De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 12 april pagina 8

12 april 1896 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTEKDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 981 De snifcervet on te snijtaM. (Lustige Blatter.) Minister VON POSADOWSKY : »Hoe heftiger de polemiek werd, des te meer heb ik mij in mijne toelichting op anatomische kalmte toegelegd." Dr. BABTH : »Ik dank den minister voor zyne verklaring. Anatomie past men slechts toe op lijken.'' fruiten uit Parijs, of oe fle gebroeders Hnyps in ile lle eenvaan de pruitlvaien, (Eene pruikerige iragisch-eomische pruikyeschiedenis). Ofschoon aan de 18e eeuw de twijfelachtige eer toekomt, aangeduid te worden met den naam van pruikentijd, en alles wat die eeuw aan letteren en kunst heeft opgeleverd tot den pruikenstijl gerelend wordt te behooren, heeft ook de 17e eeuw iets pruikerigs gehad, in zooverre namelijk, dat reeds iu het midden dier eeuw de pruikenmode tot ons land uit Frankrijk oversloeg, en den heeren een tooi schonk, welke niet alleen dienen moest, om, «venals nu, volle manen of eerste of laatste kwar tieren te bedekken en te verbergen, maar voorna melijk om het gelaat met een weelderigen, zij het ook onnatuurlijken baardoos te omlijsten, en er def tigheid en ernst aan te geven. Zoo komt het dan ook, dat in dien tijd aan de pruiken, eene bijzondere aandacht werd geschon ken, en zelfs mannen van naam, en stand, en aan zien, en wetenschap, zich niet hebben ontzien, om ?die hoofdtooisels tot een onderwerp hunner ernstige overweging te maken. De nieuwigheden in die dagen, voornamelijk indien het betrof modezakeu, kwamen uit Parijs, en daarom verwondert het ons niet, dat ook de pruiken met Franschen chic en Franschen zwier, hooger werden gesteld dan die welke misschien door »een pruikenmaker met n klant," hier in Holland waren vervaardigd; de copie blijft toch meerendeels achter bij het origineel. Over zoo'n Fransche pruik en een dergelijk kap sel, thans wellicht plakje, en door den Franschman toen calolle geheeten, dat meerendeels binnenshuis of binnenskamers werd gedragen bij wijze van n gligé, en wat luchtiger zat, vinden we in verschil lende brieven van de broers Constantijn, Ghristiaan en Lodewijk Huygeus melding gemaakt, waardoor het mogelijk is, om onze pruikengeschiedenis te schrijven. Dat die pruiken gewicht iu de schaal legden, blijkt het best uit den ernst, waarmede de aankoop en bestelling werden behandeld. Nieuws is er niet onder de zon onzer dagen. Het oude wordt slechts nieuw, en zoo komt het dan ook, dat in vorige eeuwen een buitenlandsche reis van vriend of maag gereede aanleiding gaf aan derden om hun te verzoeken een pakje mede te nemen, of een aankoop te doen, wat nu nog zeer dikwerf voorkomt, en onder de reislasten moet gebracht worden. Toen dan ook broer Christiaan aan broer Con stantijn maar even schijn of blijk had gegeven, eerst naar Londen, en van daar naar Parijs te ver trekken, was broer Constantijn er als de kippen bij om broer Christiaan op reisbelasting te stellen, Paul Kilteer als Hipiiotanis. (Punch.) en hem te verzoeken een pruik voor hem te Parijs te doen vervaardigen naar rle Fransche mode. Reeds in 1642 dichtte Constantijn Huygens, de vader, een Fransch versje op un viellard umoureux, ajustéd'un tour de cheveux, wat bewijst, dat de heeren toen reeds hun chevelure door onnatuur trachtten te verbeteren. //Pour amuser une maistresse, Qui faict la mouëa ta viellesse, Tu t'es pare des cheveux morts, De quelque miserable corps Leve de terre en meteore ; Et tu crois qu'elle t'eu adore, Qui t'en abhorre d'autant plus, Et dit que les fraix superfluz De ta coiffure mal bastie Luy gelent toute son enuie. L'aage, Ie Barbier et l'Amour j T'on faict ehascun un mauvais tour '). i ' Men schreef het jaar 1GG3, en nauwelijks wist Constantiju, dat Christiaan op het punt stond het kanaal over te steken, of hij voegde aan zijn brief van 20 September in een Postscriptum toe: Als ge te Parijs zijt, vergeet dau vooral mijn pruik niet, bezie goed de haren, voor zij bewerkt worden en let er op s'ils sont naturellement frisès, want anders behoefde ik ze niet van zoo ver te laten komen." Het haar moest dus van natuur krullen. Als een ware broeder antwoordde Christiaan hem dan ook 5 October uit Parijs, dat hij van de pruik terstond werk zou maken, zoodra hij zijue noodige visites had afgestoken. Toch kwarn broer Constantijn er reeds in zijn brief van 12 October op terug en drong hij er op aan om toch vooral voor de pruik zorg te dragen, eu aan den heer Chieze te vragen, wie de pruikenmaker was, de perritque a calotte gemaakt had voor meneer van Leeuwen, welke gemaakt was van haren frixés naturel lement. Daaraan behoefde nooit iets gedaan te wor den; de pruik bleef altijd even mooi. Van zoo'u uitste kenden meester-pruikenmaker zou hij gaarne de pruik hebben, maar toeh bleef hij er op aandrin gen, dat Christiaan zich niettemin vooraf verge wiste van de deugdelijkheid der haren, daar zij beiden anders allicht bedrogen zouden worden. Het zaakje was door Cliristiaan eu den pruike maker nog al spoedig opgeknapt, want den l Oden October kon hij reeds aan zijn broer bericht geven, dat hij de pruik met den postwagen had verzonden. Hij geeft hem den raad om dat kostbare voor werp subiet uit de doos te nemen, eu haar een dag lang, goed uitgekamd, voor het open venster te hangen, opdat, de valsche plooien er uit kouden zakken, die er allicht door de verpakking in waren gekomen; de pruik zou dan iu volleu dos voor hem prijken. Hij schreef hem dit op raad van den meester, die hem ook gezegd had de bewuste pruik voor meneer Vau Leeuwen te hebben gemaakt, en die hem had verzekerd, dat ze was samengesteld uit de beste haren die er waren. De heer Chieze had de haren gezien, toen de pruikmaker er aan werkte en Constautiju kou dus gerust er op zijn, dat de haren waren y/mjs naturellement. //Je zoudt soms denken'', zoo voegt hij aau dit pruikenepisteltje toe, dat de pruik wat dicht van haar is, of te lang of dat er te veel krullen in waren, maar het is de l'arijsche mode, eu in elk geval was het niet goed de haren af te knippen." De meester zou de pruik gaarne terug ontvan gen, om zoo uoodig eene kleinere te maken. Er was door Christiaan 4 eu een halve Louis voor betaald, eu hij bericht nog aan broer Coustantiju, dat hij plan heeft ook zoo'n pruik te laten maken, daar hij heeft opgemerkt, dat de tour" al zijn haar bederft. Het is nu aan Coustautijn, om broer Christiaau vriendelijk dank te zegden voor de genomen moeite, maar hij kan hem er niet bij berichten, dat de pruik door hem is ontvangen, eu behandeld naar de gedane aanwijzingen. Dit was ook nog niet het geval op !!1 Oclober, maar hij had vernomen, dat de Cvttrrier was aan gekomen, en er was dus mogelijkheid dat het langverwachte voorwerp wel haast zijn hoofd zou kunnen tooien. Oudank is 'swerelds loon, en dat ondervond Christiaan ook, want Constantijn zweeg verder, ?wat broer Christiaan aanleiding gaf om hem 16 November een nootje te kraken te geven door zoo langs zijn neus heen te schrijven: Je schrijft wel niets over uw pruik, die nu toch zeker wel in je bezit zal zijn. Ik mag dus aannemen dat ge voldaan zijt." Den 23en November komt hij er nog eens op terug. Hoewel hij nog wel niets van de pruik heeft vernomen, twijfelt hij er niet aan of broer draagt haar reeds, te meer wijl nichtje aan Papa Constanlijn, die ook in Parijs vertoefde, geschreven had, »datter nu een nieuwe mode is dat de jongeluy al haer haer doen afsnijden en zetten dan paruquen op die haer bijkans het heele aensicht bedeckeu, en achter op staet een hoedtie." De mode schijnt veld gewonnen te hebben, want Constantijn, wellicht heeft hij in een niet be waard gebleven schrijven timende honorulle gedaan, komt 20 December met een nieuwe commissie bij broer Christiaan aandragen, riu voor een perruque a calotte. Hoewel hij wist dat Ciiristiaau zeer geajfaireerd was, waagde hij het maar, nog eens bij broer aan te kloppen. Hij had de vroeger ontvangen pruik nog niet gedragen, maar daar hij voortdurend kiespijn had, en wat koortsig was, had hij maar een kloek be sluit genomen, en gansch zijn natuurlijken haar tooi laten afscheren. Daar hij nu begreep niet genoeg te hebben aan ne pruik, verzocht hij zijn broer voor hem een culolte te laten maken, maar bij deuzelfden meester-pruikmaker, en wat het, voornaamste was, van haren die de frisure naturelle hadden, zooals de calotte van meneer Van Leeuwen, en zooals de zijne, zoo hij hopen wil; want de eene pruikmaker in den Haag had hem verzekerd dat het zoo was, en een audere had hem bij alle Heiligen gezegd, dat dit niet zoo was. De duivel mocht hem zelfs uit den Haag en uit al zijn pruiken, naar het Duiveleurijk voeren indien hij leugende. Een staal voor de kleur van het haar werd bij gevoegd, en hij verzocht broer den meester-pruik maker wat haast te laten maken. De pruikengeschiedenis eu de pruiken-corres pondentie begon Christiaan blijkbaar te vervelen. Den 28i'n December verzocht hij hem liefst zoo weinig mogelijk met commissies lastig te vallen, vooral als er uitgaven aan verbonden waren; hij schijnt namelijk een beetje court tPargeut geweest te zijn. Overigens verwondert hij er zich over, dat in den Haag niet eeu pruikmaker zou te vinden zijn, die niet bekwaam zou zijn om een calotte te maken, wijl meneer de la Lecque, Maurits Lodewijk, f^raaf van Nassau La Lecq, en dus nog wel een graaf, en zoo vele anderen van hoogen stand, met Haagsehe calottes tevreden waren. Voor dezen keer wilde hij hem echter nog van dienst zijn, maar dan moest hij geduld hebben, want de meester-pruikenmaker was sedert geruimen tijd ongesteld, en hij zelf had nu al zes weken ge wacht op zoo'n zelfden haartooi. Wacht, deukt Constautiju, daar zal ik broer eens op dienen, en in ziju Nieuwjaarsbrief van 3 Janu ari IGGéverdedigt hij zich, wat betreft ziju zin voor Parijsche pruiken. Ik wensch een calotte uit Parijs, omdat ik heb opgemerkt, dat men hier in den Haag niet van zulk goed haar krijgt, als dat van de culMe van meneer van Leeuwen." De krul blijft er in ,/al doet meu er niets aan". Bovendien, beste Christiaau, ge hebt het glad mis, want de pruiken, die de heer la Lecq draagt ziju iu Frankrijk gemaakt. Zorg er dus uu maar voor, dat ik zoo gauw mogelijk de calotte ontvang, want ik heb haar grandissime noodig, en «avant que votts ayez fait vostre nttgutice ot/th." Die pruikmaker maakt mij nog dol," schrijft 11 Januari broer Christiaau uit Parijs aau Con stantiju. Ik beu nu reeds 'A maal bij hem geweest, en altijd was hij uit, en hij geeft zich de moeite niet om mij 1e komen spreken. Toen mijn pruik gereed was, bestelde ik hem terstond een calotte, en die wacht ik nu nog. Ik zal voor de uwe even goed zorgen, als voor de mijne, welke ik hoog noodig heb. Schrijf mij eens wat meneer van Leeuwen voor de zijne heeft betaald, want ik her inner mij den prijs niet meer. Overigens, waarde broeder, je bent een mooie, met het zeggen van beschik vrijelijk over mij, want ik wou, dat je al de thee moest opdrinken die je mij gezonden hebt. Ik geloof dat hij wel 10 jaar laug achter den haard heeft staan uitdrogen. Deuk er aan, dat er nog oude pruiken ook zijn. Inmiddels had Constantijn andere thee gezonden, eu hij hoopte dus dat broer Christiaan tevreden zou zijn, maar, laat hij volgen //zorg uu ook voor mijn ealotle, en neem wel ia overweging, dat n pruik nog grooter kwaad is, dan geen pruik, eu zeer slecht voor de liersenpau." Nu, Christiaan deed wat hij kou, want eenige dagen later schrijft hij aan broer Lodewijk Huygeus, zeg aan den heer van Zeelhem, d.i. in dagelijkschen stijl overgezet, broeder Constautiju, dat de pruikenmaker mij beloofd heeft zijn pruik binneneen paar dagen klaar te hebben." Er komt nu eene groote gaping in de pruikcor respondentie, maar toch leeren we uit enkele brieven, dat, ook broer Lodewijk met de mode wilde mede doen, en eveneens aan Christiaan een calotte had besteld. Christiaan schrijft hem ten minste, dat 't hem speet, dat hij bij diens bestelling geen haarlok als staal had ingesloten, want de mededeeliug, dat dit haarvverk van even blonde haren moest gemaakt worden, als die welke Christiaan droeg, vond hij niet alleen vaag, maar geheel tegenstrijdig met een. vroeger bericht, waarin geschreven was, dat het haar iets lichter moest zijn, dan dat van de calolte van Constautijn. Die, welke ik besteld heb, is van zeer goed; haar vervaardigd en, dat en was altijd hoofdzaak in de techniek van den haardos, ualnrellemcnt frisez, ten minste voor zoo ver ik kan nagaan." De calotte was bovendien al lang betaald, zoodat Christiaau er aau twijfelde, of de pruikenmaker haar wel zou willen ruilen, maar hij zou het probeeren. Verder verzoekt hij aan Lodewijk om eens aan den heer Van Leeuwen te vragen hoeveel deze voor zijne calotte, ook door denzelfdeu meester geleverd, had betaald, want, zoo zegt, hij, de pruikmaker heeft mij gezworen dat ze 3 louin d'o r heeft gekost, en zoo hij dit gelogen had, zou ik wel een middel vinden om wat ik te veel had betaald terug te krijgen". De pruikmaker liet zich vinden, en hij beloofde een audere calotte in de plaats te geven, waarop den leu Mei een staal van Lodewijks haar naar Parijs werd gezonden. Lodewijk schreef zelf niet; Constantiju had van hem procuiatie. In elk geval kwam het staal tijdig genoeg. De acht dagen waren bijna weken geworden,. maar nog altijd was Lodewijk calolte-loos, tenminste Christiaan schreef hem; //ik heb uw calotte nog, niet ontvangen". De geschiedenis liep nu ook op haar einde, want op 23 Mei wordt over Lodewijks pruik of pruikcalotte 't laatste gesproken. Cliristiaau schrijft hem de vroeger gezonden, en terug ontvangen bruine calolte, bij den pruiken maker terug te hebben gehaald, ofschoon de andere,. welke lichter van kleur moest zijn, bijna gereed was. De eerste zou nu meneer Van Leeuwen, die wat doukerder van haar was, nemen, en de pruikmaker meende dat ze dien Heer wel zou aanstaan. Overi gens kan hij wel medegaau met de transactie met die calotte, door ze aan den Heer Van Leeuwen over te doen, maar hij meent toch te moeten op merken, dat, Lodewijk op die wijze kans liep om te eeuiger tijd oude opgemaakte pruiken te krijgen, in plaats van nieuwe. En hiermede werd de pruikcorrespondeutie ge indigd. Zeer zeker zal Christiaan dankbaar zijn geweest. dat de broers voorzien waren, en zulks voor gerui men tijd, of wel dat Frausche pruikmakers zich iu deii Haag hadden gevestigd, waardoor de pruik commissies van zelf vervielen. In elk geval had hij volop de bezwaren leeren kennen, om iu een ander land te wonen, dat voor namelijk door zijne nouvemilés eene aantrekkelijk heid was voor koopgrage familie en vrienden. Het ging hem als bijvoorbeeld dien Neef over kwam iu liet aardige versje van Van Lenuep, onder den titel; Een brief van een nichtje dat haiku woont aan haar neef te Amsterdam, en waarin zij hem een eindeloos getal van commissies opdraagt. Met den bescheiden aanvang van haar dichterlijk schrijven : Mijn waarde Neef! ik durf het wagen U twee kommissies op te dragen, wordt in de omschrijving dat getal uitgebreid tot minstens vijf-en-twintig, terwijl ook h,'t refereiu, van ieder couplet, variaties omtrent het medebren gen vau vier strengen zwarte wol" als het ware de weerklank is vau Coustantijn Huygens herin nering aan broer Christiaan, welke in bijna eiken brief terugkeert, om toch vooral aau de pruik te denken. Voor de kostuumkunde heeft deze schets, die slechts eene aaneenrijging is van passages uit de brieven der Huygenseu, waarde, wijl er ten volle uit blijkt, dat de pruiken, en voornamelijk die fraaie welgevulde, waarvan de krullen tot op den rug reikten, en ook van voreu het gelaat om lijstende, tot over de borst hceugolfden, uit Frankrijk hier inheemsch werden, en door Christiaaus be middeling voornamelijk, tot mode in den Haag werden verheven, bij jonge mannen, zooals uit de tirade van Nichtje omtrent het afsnijden van het haar der jongelui, in verband met die irinitce Hinde" blijkt, uit deu aangehaaldeu brief van 23 November 16G3. GOJJUS. Ecu flienstineii praagil. (l'uck.) 1) Worp, Huygens gedichten III, bl. 193. EUROPEAMINTELLICEKCE OFFICE J\fei:roiur J>nlt(innia: »0ch heer, och hner, ik heb zoo'n bitter gebrek aan een dienst meid, en geen eene van haar wil mr helpen !"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl