Historisch Archief 1877-1940
Ne. -981
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
9
Mr. v. Houten en de Clericalen.
Mr. v. HOUTEN: Nu ben ik toch nieuwsgierig te zien of zij nog weer tot
mij terugkomen.
SNUIFJES.
Ik ben bijzonder gesticht over het besluit
-van den Haarlemschen burgemeester om den
optocht der met bloemen versierde fietsen,
voorafgegaan door muziek, in Haarlems veste
niet toe te staan. Wat duivel, waarvoor zijn
ik en een ander kerksch, als wij niemand
daar een beetje displeizier mee zouden aan
doen. Het is waar, ik heb als Amsterdammer
geen voordeel van dat besluit, maar ik ben
Christen genoeg, om te gevoelen voor de
Haarlemmers. Ik begrijp me zoo, als iemand
met zijn bijbeltje onder den arm naar de
middagkerk stapt, moet het kalm, Haarlemsen
stil op straat zijn, anders kan hij onmogelijk
in een stemming blijven, die noodig is
om gesticht te worden, of om de stichting
van 's morgens te bewaren. Alle harten
bij je zelf', zeg ik. Verbeeld je, dat ik Onzen
Lieven Heer nader, in een slecht humeur,
ten gevolge van de lichtzinnige herrie op
straat, ik zou immers niet in staat zijn met
succes te luisteren naar een preek over: het
geen gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat
ook aan een ander niet. In mijn door dat
straatrumoer bedorven stemming zou ik de
wereld zoo willen zien ingericht, dat zij alleen
met mijn eigen wenschen strookte, ik zou dus
mijn naasten zijn genoegen niet gunnen, en
als een leelijke egoïst zou juist de Zondag
mij slechter in plaats van beter hebben
gemaakt.
Dit heeft Boreel willen voorkomen en
dat doet mij als Amsterdamsch christen voor
<le Haarlemsche broeders en zusters pleizier.
Vooral zoo'n fuif als die fietsers nu voor
hebben zou ook ik, als ik burgemeester was,
in mijn rijk niet willen dulden op Zondag.
Daar is nu zoo wat van alles bij elkaar,
dat iemands meditatie moet bederven. Muziek,
bloemen, fietsers, veelkleurige costuuras en
dan wat voor iemand meteen vromen
gedachtengang nog wel het ergste is om tegen te komen,
dat gehee_le leger van jeugdige overmoedige
levenslustige forsch gespierde trappende rad
draaiers. . . Zelfs voor het best opgevoed
gemoed moet zulk een schouwspel iets gevaar
lijks hebben, gelijk de uitstekendst gedres
seerde poes waarschijnlijk niet in elk opzicht
zijn fatsoen zou kunnen houden, als hij zoo
opeens een. optocht van muizen moest zien
passeeren. En nu spreek ik nog van mezelf,
maar wat moet er onder zulke omstandig
heden worden van de zielestemming van een
dienstmeisje en juist dienstmeisjes het meest
gaan naar de middagkerk.
Ja, die fiets weet wat! De mensch heeft
er altijd een handje van gehad zich in ijdel
heid te verhoovaardigen op hetgeen hij isért
vermag. Maar wat is dan zoo'ii oude heer
als ik ben veel onschuldiger dan het tegen
woordig geslacht. Eens boven zoo'n wiel ge
zeten, meenen ze toch al dat de weg alleen
begrint is om hun het genoegen te geven
ons voorbij te stuiven en zoo'n bejaarden wan
delaar uit te fluiten en uit te jouwen, die zich
nog staat te bezinnen of hij al of niet over
reden is, als zij haast voor goed uit het ge
zicht verdwenen ziin.
Die twee wielen zijn heel iets anders dan
de twee vleugeltjes welke Mercurius aan zijn
voeten heeft. Den ouden, degelijken
Handelsgod, een toonbeeld van malaise, zou je op zijn
verjaardag een klimaatschieter cadeau kunnen
doen, indien je er zeker van wou zijn
hem iets te geven, waarvan hij gebruik zou
willen maken, maar dat jonge volkje kent
geen rust. Als de vogeltjes vliegen zij van
Utrecht naar Amsterdam vóór de koffie en
van Amsterdam naar Leiden vóór den eten
om, als zij zich de weelde van slapen nog
veroorloven, te Rotterdam ter kooi te gaan.
Zij leiden het leven, van een postduif. Zet
zulke lui nu eens in een kerk om een
psalm te zingen, natuurlijk, als de organist
nog aan zijn praeludium is, hebben zij de
twee, drie verzen al uit. En dat soort van
vliegers windt mi bloemen om de wielen en
zou met muziek vooruit op Zondag door....
Haarlem willen trekken.... door Haarlem,
die goede, die brave, die deftige stad!
Gelukkig heeft Boreel als wijs magistraat zijn
tot hiertoe en niet verder gesproken; op die
lichtheid, die vlugheid en wuftheid, heeft hij
zijn gemoedsbezwaar gewenteld, en nu is
althans voor Haarlem dat duiveltje weer dood.
Het is te hopen dat Boreel niet ten halve
zal blijven staan. Daar wordt in Bavo's stad
veel muziek op Zondag gemaakt, daar rijden
. op Zondag veel fietsers, daar worden op
j Zondag ook heel wat bloemen vertoond. En
dan die Hout! Eigenlijk is Haarlem een stad,
waar de middagkerkgangers gevaar loopeii
afgeleid te worden, meer dan ergens elders; heel
den zomer door, om nu niet eens te spreken van
dien eenen Zondag, als de studenten hun
roeiwedstrijii op het Spaanie houden. En dat niet
alleen, maar daar er Zaterdags waarschijnlijk
nog meer Israëlieten naar do Synagoge dan
l Zondags Christenen naar de middagkerk gaan,
l zal hij, hoop ik, Zaterdag en Zondag Haarlem
| op zijn Engelsch inrichten, Quite Engüsh
j dat staat zoo goed! Eerlijk gezegd, ik heb
i goeden moed, dat het zoo ver komen zal. Ik
die een ander zijn vermaak gaarne zou
gunnen, als dat maar voor hemzelf niet
zoo zondig en voor mijne braafheid niet zoo
hinderlijk was, wacht er slechts op, dat
i voor de ware vroomheid van Haarlem de
l victorie zal komen, om, zeker van daar
l een stichtelijk plekje te vinden, mijn
Zater' dagen en Zondagen in de Spaarnestad te
gaan doorbrengen. En daar ik weet, dat er
hier in de hoofdstad heel wat menschen leven
die over deze zaak denken gelijk ik, houd ik
het er voor, dat deze zich ook tot Haarlem
zullen aangetrokken gevoelen, zoo dat Zater
dags en Zondags het van het station af' de
geneele stad door tot den Hout zwart van de
Amsterdammers zal zijn. Het zal een lust
zijn ons duizenden daar te zien wandelen,
netjes, degelijk, deftig, bedaard, statig, in
lakensche jassen, met glimmende hoeden
en stevige wandelstokken, zonder dat er er
gens een verdacht geluid wordt gehoord, er
van een enkelen lapel een bloempje te
plukken valt en vooral, zonder dat we, voor
we weer in Amsterdam zijn teruggekeerd,
voor n fiets behoeven uit te wijken.
Als ik dat wel overweeg, geloof' ik dat het
verstandig beiluit van Boreel, juist omdat
het zijn origine in zijn en mijn en iri zooveler
deugdzaamheid vindt, nog eens de opkomst
van Haarlem zal zijn.
Toekomst-muziek, hoor ik iemand zeggen.
Zeker Toekomst-muziek maar dat juist is
de ware muziek; de eenige muziek die na
de zuivering welke burgemeester Boreel
voor. heeft des Zondags in den lusthof' aan 't Spaarne
l nog gespeeld zal mogen worden.
* *
*
Dat wil met de verkiezing voor de Prov.
Staten ditmaal niet goed. Alweder geen een
stemmigheid. En dat van den beginne af.
Tleeds in Biirf/e,ri>l/cl/l kreeg Cosman niet meer
dan 43 en Veltman niet meer dan 33 van
de 03 stemmen. In Grondwet gat' men Cosrnan
8 en Ter Meulen 7 van de 13 stemmen. In
Amslelx Burijerij had Pouw 15 van de 25
en bij herstemming ook Ter Meulen 15
van (ie 25 stemmen. Zoo werden dus voor
de twee vacatures vier candidaten, Cosman,
Veltman, Jan ter Meulen en Pouw
gepro! clarneord, vier candidaten die maar zoo
zoo een verkiezing schenen waardig gekeurd.
Toch, ik kan mij dat best begrijpen. Vooral
; voor het lidmaatschap van de Prov. Staten
i moet men de candidaten terdege wegen. Ik
! ken eigenlijk geen college, waarin een niet
j in alle opzichten uiterst bekwaam lid meer
l kwaad kan doen, dan in dat dier Staten.
Zoo heb ik dan ook geruimen tijd
nage1 dacht welke twee van de vier ik mijn vrienden
i zou aanbevelen en bij dat overwegen, heb ik
mij minder de vraag gesteld, welke twee van
! de vier verdienen het meest de eer der
af| vaardiging, maar met welke twee van de vier
l verdient de provincie begunstigd te worden.
i Ik heb mij echter onthouden, omdat ik de
verantwoordelijkheid voor zoo moeilijk een
keuze niet op mij durfde te laden. Toch, n'
opmerking moet mij van 't hart. Hoe is het
mogelijk, dat Pouw zoo bij eerste stemming al
heeft afgedaan? Pouw had de beste brieven.
Lo'nr kon hem aanbevelen als iemand met
j stad en land bekend. »Tal van betrekkingen
worden door hem waargenomen o. a. het
besfuurslidmaatschap van de }rereeni?!/iif/tot red
ding i'an, drciilxliiiyii". Zeer zeker onder de
aanbayoïenen is de/,e de eenige specialiteit
van dien aard en hebben nu de Prov. Staten
van Noord-Holland aan iets meer behoefte,
dan juist aan iemand, in het redden van
dren kelingen bekwaam ?
De zee sloeg de duinen en dijken stuk, bij
Callantsoog is het alles behalve pluis, wie
weet of aanst. najaar niet geheel
Noord-Holland n drenkeling zal zijn en daar
presenteert zich een bestuurslid van
deVereeniging tot redding van drenkelingen en men
steekt niet beide de handen naar hem uit.
Als ik dit bedenk, zou ik wel eens willen
vragen, wat moet iemand dan toch wel
zijn om door de kiezers geschikt geacht te
worden voor het lidmaatschap der Prov.
Staten ?
Het is nu te laat, maar als er door de dub
bele verkiezing van v. Ogtrop weder een vrij;;
stemming komt, zal men, hoop ik, aan dit
punt meer in 't bijzonder de aandacht wijden.
* *
In alle bladen doet het verhaal de ronde,
dat Schaepman zijn bijzondere ingenomenheid
met v. Eedens gedichten heeft uitgesproken
en dat vooral met diens i'. Oldeitbarnei'clt. Tot,
tweemaal toe zou hij dat laatste werk hebben
geprezen, als v. Eedens schoonste gewrocht.
Ik kan mij dat best begrijpen. Van Eeden eu
Verwey zijn zwagers, zij werken veel samen, zijn
van een en dezelfde geestesrichting, hebbe:i
beiden een bijzonderen aanleg voor het drama
tische en zoowel in het blij- als het naargeestige.
De Student thuis van v. Eeden en
Oldeitbarnerell van Verwey vertoonen zooveel punten va u
overeenkomst, dat ook ik niet graag zou ge
roepen zijn tot in bijzonderheden te bepalen
wat hier van v. Eeden is of' van Verwey.
Niemand intusschen zal het moeilijk vallen
in v. Olde/iburnerelt het bewijs van grooten
vooruitgang waar te nemen. Afgescheiden
van het ook voor Schaepman verkwikkelijke,
dat in dit drama die akelige Prins Maurii.s
het aflegt, deze schepping moet een dichterlijk
gemoed veel meer aantrekken dan De ttlutlent
tehuis, al ware het alleen maar, omdat
Oldenbarnevelt van welke zijde ook beschouwd eea
veel verhevener persoonlijkheid is dan een
student in de vacantie.
Hieromtrent zou zeker veel te zeggen zijr,
maar ik laat dit over voorde letterkundigen van
beroep. Mijn doel is alleen Schaepman ia
bescherming te nemen tegenover de latte ver
dachtmakingen van een onbescheiden reporter,
die met groot welbehagen vertelt, dat de Dr.
tot tweemaal toe Verwey met v. Eeden heef r,
verward en dus te kennen wil geven, dat
onze dichter-priester-staatsman in de werken
van beiden een vreemdeling is. Voor m:j
toch blijkt uit de manier, waarop Schaep
man zich heeft uitgelaten, heel iets anders.
Er zijn ten allen tijde tweeërlei soort van
lezers geweest, de eene die het titelblad van.
een boek bij voorkeur bestudeert en de andei'
die daar niet naar kijkt, maar tracht door t)
dringen tot het diepste van den inhoud. Tot
de laatste soort behoort Dr. Schaepman. Wat
is een naam, vraagt zijn Shakespeariaansche
geest,Schall und Ilauch zegt hij met zijn anderen
evenknie, den ouden Goethe, het boek zelf
het boek is het eenige, dat ik kennen wil, dat.
waarde heeft. Laat de oppervlakkige een onder
scheid maken tusschen v. Eeden en Verwey en
wie verder aan dat nieuwere doen... als degelijk
man gaat mijn ziel op in Oldaibantcnlt
in het poëem, het meesterstuk, dat zelfs den
naam van zijn schepper verduistert. Dit wou
ik maar zeggen tot leering van dat reportertje
en het door hem misleide publiek.