gulden".
Ik veroorloofde mij de opmerking, dat dit juist
een der gelukkigste verschijnselen van onzen tijJ
was omdat hij en alle anderen daardoor voort
durend werden aangespoord om aan de verbetering
van zijne machinerieën en zyn fabrikaat te wer
ken, in n woord om wakker te blijven. Maar
toen kreeg ik wel eenigszins den wind van voren.
Hoe ik dat gelukkig kon noemen dat een mensch
van den vroegen morgen tot den laten avond
zich maar steeds moet inspannen, om middelen
te beramen ten einde den strijd om het bestaan
te kunnen volhouden en zich door een ander geen
vlieg te laten af vangen. Neen, dan was het
vroeger anders. Als iemand een zaak begon en
hij paste goed op en hij bedroog zijn afnemers
niet, dan vormde zich als vanzelf een vaste
clientèle en de man kon zeker zijn dat hij in
een twintig of vijf en twintig jaar zooveel
oververdiend had, dat hij de laatste jaren van zijn
leven onbezorgd kon te gemoet zien. Daar heb
je
En nu werd mij van het rijtje af, van het
Zuiden naar het Noorden van de stad, alleen
langs de Oude Gracht, eene serie stadgenooten
opgenoemd, die na een menschenleven, op die
wijze van eenvoudige bedienden, bemiddelde
weigezeten burgers waren geworden, dat ik, ofschoon
ik de kaart van Utrecht vrij goed ken, er ver
baasd van stond. Met eenige uitstapjes van de
Oude (iracht naar de andere stadsdeelen zag ik
daar in een oogenblik zoo'n aanzienlijk getal
welbekende burgers de revue pa'.seeren: bakkers,
kruideniers, slagers, sigarenhandelaars,
manufacturiers, meubelmakers, antiquairs, en tal van
anderen meer, dat... ja, laat ik het maar be
kennen ... het water mij uit den mond liep. En
daarbij te hooren dat al die menschen met niets
begonnen waren en den onbezorgder! ouden dag
dien zij thans genieten eigenlijk op hunne slofjes
hadden verdiend.
Het voorbeeld werd nog aangehaald van den
ook mij, uit mijne jeugd nog weibekenden dikken
bakker uit de Lijnmarkt, wiens lichaam zulk een
geweldigen omvang had dat hij zich slechts met
de grootste moeite kon bewegen. En als hij dan
ook des morgens achter zijne toonbank had plaats
genomen uit welke toonbank een halve cirkel
was gezaagd om aan des bakkers buik ruimte te
verleenen dan verliet hij die plaats eerst na
het sluiten van zijn winkeltje, waar al zijne waren
zoodanig waven gerangschikt, dat hij ze zittende
bereiken kon. Die man liet bij zijn dood honderd
duizend gulden na en hij at en dronk er achter
die toonbank toch zoo goed van, dat in het
laatste jaar zijns levens de deur van zijn huis
kamer en ten behoeve van zijne begrafenis zijns
huisdeur zelf moest uitgebroken en verbreed
worden '.
Die dagen zijn voorbij en ik kan mij best be
grijpen dat de tegenwoordige bezitters van al die
zaken, die ze natuurlijk grootendeels naar de