Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No 83
Generaal Hyplite. f
gewezen President van Haïti.
? Reis naar Jatóe,
Dat het reizen in Nieuw-Guinea nog altijd niet
behoort tot de gemakkelijke uitstapjes en de aan
genaamste middelen tot ontspanning, waartoe men
een jongmenseli de gelegenheid kan geven, blijkt
opnieuw uit hetgeen de heer Arie Heybroek, onze
ondernemende twintig-jarige landgenoot, omtrent
zijn tocht in dat ongezellig oord me-edeelt, en
waarvan wij in staat gesteld zijn, de volgende
proeve onzer lezers aan te bieden.
Vier dagen nadat de Core'lo vertrok, zouden
?wij optnkken naar het gebergte; maar toen wij
den 15 Oct. onze loodsen verzamelden, was de
zoon van het hoofd te Cattesorie verdwenen, doch
wij vonden gelukkig een ander in zijne plaats, en
konden dus den ]Gden 's morgens vertrekken.
Wij gingen met de prauw een klein eindje de
kalie Oewania op, wier mond ongeveer 7 paal
ten oosten van hier ligt.
Toen wij ongeveer y2 paal gegaan waren, bleek
het mij reeds, dat een der koelies niet voort kon
en liet ik dezen terug keeren. Met de anderen mar
cheerden wij op den linkeroever dezer rivier voort,
steeds beekjes snijdende en daarbij, of over dunne
gladde boomstammen loopende, of tot aan het
midden door het water wadende.
Zoo liepen wij met vrij stevigen pas (de koelies
waren zwaar beladen) door tot ongeveer drie uur,
toen de loodsen zeiden, dat wij de kalie moesten
oversteken en zij hier wilden overnachten. Docli
ik drong er op aan, wij nog dien avond den over
kant zouden zien te bereiken.
Wij zochten nu tot vier uur naar eene plaats
die ondiep genoeg was om te doorwaden, en
De Yroolüie begrafenis,
(La Kilhottette.)
Wat het Fransche ministerie met den Senaat
zou willen doen.
vonden er eindelijk eene, waardoor de grootsten tot
over hun midden en de kleinsten tot hunne
schouders ondergingen, maar wij kwamen toch
over dezen stroom en maakten onze slaapplaats op
den rechter oever, in de nabijheid van een groote
hoeveelheid varens, waar wij allen op aanvielen,
want wij hadden in geen tijden vtrsche sajor ge
proefd. Wij hadden dien dag naar taxatie 25 paal
afgelegd.
Den 17den gingen wij nu voort op den rechter
oever van voornoemden stroom en kwamen om
9 uur bij eeue plaats, waar eenige papocësche jagers
liun bivak hadden opgeslagen.
Hier wilden de loodsen wachten tot hunne
vrienden te huis kwamen, maar ik had hierin geen
lust, daar het mogelijk avond zou worden, en wij
marcheerden door, ]\a ongeveer een uur geloopen
te hebben, ontmoetten wij hen. Wij hoorden dat
zij over l a 2 dagen naar het strand terug keerden,
en nu gaven wij Isak, die ziek was geworden en niet
meer voort kon, aan hen mede. Bij onze terug
komst vernamen wij, dat hij den volgenden dag
was overleden.
Wij liepen door en verlieten te ongeveer twaalf
uur de rivier en volgden een harer takken. Hier
verstopten de loodsen een deel van hun eten, voor
den terugweg, en gingen wij den tak op, die 0113
op een kleinen bergrug voerde.
Deze heuvelrug seheidt het stroomgebied der
Oewama en der Jaroe.
Wij vorderden tot aan de Jaroe waar wij den nacht
'doorbrachten.
Den ISjen gingen wij langs de Jaroe op, nu
eens op den linker dan weer op den rechter oever.
Om ongeveer 10 uur werd ik in eens een sterk
gewuif gewaar, om terug te blijven, en een der
voorsten kwam naar mij toe, en verzocht mij,
achter struiken schuil te houden, want, wij hadden
Alfoeren voor ons, en de loodsen waren rcetfs
naar hen toe, doch waren bang, dat zij als ik te
vlug te voorschijn kwam; zouden vluchten. Nadat
nu de loodseu eenigeu tijd met hen hadden staan
praten, ging ik er ook heen, en vond behalve
de Alfoeren ook nog eenige kennissen van het
strand ; deze waren voor handel hier gekomen en
bidden een soort van pasar, waar de Alfoeren
met tabak, vogels en petatas waren, terwijl de
strandbewoners kleine koralen en hakmessen brach
ten. Na eenig oponthoud gingen wij door, doch
reeds om elf uur maakten wij halt, daar wij met de
strandbewoners zamen hier overnachtten, terwijl
de Alfoeren een paar paal verder gingen.
Den l'Jden 's morgens begon het lieve leventje,
want nu ging het op handen en voeten den berg
op, den geheelen dag door, een beetje dalen en
dan weer veel stijgen, tot je de tong uit den
mond hing; maar toen kwam om ongeveer half
twee de kroon op het werk, en wel doordat, de
weg langs een nest nut groote paardenwespen
voerde en wij allen, doch vooral Hissan eri ik, vol
met steken kwamen, zoodat ik genoodzaakt was
halt te houden.
Ik had toevallig kort voor mijn vertrek in
Do?y gelezen, dat laudanum ook wel gebruikt
werd uitwendig, als pijnstillend middel en ik paste
dit met veel sucees toe op de wespenstekel!.
's Avonds regende het stevig, doch door onze tent
beschut, kon dit ons minder hindereu.
Den 20sten gingen wij eerst weer een beetje
berg op en af en ten laatste ongeveer een en een
half uur op handen en voeten door de oude t uinen
der Djabineezen, steeds steiler en gladder, tot wij
om 10 uur boven kwamen en aan het doel onzer
reis waren. Wij plaatsten onze tent op ongeveer
500 meter van de huizen ; dit deden wij op ver
zoek der bewoners en o 'ik mij kwam de plaats zeer
goed voor, voor het geval dat er iets haperen mocht.
Des middags liet ik de jagers in verschillende
richtingen uitgaan, doch allen kwamen met, ledige
handen te huis, er was geen schot gevallen.
Ik ging met, een der loodseu de tuinen en huizen
der lui bezichtigen.
In de eersten vond ik suikerriet, petatas en
tabak, benevens vruchten, als pisaug en rapaja.
De huizen van opstaande knuppels en boom
schors, zijn rond; gewoonlijk twee vereenigd met,
een dak, dat gedekt, is met hout en boombladeren.
De jagers die reeds op andere plaatsen Alfoeren
woningen hadden gezien, verklaarden neg nooit
dezen vorm te hebben aangetroffen.
Djabie ligt op den op een na hoogsteii
bergketen van het, Charles Louis gebergte, welke door
een naar het oosten stroomende, kalie daarvan
gescheiden is; deze kalie noemde de loods U"l>ysri;
zij loopt door een ongeveer '!UOO voet diep dal.
De berg waarop jahie ligt, noemen de
inlanders Bocmie.
Van af de plaa's waar onze tei,t stond hadden
wij een prachtig gezicht. Noordelijk liet terrein
dat wij doorkruist, hadden en de wijde Oceaan
met de eilanden welke wij van Kamoekue ook
zien, maar nu zagen wij alles in vogelvlucht en
van een hoogte van 4; liOOO a, ?nO>> voet. dui
delijk de hoogste rug van bet, Charles Louis
gebergte met enkele zeer hoog uitstekende toppen,
doch waarop ik niets van sneeuw kon ontdekken.
\Vij bevonden ons pa! ten zuiden van de toko.
Nadat, ik de tuinen bezichtigd had, zag ik in
dat er geen eten genoeg was om hier te blijven,
en besloot slechts genoeg te koopeu voor de
terugreis, hetgeen wij met moeite bij elkander
kregen, en den volgenden dag terug te keen u.
Zooa's wegens de hoogte van zelf spreekt, was
het, s'_nachts ('eerlijk koud.
De Djabinees is klein van gestalte, doch forsch
gebouwd en draagt groote oorringen vau balein,
een paar vogelnagels steken door de beide neus
vleugels, op het hoofd heeft, hij een van
kasuaarveeren gemaakte rand. Hij draagt slechts een
klein gevlochten zakjf! dat zijn geslachtsdeelen ter
nauwernood half bedekt. De vrouwen kregen wij
i iet te zien, daar deze volgens hun zeggen, dood
zouden gaan, als zij audere menschen zagen.
De gronden zijn algemeen kleiachtig en met een
zeer dunne laas; humus bedekt, t, rwijl de stcenen in
^ ' j
l de kalies allen kalkachtkr of koraalachtig waren,
dus van ren nog jonge formatie. Vulkanisch
gesteente trof ik nergens aan.
Den 21>tcn gingen wij terug, nu meest dalende ;
wij vorderden tot. op de plaats waar wij den Isden
met de jtrandhewoiHTs hadden geslapen. Wij hadden
dus meer dan 'M paal afgelegd, en gingen den
volgenden daïtot aan de kalie Oewania, waar wij
nog dien avond vlot!en klaar maakten om mede
af te zakken, wa'>t alle'i waren dood af; de
beenen waren kapot- en mijne schoenen geheel op.
Den Sasten nu giniri n wij '.s morgens vroeg op
de vlotten en zakten af, doch caramboleerden eenige
keeren met stukken hout, zoodat van de drie
vlotten er twee uit elkander sloegen en mijn vlot
met, acht man alleen de reis volbracht, tot op
een halt" uur afstaiuls der toko, toen wij liet
wesens eendwars overliggenden boom moesten ver
laten en tot grooten spijt, van allen het laatste
eindje te voet, moesten afleggen, zoodat wij
's avonds om 5 uur in de toko kwamen. De
mannen der beide andere vlotten, die te voet de
reis hadden moeten voortzetten, nadat, hunne vlot
ten uit elkander waren geslagen, kwamen tot op
een uur afstands, en overnachtten daar wegens den
De wetóivoeriiiE der Olympische spelen
te Athene.
Ontwerp voor de restauratie van een gedeelte
der Parthenon-fries.
De inbreker.
ll.it. Sitlll)/lcl/l'.l
larrons on viole
IViidiint que John eambriole.
La 'JYiplice tait )e gnet . . .
Milis, du rnoins deux voix honnótes
l'roelament bien bant: «Vous n'ètes,
John l lul i, <[u'im vieux piek-pocket !'r
Cliarilaos Trtoüpis, f ?
regen, zoodat zij den 2 Lsten des morgei s reeds
door liet losse» v, n eenige schoten, om een praam
vroegen, welke ik direct liet vertrekken. Om acht
uur waren allen te liuis.
AKTE HKIJBKOEK.
iiimiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiigiHiimiiiiiiiiiiMiiiiniiHim,
Ie tafel
Jnliiis Prullclmim Brommeijer.
Dat is me een rumoe
rige week geweest!
Daar trok Woens
dagavond laat, het
was al over elven,
iemand met zoo'n
forschen ruk twee
maal achter elkaar
aan de schel, dat wij
allen er van op
schrikten. Dat's on
raad,riep mijn vrouw,
brand, zei Théièse,
en ik .... misschien
iemand in het water
hier voor de stoep,
waar is de dreg
maar ik had de deur
nog' niet bereikt, of
daar stormde Van
Hall binnen, ont
daan, hijgend, bleek,
zonder te groeien,
ook zonder
eenigermate geregeld te spre
ken, viel hij op een stoel, die
stond, neer, en hakkelde: Vraag .. . mij niet
wat er is ... me lieve menschen ... ze hebben
ons van avond verraden, het loopt niet onze
stad ten en de. Hij zweeg even en wij g i utren
zitten, maar dadelijk vervolgde hij, die ver
doe.... doch hij zag juist Théièse, die hem
erg medelijdend aankeek, en hij kwam daar
door denk ik genoeg bij zijn positieven om dat
laatste woord, het was er bijna al uit, weer
naar binnen te halen, en te vervangen door:
die verdraaide oppositie!
Wij waren allen met hem begaan. Thérèse
misschien wel het meest, want den volgenden
morgen aan het ontbijt zei ze, dat ze's nachts
niet had kunnen slapen. Zij begon maartelkens
op nieuw over mijnheer v. Hal! en betoogde
haar moeder dat een uitbarsting' van smart en
verontwaardiging toch wel den diepsten in
druk maakte, als zij de nobele lijnen vaneen
schoon mannelijk gelaat aantastte en die
trekken misvormde tot verwrongen zijn toe.
Ik had haar dien avond niet haar moeder
zoo spoedig mogelijk doen oprukken, want ik
begreep, dat de wethouder nu liefst niet een
paar dames zijn verdrietelijkheden aan den
neus hing en het er voor uiij op aan zou komen
hem van raad te dienen, iets wat onder vier
oogen altijd het best gaat. En gelukkig dat
ik ze had weggestuurd. Want nauwelijks had
v. Hall me een beetje op de boogie gebracht
van hetgeen dien avond in den Ra ad was voor
gevallen of'daar werd weer gescheld; nu i'iet
zoo for.-ch en tweemaal, maar toch tamelijk
hard. Ik hoop niet, zei v. Hall, (lat daar een
van de kennissen zal zijn, want ik ben juist
in stilte hierheen gekomen, om met u te over
leggen welke houding wij zuilen aannemen.
Treub gaat bedanken, en zijn wij nu aan onze
eer wel niets minder verplicht... voor/
ik als loco-burgemeesler. .. Hij kon niet
uitspreken, want Treub verscheen, en het
was opmerkelijk te zien, hoe beiden minder
aangenaam verrast waren door elkanders
tegenwoordigheid op dat late uur in de Bocht,
Wat moet jij hier, riepen zij bijna tegelijk uit.,
als twee inbrekers, die toevallig: hetzelfde
perceel gekozen hadden voor hun nachtelijke
operatie. Jk behoef' de heeren niet .aan tIkaar
voor te stellen, zei ik, en ik behoef u niet
te zeggen, wat, er gebeurd is, begon Tre.ub;
waarop ik liet volgen, neen, niijnhei-r do.
Wethouder, je chef de loco-bunzenn-''ster heeft
het, me juist, omstandig verteld. Hof, kwaad
laar hem dus in dit- geheime ziltmu. Hadden
jniJie maar niet geheim vergaderd. .Ja zei
Treub, dat is een treurige boel tegen
woordig. Zoo'n raad wil overal zijn nous in
steken en alles beter weten dan d< gene die
voor do znak gesteld is. Ze vertrouwen nie
mand en zijn behebt niet een vitiuM a's was
het, een verzameling van oude vrijsters, die
uit jaloerscliheid elk jong meisje d;,l a:m den
man komt. wel de oogen zouden \villon
uitkrabben. Ja riep van Hall, ja z«;o is het,
Treub, maar wij zullen ze!
't Is waar, wij bobben die telefoonzaak een
jaar te laat aan de orde gesteld ; ais wet
houder van linaiiciön heb ik toen verzuimd
er voor te zorgen, dal Hubrechi de con
cessie werd opgezegd, maar met alle schulil
voor dezen misslag is de rekening van
(«errurrier bezwaard
ik eerlijk
al