De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 19 april pagina 2

19 april 1896 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 982 1879 kon verwachten het in toom houden der bevolking, thans nog een kwart eeuw zouden kunnen worden volgehouden, zonder Atjeh iets nader te brengen tot pacificatie. Welk heil men de gouverneur van Atjeh zoowel als de generale zich van die uitbreiding der linie heeft voorgesteld, is mij ook duister. Met 10,000 man geregelde bezetting zal men er nóg niet in slagen, door zulk een linie het deels verbitterde, deels in den krijg zijn voordeel vindende volk tot vrede te brengen. Jaar in jaar uit zou het vechten blijven, en kan of mag dat in de bedoeling liggen ? Hierover in een slotartikel. Mr P. BROOSHOOFT. Den Haag, 15 April '90. Het telefoon-treurspel. Die telefoon ! Wat heeft zij ons al kwaads gebrouwen! Eerst viel door haar de wethouder Serrurier, die met den heer Treub minstens een jaar te laat deze zaak aan de orde had gesteld. Daarop ontnam zij ons den heer Treub als wethouder van financiën, die juist voor deze afdeeling van gemeentelijk bestuur in het college van B. en W. was opgenomen. Maar na echec geleden te hebben met de foren senbelasting, verhuisde de heer Treub toch maar liever naar Publieke Werken. En nu, als wethouder voor Publieke Werken, met v. Leeuwen als wethouder voor Financiën, werd diezelfde telefoon oorzaak van zijn val en zullen wij hem uit het Dagel. Bestuur zien verdwijnen, om hem waarschijnlijk weldra weer te mogen begroeten als den opvolger van prof. Gort v. d. Linden de wethouder herschapen in een stedelijk ambtenaar. Vernederender geschiedenis dan deze tele foon-geschiedenis, door den heer Treub zoo luchthartig gespeeld, heeft de hoofdstad niet beleefd. Terecht schrijft het Handelsblad: «Hoe zal de Raad uit de klem geraken, waarin hij gebracht is door de hoogst roekelooze wijze waarop deze zaak behandeld is? Te laat heeft men ten Stadhuize, in 't eind van 1S94, bemerkt dat de concessie der Maatschappij in 1SS5 afliep. Men heeft, toen eerst het verstandige besluit genomen, de Maatschappij te vragen of zij voorstellen te doen had (24 Nov. 1S94). Maar toen de directie een week daarna inlichtingen had gevraagd, kreeg zij op 14 Dec. de verrassende mededeeliug dat de Raad besloten had de telephoon tot zich te trekken. ,Dat raadsbesluit genomen, in strijd met de wet, in geheime zitting: de burgerij hoorde er eerst tegen Paschen van! is de bron vau al het kwaad. Men werkte zich vast. In plaats van de concessie tijdelijk te verlengen en intusscheu alles voor te bereiden, in de eerste plaats de verhouding tot de regeeriug te regelen voor de verbindingen met andere gemeenten en het buitenland, ging men aan het werk, om in Sept. 1S95 reeds van gemeen tewege te kunnen exploiteereu! Dat bleek echter alras onmogelijk te zijn. Aan de Maatschappij moest tijdelijke verlenging der concessie worden verleend, met opoffering van het subsidie voor de gemeente." En evenzoo de Standaard : Wat intusschen wel duidelijk is, het is de slechte voorbereiding van deze telefoon-quaestie. De ge meente dacht zelf te gaan exploiteeren, en zie, zij wordt in stee daarvan concessionaris van het Rijk. Daar had mr. Van Nierop indertijd op ge wezen, maar toen heeft men zich daar met een Jantje van Leiden afgemaakt; doch uu draagt het eindje den last. Maar niet alleen dit. //We hadden gisteren uit de treure liooren ver klaren, dat Staats-exploitatie van de telefoon zeer aanslaande is, dat is een quaestie van korten tijd, dat verzekerde zelfs mr. Treub. //Maar welken zin heeft het dan, om nog even gauw, voor die staats-exploitatie, een gemeente exploitatie te begiuuen. Waarom dan niet een voudig de concessie van de Bell-Telephoonmaatschappij wat verlengd. Nu hebben we al die soesah, al dien omslag, al die kosten, als alles goed gaat voor een paar jaar gemaakt, en dan komt de Staat telephoneeren. i.Waarom is daarop vooruit niet op gewezen, als men daar zóó zeker van was, als de heeren gis teren in den Raad zeiden. //Wie richt zich voor zóó korten tijd, op zóó kostbaren voet in? //Waarlijk, de telephoonzaak is een zeer droevige; over het beleid van onze vroede vadereu werpt zij een allerdroevigst licht; en de Amsterdammers mogen de kosten betalen." Inderdaad, wie begrijpt de houding van het Dagelijksch Bestuur, in 't bijzonder die van den heer Treub, die op gemeentelijke exploitatie heeft aangehouden, terwijl hij er van overtuigd was, dat de gemeente conces sionaris van het Rijk moest worden, en dat de telefoon, reeds lang vóór 25 jaren verloopen zullen zijn, Rijkszaak zal worden en wie begrijpt dat B. en W. gedrongen hebben tot onverwijlden aanleg, vóór zij wisten, wat het Rijk zou eischen. Zoo iets is nog nooit vertoond. En nu dit inderdaad vertoond is, nu de telefoonzaak tot in den grond door hen bedorven is, want de gemeente verkeert na de opzegging der concessie aan de Ned. Bell-Tel. Maatschappij en de door het Dag. Bestuur met het Rijk overeengekomen ver gunningsvoorwaarden, in hopeloos zwakke positie den heer Treub als de beleedigde onschuld zich te zien aanstellen, als iemand, die een hoogst onbillijke bejegening heeft ondervonden, dit is wat al te kras. Om nu maar niet te spreken van het geheele Dag. Bestuur, dat ook al de houding aanneemt als ware het door de verwerping van de voordracht tot in het diepst van zijn wethouderlijk gevoel gekwetst! Het spreekt van zelf, dat nie mand de' heeren van Hall en Schölvinck er ook maar een moment op zal aanzien, als waren zij debet aan deze treurige geschie denis. Alleen de heeren Treub en v. Leeu wen, die met den Minister geconfereerd hebben, treft dit votum. En het spreekt wel van zelf, dat een besluit in geheime zit ting met 16 tegen 15 stemmen, dus bij aanwezigheid van 31 leden genomen, zeer licht vallen kan in openbare zitting, als daarin 35 leden tegenwoordig zijn; alsmede dat sommige der leden in geheime zitting nog niet behoorlijk ingelicht, voor stemmen, om in openbare zitting, beter ingelicht hun stem tegen uittebrengen. Welk een denkbeeld van het Dag. Be stuur, dat na de discussie in geheime zitting, waarin eenvoudig de opinie der daar aan wezige leden wordt gepolxt, de discussie in het publiek niets anders dan een comedievertooning mag zijn ! Uit de verwerping van de voordracht valt, dunkt ons, voor B. en W. iets anders te leeren, dan de verdorvenheid der meerder heid ; zij mogen daaruit de conclusie trekken, dat al dat geheim vergaderen een oorzaak is van veel verdriet. Hadden B. en W. om met den Heer v. Nierop te spreken een jaar vroeger over deze vergunnings-quaestie vergaderd en dan in het openbaar, we zouden ongetwijfeld bewaard zijn gebleven voor dit tumult, dat opnieuw, en nog erger dan de indertijd voorgestelde forensenbelasüng de hoofdstad in opspraak brengt. Maar gedane zaken nemen geen keer. Wat nu? is de vraag. Heeft de heer Treub," zegt het llamlelMml, echter wel het recht thans heen te gaan, te midden van de verwarring? Ongetwijfeld is hij de drijver geweest van die geheele ongelukkige telephoougeschiedeuis. Hij zelf behoort nu te trachten haar in het goede spoor te brengen en mag die taak niet aan een ander overlaten." Ook dit is juist. Heengaan is al zeer ge makkelijk, als men de schuit aldus in het riet heeft gestuurd. Maar hoe zal nu de Heer Treub »de zaak in het goede spoor brengen?" De geheele telefoongeschiedenis is van het begin af het gevolg van een te laat komen en van een daarop overhaast, dat is on doordacht handelen van een eigenmachtig man. Niemand zal den heer Treub een groote mate van theoretische bekwaamheid ontzeggen, maar zijn wil is veel meer ontwikkeld dan zijn practische zin, en mitsdien ontbreekt hem juist, als dat het meest noodig is, het beleid. Dientengevolge roept hij waar hij de orde /.al stichten telkens verwarring te voorschijn, zoo was het in de politiek en niet anders is het in het gemeentelijk beheer. Want evenzoo als deze telefoon-quaestie door hem haast onoplos baar is gemaakt, zoowel door verzuim, als door al te groote voortvarendheid en te krachtig »drijven", is hij bezig de positie van Amster dam te bederven op financieel gebied. In plaats van zich aan een zoo buitengewoon veeleischend ambt als zijn wethouderschap voor Pub. Werken, geheel en al te wijden, geeft hij een goed deel van zijn kracht aan politieke en fiscale overleggingen. En dit op de minst beleidvolle wijs. Terwijl hij als wet houder van Amsterdam eerst voor financiën en even later voor Publieke Werken, feitelijk dus als officieel persoon, meer dan iemand anders het belang moest inzien, van op een althans niet hos t iele n voet met den Minister van financiën te verkeeren, die ook voor Amsterdam, en wel in de eerste plaat* voor Amsterdam, een nieuwe regeling der gemeentefinanciën heeft te ontwerpen, behandelt de wethouder den minister met zooveel min achting, als ware Sprenger van Eyk een spietsburger, wien Amsterdam nooit iets te vragen zou hebben; als bestonden er geen belangen der hoofdstad, welke schade konden lijden door een zoo opzettelijke uittarting, die de minister van den wethouder ondervond. Geen mensch beter geschikt dan de heer Treub om den bezem te hanteeren en een Augiasstal te reinigen een ambtenaarspersoneel te regeeren maar ook moeielijk iemand te vinden, van wien men zoo zeker kan zijn; dat hij ondanks zijne intellectueele ontwik keling lot onvoorzichtige, voor de hem toe vertrouwde belangen nadeelige daden zal komen ? ten gevolge van een gebrek aan evenwicht tusschen zijn wil, zijn bekwaam heid en zijn beleid. Hoe zal hij nu na zijn »drijven" deze zaak in het goede spoor brengen? De weg daartoe is afgesneden. Immers, nu de heer Trenb zelf er van overtuigd is, dat de gemeentelijke exploitatie van de telefoon slechts voor enkele jaren kan zijn, en thans, na het gebeurde in den Amsterdamschen raad, er nog veel meer kans dan te voren bestaat, dat het Rijk haast zal maken rnet het ont werpen cener telefoon wet, zou het eenige rationeele zijn, zich tot de Ned. Bell-Telefoon Maatschappij te wenden, om met haar tot een schikking te komen, ten einde te ont snappen aan de noodzakelijkheid, om voort ts gaan met dit kostbaar hachelijk gemeente werk. Doch aan de concessie van de Bell-Telef. Maatschappij is op zoo hatelijke wijze een einde gemaakt, dat dit haast niet kan, en dit zeker niet kan, zonder zich te vernederen. Behalve dit spoor, is er geen ander open, dan dat B. en W. en den Riad naar 's-Hage voert om voor het Rijk te buigen. Want dat het Rijk Amsterdam, na hetgeen pas geschied is, een andere concessie zou verleenen dan Rotterdam, wie durft het denken ? De keus tusschen deze beide sporen, verkwikkelijk is zij niet. Daarom had o.i. de meerderheid beter ge daan met eenvoudig een motie aan te nemen waarin zij verklaarde, dat zij den loop van zaken betreurde, en alleen door den nood gedrongen, de concessie met de gestelde DO! o bepalingen aanvaardde. AVant nieuwe on derhandelingen leiden toch tot niets. In het goede spoor voert geen enkel raadslid dit in den grond bedorven ding. Eerste fout wa?, dat rnen wetende wat thans in uitgekomen, maar wat B. en W. toen ook reeds wisten, de concessie der Bell telefoon heeft opgezegd. Tweede fout: dat men na die opzegging concessie heeft gevraagd in plaats van zich op het eenig standpunt (e plaatsen, dat de gemeente voegde, die alleen later over de inter communale telefoon met het Rijk had te onderhandelen. En nu de telefoon-voordracht ten slotte toch verworpen werd, is het misschien het best, het Rijk aan het verstand te brengen, dat de gemeente nog liever er toe zal overgaan zich opnieuw met de Ned. Bell-Telefoon Maat schappij te verstaan, dan zich te onderwerpen aan eenige concessie door het Rijk te verleanen. Want voor de gemeente-fniancirn, schijnt, na alles wat men thans te weten is gekomen, een schikking met de BellTelefoon het minst uadeelig ; van twee vernederingen, valt deze o. i. het gemak kelijkst te dragen. Charilaos Trikoepis. Onder den blauwen hemel van Attika worden, voor het eerst sedert vele jaren, de Olympische spelen gehouden. Naast den wedloop en het diskos-werpen en zoo menigen anderen worstelslrijd, waaraan de helden uit het gulden tijdperk der Helleensche be schaving gaarne zouden hebben deelgenomen, is eene plaats ingeruimd aan de zeer moderne ]>i'(ju.nx-tRs van den velocipedist en den lutcnte/^u.s-speler. En al zijn de belooningen wellicht ten deele van ietwat substantieeier aard dan vijf-en-twintig eeuwen geleden, toch blijft de olijftak het symbool en het uiterlijk zichtbaar teeken, waarmede de overwinnaar zich mag tooien. Terwijl Athene feestvierde, overleed te Cannes Charilaos Trikoepis, wiens naam sedert dertig jaren met de Grieksche staat kunde is verbonden geweest, hetzij als leider der regeeringspartij, hetzij als leider der op positie. De aanhangers van Trikoepis had den de olijf tot symbool gekozen, en toen de thans overleden staatsman in -1892 bij de verkiezingen eene overweldigende meerder heid verkreeg, klonk de kreet ,,'EAijss, 'EA^'a!" door geheel Griekenland en zag men overal de grijsgroene olijftakken wuiven. De myrthentak der volgelingen van Rhallys was geheel naar den achtergrond gedrongen, en zelfs het blauw-en-witte koord of lint der Delyannisten (KofSóui was de oorlogskreet, waarmede zij het gehate 'EAijjs beantwoord den) moest voor den zegevierenden olijftak het veld ruimen. Dat was de laatste springvloed der populariteit. Trikoepis werd den 23sten Juli 1832 te Nauplia geboren. Zijn vader had ook in den staatsdienst eene belangrijke rol gespeeld en was Griekscli gezant geweest te Londen en te Parijs. Reeds op 20-jarigen leeftijd werd de jonge Charilaos verbonden aan het gezantschap te Parijs, en drie jaren later ging hij als secretaris van legatie naar Lon den. Na de omwenteling van I8(i2 werd hij als vertegenwoordiger van in Engeland ge vestigde Grieken afgevaardigd naar de na tionale vergadering en een jaar later droeg hem de Grieksche regeering de leiding op van de onderhandelingen met Engeland over den afstand der Jonische eilanden. Zijn langdurig verblijf in Engeland bleef' niet zonder invloed op zijne gewoonten, zoowel in het particulier als in het openbaar leven ; zijn vijanden noemden hem schimpend »den Engelsehinan", en zijn vrienden »den Grieksclien Gladstone". De laatste gelijkenis was slechts eene oppervlakkige. Met Gladstone had Trikoepis eene groote werkkracht gemeen en daarbij eene opmerkelijke universaliteit, of', zooals zijn tegenstanders zeiden, de eigen schap van zich voor een universeel man te houden. In een zijner tninisteriën (1881) was hij, behalve premier, ook nog minister van oorlog, van financiën, van binnenlandsche en van buitenlandsche zaken. Een schrijver in de Dailij \CH:N, die Trikoepis persoonlijk zeer goed gekend heeft, baweert, dat de Grieksche staatsman eer met Parnell dan met Gladstone kan worden vergeleken, omdat hij van zijne medewerkers, ook van zijne ambtgenooten in het ministerie, eene strikte discipline, eene onvoorwaardelijke volgzaamheid eischte, en omdat hij een «vol komen onaandoenlijk" man was, die heer schappij voerde over een zeer opgewonden en voor indrukken hoogst vatbaar volk. Even als Parnell was Trikoepis het meest in zijn kracht als leider der oppositie. Waar anderen zich in hooge mate prikkelbaar toonden, bleef hij kalm en correct. In 18ü(J trad Trikoepis op als minister van buitenlandsche zaken, en in Is7övoor het eerst als premier. Maar sints 1800 is de binnenlandsche politiek in Griekenland een worstelslrijd geweest tusschen Trikoepis en Koemoendoeros, later tusschen Ti'ikoepis en Delyaniiis (den oudere). 1) Dat deze partijhoofden sterk geprononceerde tegenstrijdige beginselen vertegenwoordigden, kan men eigen lijk niet zeggen. In de wandeling werd in West-Europa Trikoepis voor liberaal en Delyannis f Koernoendoeros is sints lang van het toonet'l verdwenen) voor conservatief ge houden, maar die voorstelling is overdreven ; het verschil geldt niet meer dan eene nuance e-n de oppositie tusschen de beide partijen is nooit veel meer geweest dan eene quaestie van personen. De Grieken zijn met hun bin nen- en buitenlandsche politiek om van ile financieele politiek niet te spreken! niet zeer fortuinlijk geweest. Had een der twee leiders het al te erg verbruid, en dien tengevolge zijn Kamermeerderheid verspeeld, dan droeg de koning den ander de vorming van een ministerie op; dat was si in pi r '?«;;/ me Ie liniijuin: Slechts een enkele maal werd op dit bascule-stelsel een uitzondering gemaakt, zooals bij de, overigens zeer kortstondige ministeriëii van Rhallys en van den jongeren Delyannis. Trikoepis heeft in het buitenland zeker den besten indruk gemaakt toen hij in LSSfi werd geroepen om den desolaten boedel van Delyannis te aanvaarden. Deze laatste had, ija de verceniging van Oost-Roemeliëmet Bulgarije, eene dreigende houding aangenomen en voor Griekenland «compensatiën" geëisclit. Hij mobiliseerde het leger, en kwam zelfs tot eene botsing met de Turksche troepen. Had hij eenig succes gehad, dan zou hij ongetwijfeld de populairste man in Grieken land zijn geweest: maar de groote mogend heden (Frankrijk uitgezonderd) toonden niet slechts geeuerlei sympathie voor Griekenland's aspiratiën, maar lieten zelfs deGrieksche kus ten blokkeeren en noodzaakten daardoor de regeering haarplannen op te geven. Trikoepis, die op dit tijdstip Delyannis had vervangen, had geen gemakkelijke taak te vervullen. De mobilisatie had schatten gelds gekost, en sedert dien tijd zijn de financiën van Griekenland in slechter toestand geweest dan ooit te vo ren. In dit opzicht heeft Trikoepis al even weinig uitgevoerd als Delyannis; hij voerde wel enkele nieuwe belastingen in, maar dit beteekende niet veel, daar hij van be 1) Slechts us hebben Trikoepis en Delyannis zitting gehad in het zelfde ministerie : het was het coalitie-ministerie van 1S77, ouder voorzitterschap vau den ouden admiraal Kanaris.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl