De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 26 april pagina 10

26 april 1896 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No 83 Generaal Hyplite. f gewezen President van Haïti. ? Reis naar Jatóe, Dat het reizen in Nieuw-Guinea nog altijd niet behoort tot de gemakkelijke uitstapjes en de aan genaamste middelen tot ontspanning, waartoe men een jongmenseli de gelegenheid kan geven, blijkt opnieuw uit hetgeen de heer Arie Heybroek, onze ondernemende twintig-jarige landgenoot, omtrent zijn tocht in dat ongezellig oord me-edeelt, en waarvan wij in staat gesteld zijn, de volgende proeve onzer lezers aan te bieden. Vier dagen nadat de Core'lo vertrok, zouden ?wij optnkken naar het gebergte; maar toen wij den 15 Oct. onze loodsen verzamelden, was de zoon van het hoofd te Cattesorie verdwenen, doch wij vonden gelukkig een ander in zijne plaats, en konden dus den ]Gden 's morgens vertrekken. Wij gingen met de prauw een klein eindje de kalie Oewania op, wier mond ongeveer 7 paal ten oosten van hier ligt. Toen wij ongeveer y2 paal gegaan waren, bleek het mij reeds, dat een der koelies niet voort kon en liet ik dezen terug keeren. Met de anderen mar cheerden wij op den linkeroever dezer rivier voort, steeds beekjes snijdende en daarbij, of over dunne gladde boomstammen loopende, of tot aan het midden door het water wadende. Zoo liepen wij met vrij stevigen pas (de koelies waren zwaar beladen) door tot ongeveer drie uur, toen de loodsen zeiden, dat wij de kalie moesten oversteken en zij hier wilden overnachten. Docli ik drong er op aan, wij nog dien avond den over kant zouden zien te bereiken. Wij zochten nu tot vier uur naar eene plaats die ondiep genoeg was om te doorwaden, en De Yroolüie begrafenis, (La Kilhottette.) Wat het Fransche ministerie met den Senaat zou willen doen. vonden er eindelijk eene, waardoor de grootsten tot over hun midden en de kleinsten tot hunne schouders ondergingen, maar wij kwamen toch over dezen stroom en maakten onze slaapplaats op den rechter oever, in de nabijheid van een groote hoeveelheid varens, waar wij allen op aanvielen, want wij hadden in geen tijden vtrsche sajor ge proefd. Wij hadden dien dag naar taxatie 25 paal afgelegd. Den 17den gingen wij nu voort op den rechter oever van voornoemden stroom en kwamen om 9 uur bij eeue plaats, waar eenige papocësche jagers liun bivak hadden opgeslagen. Hier wilden de loodsen wachten tot hunne vrienden te huis kwamen, maar ik had hierin geen lust, daar het mogelijk avond zou worden, en wij marcheerden door, ]\a ongeveer een uur geloopen te hebben, ontmoetten wij hen. Wij hoorden dat zij over l a 2 dagen naar het strand terug keerden, en nu gaven wij Isak, die ziek was geworden en niet meer voort kon, aan hen mede. Bij onze terug komst vernamen wij, dat hij den volgenden dag was overleden. Wij liepen door en verlieten te ongeveer twaalf uur de rivier en volgden een harer takken. Hier verstopten de loodsen een deel van hun eten, voor den terugweg, en gingen wij den tak op, die 0113 op een kleinen bergrug voerde. Deze heuvelrug seheidt het stroomgebied der Oewama en der Jaroe. Wij vorderden tot aan de Jaroe waar wij den nacht 'doorbrachten. Den ISjen gingen wij langs de Jaroe op, nu eens op den linker dan weer op den rechter oever. Om ongeveer 10 uur werd ik in eens een sterk gewuif gewaar, om terug te blijven, en een der voorsten kwam naar mij toe, en verzocht mij, achter struiken schuil te houden, want, wij hadden Alfoeren voor ons, en de loodsen waren rcetfs naar hen toe, doch waren bang, dat zij als ik te vlug te voorschijn kwam; zouden vluchten. Nadat nu de loodseu eenigeu tijd met hen hadden staan praten, ging ik er ook heen, en vond behalve de Alfoeren ook nog eenige kennissen van het strand ; deze waren voor handel hier gekomen en bidden een soort van pasar, waar de Alfoeren met tabak, vogels en petatas waren, terwijl de strandbewoners kleine koralen en hakmessen brach ten. Na eenig oponthoud gingen wij door, doch reeds om elf uur maakten wij halt, daar wij met de strandbewoners zamen hier overnachtten, terwijl de Alfoeren een paar paal verder gingen. Den l'Jden 's morgens begon het lieve leventje, want nu ging het op handen en voeten den berg op, den geheelen dag door, een beetje dalen en dan weer veel stijgen, tot je de tong uit den mond hing; maar toen kwam om ongeveer half twee de kroon op het werk, en wel doordat, de weg langs een nest nut groote paardenwespen voerde en wij allen, doch vooral Hissan eri ik, vol met steken kwamen, zoodat ik genoodzaakt was halt te houden. Ik had toevallig kort voor mijn vertrek in Do?y gelezen, dat laudanum ook wel gebruikt werd uitwendig, als pijnstillend middel en ik paste dit met veel sucees toe op de wespenstekel!. 's Avonds regende het stevig, doch door onze tent beschut, kon dit ons minder hindereu. Den 20sten gingen wij eerst weer een beetje berg op en af en ten laatste ongeveer een en een half uur op handen en voeten door de oude t uinen der Djabineezen, steeds steiler en gladder, tot wij om 10 uur boven kwamen en aan het doel onzer reis waren. Wij plaatsten onze tent op ongeveer 500 meter van de huizen ; dit deden wij op ver zoek der bewoners en o 'ik mij kwam de plaats zeer goed voor, voor het geval dat er iets haperen mocht. Des middags liet ik de jagers in verschillende richtingen uitgaan, doch allen kwamen met, ledige handen te huis, er was geen schot gevallen. Ik ging met, een der loodseu de tuinen en huizen der lui bezichtigen. In de eersten vond ik suikerriet, petatas en tabak, benevens vruchten, als pisaug en rapaja. De huizen van opstaande knuppels en boom schors, zijn rond; gewoonlijk twee vereenigd met, een dak, dat gedekt, is met hout en boombladeren. De jagers die reeds op andere plaatsen Alfoeren woningen hadden gezien, verklaarden neg nooit dezen vorm te hebben aangetroffen. Djabie ligt op den op een na hoogsteii bergketen van het, Charles Louis gebergte, welke door een naar het oosten stroomende, kalie daarvan gescheiden is; deze kalie noemde de loods U"l>ysri; zij loopt door een ongeveer '!UOO voet diep dal. De berg waarop jahie ligt, noemen de inlanders Bocmie. Van af de plaa's waar onze tei,t stond hadden wij een prachtig gezicht. Noordelijk liet terrein dat wij doorkruist, hadden en de wijde Oceaan met de eilanden welke wij van Kamoekue ook zien, maar nu zagen wij alles in vogelvlucht en van een hoogte van 4; liOOO a, ?nO>> voet. dui delijk de hoogste rug van bet, Charles Louis gebergte met enkele zeer hoog uitstekende toppen, doch waarop ik niets van sneeuw kon ontdekken. \Vij bevonden ons pa! ten zuiden van de toko. Nadat, ik de tuinen bezichtigd had, zag ik in dat er geen eten genoeg was om hier te blijven, en besloot slechts genoeg te koopeu voor de terugreis, hetgeen wij met moeite bij elkander kregen, en den volgenden dag terug te keen u. Zooa's wegens de hoogte van zelf spreekt, was het, s'_nachts ('eerlijk koud. De Djabinees is klein van gestalte, doch forsch gebouwd en draagt groote oorringen vau balein, een paar vogelnagels steken door de beide neus vleugels, op het hoofd heeft, hij een van kasuaarveeren gemaakte rand. Hij draagt slechts een klein gevlochten zakjf! dat zijn geslachtsdeelen ter nauwernood half bedekt. De vrouwen kregen wij i iet te zien, daar deze volgens hun zeggen, dood zouden gaan, als zij audere menschen zagen. De gronden zijn algemeen kleiachtig en met een zeer dunne laas; humus bedekt, t, rwijl de stcenen in ^ ' j l de kalies allen kalkachtkr of koraalachtig waren, dus van ren nog jonge formatie. Vulkanisch gesteente trof ik nergens aan. Den 21>tcn gingen wij terug, nu meest dalende ; wij vorderden tot. op de plaats waar wij den Isden met de jtrandhewoiHTs hadden geslapen. Wij hadden dus meer dan 'M paal afgelegd, en gingen den volgenden daïtot aan de kalie Oewania, waar wij nog dien avond vlot!en klaar maakten om mede af te zakken, wa'>t alle'i waren dood af; de beenen waren kapot- en mijne schoenen geheel op. Den Sasten nu giniri n wij '.s morgens vroeg op de vlotten en zakten af, doch caramboleerden eenige keeren met stukken hout, zoodat van de drie vlotten er twee uit elkander sloegen en mijn vlot met, acht man alleen de reis volbracht, tot op een halt" uur afstaiuls der toko, toen wij liet wesens eendwars overliggenden boom moesten ver laten en tot grooten spijt, van allen het laatste eindje te voet, moesten afleggen, zoodat wij 's avonds om 5 uur in de toko kwamen. De mannen der beide andere vlotten, die te voet de reis hadden moeten voortzetten, nadat, hunne vlot ten uit elkander waren geslagen, kwamen tot op een uur afstands, en overnachtten daar wegens den De wetóivoeriiiE der Olympische spelen te Athene. Ontwerp voor de restauratie van een gedeelte der Parthenon-fries. De inbreker. ll.it. Sitlll)/lcl/l'.l larrons on viole IViidiint que John eambriole. La 'JYiplice tait )e gnet . . . Milis, du rnoins deux voix honnótes l'roelament bien bant: «Vous n'ètes, John l lul i, <[u'im vieux piek-pocket !'r Cliarilaos Trtoüpis, f ? regen, zoodat zij den 2 Lsten des morgei s reeds door liet losse» v, n eenige schoten, om een praam vroegen, welke ik direct liet vertrekken. Om acht uur waren allen te liuis. AKTE HKIJBKOEK. iiimiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiigiHiimiiiiiiiiiiMiiiiniiHim, Ie tafel Jnliiis Prullclmim Brommeijer. Dat is me een rumoe rige week geweest! Daar trok Woens dagavond laat, het was al over elven, iemand met zoo'n forschen ruk twee maal achter elkaar aan de schel, dat wij allen er van op schrikten. Dat's on raad,riep mijn vrouw, brand, zei Théièse, en ik .... misschien iemand in het water hier voor de stoep, waar is de dreg maar ik had de deur nog' niet bereikt, of daar stormde Van Hall binnen, ont daan, hijgend, bleek, zonder te groeien, ook zonder eenigermate geregeld te spre ken, viel hij op een stoel, die stond, neer, en hakkelde: Vraag .. . mij niet wat er is ... me lieve menschen ... ze hebben ons van avond verraden, het loopt niet onze stad ten en de. Hij zweeg even en wij g i utren zitten, maar dadelijk vervolgde hij, die ver doe.... doch hij zag juist Théièse, die hem erg medelijdend aankeek, en hij kwam daar door denk ik genoeg bij zijn positieven om dat laatste woord, het was er bijna al uit, weer naar binnen te halen, en te vervangen door: die verdraaide oppositie! Wij waren allen met hem begaan. Thérèse misschien wel het meest, want den volgenden morgen aan het ontbijt zei ze, dat ze's nachts niet had kunnen slapen. Zij begon maartelkens op nieuw over mijnheer v. Hal! en betoogde haar moeder dat een uitbarsting' van smart en verontwaardiging toch wel den diepsten in druk maakte, als zij de nobele lijnen vaneen schoon mannelijk gelaat aantastte en die trekken misvormde tot verwrongen zijn toe. Ik had haar dien avond niet haar moeder zoo spoedig mogelijk doen oprukken, want ik begreep, dat de wethouder nu liefst niet een paar dames zijn verdrietelijkheden aan den neus hing en het er voor uiij op aan zou komen hem van raad te dienen, iets wat onder vier oogen altijd het best gaat. En gelukkig dat ik ze had weggestuurd. Want nauwelijks had v. Hall me een beetje op de boogie gebracht van hetgeen dien avond in den Ra ad was voor gevallen of'daar werd weer gescheld; nu i'iet zoo for.-ch en tweemaal, maar toch tamelijk hard. Ik hoop niet, zei v. Hall, (lat daar een van de kennissen zal zijn, want ik ben juist in stilte hierheen gekomen, om met u te over leggen welke houding wij zuilen aannemen. Treub gaat bedanken, en zijn wij nu aan onze eer wel niets minder verplicht... voor/ ik als loco-burgemeesler. .. Hij kon niet uitspreken, want Treub verscheen, en het was opmerkelijk te zien, hoe beiden minder aangenaam verrast waren door elkanders tegenwoordigheid op dat late uur in de Bocht, Wat moet jij hier, riepen zij bijna tegelijk uit., als twee inbrekers, die toevallig: hetzelfde perceel gekozen hadden voor hun nachtelijke operatie. Jk behoef' de heeren niet .aan tIkaar voor te stellen, zei ik, en ik behoef u niet te zeggen, wat, er gebeurd is, begon Tre.ub; waarop ik liet volgen, neen, niijnhei-r do. Wethouder, je chef de loco-bunzenn-''ster heeft het, me juist, omstandig verteld. Hof, kwaad laar hem dus in dit- geheime ziltmu. Hadden jniJie maar niet geheim vergaderd. .Ja zei Treub, dat is een treurige boel tegen woordig. Zoo'n raad wil overal zijn nous in steken en alles beter weten dan d< gene die voor do znak gesteld is. Ze vertrouwen nie mand en zijn behebt niet een vitiuM a's was het, een verzameling van oude vrijsters, die uit jaloerscliheid elk jong meisje d;,l a:m den man komt. wel de oogen zouden \villon uitkrabben. Ja riep van Hall, ja z«;o is het, Treub, maar wij zullen ze! 't Is waar, wij bobben die telefoonzaak een jaar te laat aan de orde gesteld ; ais wet houder van linaiiciön heb ik toen verzuimd er voor te zorgen, dal Hubrechi de con cessie werd opgezegd, maar met alle schulil voor dezen misslag is de rekening van («errurrier bezwaard ik eerlijk al

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl