De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 26 april pagina 3

26 april 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 983 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 14 April. De reorganisatie der politie". Het Volksdagblad. 18 en 22 April. Bij de edel achtbaren" (de wethouders en de telephoon questie). 23 Apiil, Volkshuisvesting". De (Hntirev.) Nederlander 20 en 23 April. Wat zijn wi) ?" (christelijk-historiech). N. K otter d. C r t., 15 Apiil. Het vraagstuk der Tolkshuisvesting" I. 19 April U. (Slot). Do Maasbode. 15 April. Burger Domela Nieuwenhuis," door A. V. 16 April. De kleur van ons mini-terie," door dr. v. L. B^lland de Jesuit en Holland de Apostaat" I, 17 April II, 18 April 111. 19 April. Waartoe de menschelijke rede, alleen op zichzelf steunend, komeij kan," I. Het huwelijk als drievoudig contract." DeAvonddost. 15 April. Valsche geestdiift." 16 April. Djohan de verrader" (Ingezonden) dqor Ii dus. 17 April. Beddingswerk" (Landkolonie L. d. H.). 39 en 20 April. Het vraagstuk de>- volkshuisvesting.-" 2üApril. Hoor en Wederhoor," door Pietro. .Het Vaderland. 19 en 20 April. De telefoon kwestie in de hoofdstad. Haagsch Dagblad, 14 April. De maatschappij van weldadigheid", door J. K. W. Quarles van Uft'urd. 16 April. »Het wetsontwerp op den suikeraccijiis". Ingezonden door X. 17 April. Atjeh", door Umbgrove. 19 en 20 April. De klornpenmanifestatifc". Ut r. Dagblad, 14 April. Atjeh". 15 April. De Vreelurg-qua^stie'. 19 April. Een Boerenbond '. I. Middelb. C t. 20 April. Brieven uit Holland" (Bootwerkers). 21 April. De anti-clericale Bond" van het Centrum. 23 April. De kieswet." Pro v. Gr on. C t. 20 April. Van over zee." (Atjeh.) Nieuwe Winsch. C t. 19 April. Statistiek" (ten behoeve der soc. toestanden). Zaanl. C t. 18 April. Een blijvend gebrek" (ver band van belasting- en kieswet). N. Leeuw. C t. 18 April. Atjeh." 22 April. Een predikant over de maatschappelijke kwestie." N oord-Ho 11. Week b 1. 18 April. Eene alge meen heerschende ziekte" De Nederlander (weekblad). 18 April. Hecht of billijkheid?" (ambtenaren en werklieden vau de Bgnspoor). Sociaal Weekblad. 18 April. Eenige op merkingen naar aanleiding van de voorgestelde wij-aging onzer successie-belasting" (slot). Volksstem. 18 April. Het Centium en de Encycliek.1' Het doel eener /edeknndige vereeniging." ? Hoofden van scholen" (slot) door G. Seveiijn. Patrimonium. 18 April. Welken weg wijst ons de historie der werkliedenbewegiug in Nederland als den juisten aan?" (Samenwerking ; hoe mogelijk). Recht voor Alle n. 18 en 19 April. Offic'ëele moord en doodslag." (militairen in ludië). De Volksbanier. IK. K. Volksbond). 23 Apiil. De spiegel der Geschiedenis" (de Fr. revolutie). Frinsch Volksblad. 19 April. Invordering Tan belastingen door middel van inlegeriug." Neerland's Volksblad. 18 April. Emanci patie" (slot). Het Schoolblad. 21 April. Statistiek omtrent het onderwijs in de hoofdstad. D e N ij v e r h e i d. 22 April. De invloed van het conflict in de Transvaal op den invoer." W b l d. v. d. Burg. A d m i n. 23 April. Artt. 271 en 272 Gemeentewet'', II. De Vrijdenker. 18 April. Prof. Bulland/'door J. Kragt Azn. llllimilIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIlUII Brieyen nit Utrecnt door GlESE VAN BEN OM. Er is hier een type aan het uitsterven lang zaam maar zeker! Wreedaardige natuurgenooten hebben deze spe cies net zoo lang gejaagd en vervolgd, dat het einde er van met gewisheid is te voorspellen! Tegen zoo'n algemeene klopjacht zijn zelfs de olifanten in Afrika niet bestand hoeveel minder dus de stads-groefbidders in Utrecht! Er zijn nog maar enkelen van in leven en van het oude deftige geslacht eigenlijk geen een meer. Zij zijn iiiiiiiiiiiiiiiiiiimmittiiiiiiiimiiiiiiimmmiiiiimimmmi «Minimi ....... iiuuii iiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii CHIFFON's HUWELIJK. Naar 't Fransch, van GYP. I. Officiers vrouw! ... dat 's me ook een baantje !... 'k was net zoo lief kweekeling op een kostschool. Markiezin de Bray trok de schouders op. Als je eerst maar weet, van welken. officier.... Al was 't meneer de Trène, dien ieder een zoo chic vindt, dan wou ik 'm nog niet hebben dus... Wou je hem nog niet hebben ? . .. Och kom ? . .. jij hebt anders geen recht zoo ver bazend kieschkeurig te wezen, want . .. Want je vader heeft niets dan schul den nagelaten en je bezit geen cent. .. O! dat liedje kan ik... dat hebt u me al zoo dikwijls voorgepreekt dat ik 't niet licht zal vergeten!... Nu dan?... Nu, al bezit ik geen cent. . . daarom hoef' ik toch niet tegen mijn zin te trou wen ... Te minder zei aarzelend mijnheer de Bray, omdat je, zonder nu juist rijk te zijn, toch een bruidschat hebt... Een bruidschat? vroeg het meisje verwonderd krijg ik die clan van u ? . . . Haar zachte, lichtgrijze oogen, die lachend van onder verwonderlijk lange, bruine ?wenkbrauwen uitkeken, richtten zich vol liefde op haar stiefvader. vernietigd geworden door het machtwoord onzer daeen: vereeniging! Maar wat een verschil in btteekenis van dat woord vóór een kwart eeuw en thans, en wat waren het gansch andere personen die zich toen ten algemeenen nutte" vereenigden als tegenwoordig. Ik herinner mij nog, als ware het gisteren gebeurd, hoe een welgezeten dikke timmerman, die gewoon was 40, 50 of 60 gulden voor een lijkkist, te reke nen naar gelang het //er aan zat," mij zijn nood klaagde, dat het toch schande was dat //die groote heeren" een fatsoenlijk burgerman de gelegenheid kwamen benemen om nog eens een eerlijk" stukje brood te verdienen. Eenige invloedrijke mannen hadden toen, door medelijden metde nagelaten betrekkingen gedreven , en vermoedelijk ook door de zucht om een goede geldbelegging te vinden, een besrmfenisvereeniging gesticht, die de overledenen a prix. fix.e naar het groote doodenmagazijn bracht.. Dat was de dood steek voor de steken en lamfers en korte broeken der bidders! De vereeniging was en is //neutraal" als ons openbaar onderwijs, zij heeft hare stallen in de nabijheid van de loge" en begraaft hare stadgenooten zonder te letten op hunne godsdien stige gezindheid. Als ze het nog niet gedaan heeft, moet zij, dunkt, mij, weldra haar 25-jarig jubilee vieren een feest waar men dan zeker niets dan marches funèbres te hooren en doodendausen te zien krijgt. Later heeft men hier nog een Roomsch Katho lieke begrafenis-vereeniging gekregen, maar op ehristelijk-historisclien grondslag kan men of schoon men op deze wijze ook krankzinnig kan worden nog niet begraven worden. Eu in de laatste maanden is de invloed des tijds merkbaar geworden en heeft zich tegenover of naast deze beide machtige vereeuigingen eeue combinatie ge vormd van de mindere goden (busboden en derge lijke), die er ook al niet naar vragen hoe de aau hunne zorgen toevertrouwde overledene gedoopt is, maar ieder, die het verlangt, tegen civielen prijs ter aarde bestellen. Zoo zijn de nagels aan de doodkist" der stadsgroefbidders steeds vaster ingeslagen en ofschoon zij jaren lang het ho >fd fier omhoog hebben ge dragen en allen spot en den scheldnaam kraai moe dig trotseerden, zij zijn in den strijd bezweken. Men ziet hen niet, meer langs de straten stappen, die deftige figuren met den aan den steek ver bonden langen lamfer in do rechterhand, vroolijk wapperende in de wind, terwijl zij niet bemerkten dat een straatbengel soms een papieren poppetje aan de punt van gezegden lamfer had gespeld. Dan, zoo huis aau huis aanschellen den stilstaande, klonk op onverstoorbaar plechtigeu toon de weet" uit linnen mond: de kinderen en bchuwdkindereu laten bekend maken het overlijden, enz." (lii den Bosch heb ik, toen de stad onder water stond en de dienstmeisjes in tobben en kuipen gezeten hare boodschappen roeiende verrichtten, zoo'n bidder eens op stelten de weet" zien doen). En wat waren zij gaarne bereid, die goeie, ouderwetsche bidders, om aan de opendoende" meiden of juffrouwen op meewarigen toon alle bizonderheden, liefst ijzingwekkende, omtrent de laatste oogenblikkeu van den of de overledene mede te deelen. De verschijning van zoo'n bidder was dan ook gewoonlijk een gebeurtenis in de buurt eu zelfs aan de huizen waar hij niet aanschelde, kwam een nieuwsgierig vrouwenhoofd aan de deur, om al was het dan niet de geheele ceel, dan toch enkel maar den naam van den overledene te vragen, dien de bidder dan ook met welwillendheid, maar met ijskoude onverschilligheid, want het behoorde niet tot zijn beroepsplicht, in 't voorbijgaan naar de deur lanceerde. Hij heeft nog een tijdlang den strijd trachten vol te houden door met zijn tijd mede te gaan, maar het mocht niet baten. Van stadsgroef bidder, vervormde hij zich in lijkbezorger eu later nog weer in. //ondernemer van begrafenissen" maar 't was alles te vergeefs. Hij was ten doode opseschrcven! De oorzaak daarva-n zat dan ook eeuigszins dieper daüin de concurrentie. minimum ui minimi Geprikkeld hernam mevrouw de Bray droogjes: 't Dient nergens toe, haar dingen te vertellen, waar ze niets mee noodig heeft . . en haar nog lastiger te maken. Wat, lastig? ... riep Coryse ver ontwaardigd, lastig in welk opzicht?... ik ben voor drie maanden zestien jaar ge worden ... en niemand heeft me nog ten huwelijk gevraagd, zoover ik weet?... Jawel! ... en je weigert vóór je zelfs weet wie ... Omdat ik geen officier wil trouwen, in der eeuwigheid niet!... 'k zie ze genoeg hier, officiersvrouwen!... er zijn er maar zat in de vier regimenten . .. Nu, voor geen geld van de wereld zou ik in haar plaats willen wezen! .,. daar heb ik geen aard voor... ik ben te ongelikt... ik voel, dat als mijn kolonel een vrouw had, zooals mevrouw de Bassigny bijvoorbeeld . . . niets me zou kunnen bewegen, haar een visite te maken, niets ! . . . En zich naar het achtereind van het salon omwendend, als om een bondgenoot te zoe ken, vroeg zij : Heb ik geen gelijk, oom Mare?... Zonder oom Mare den tijd !<- gunnen te antwoorden, viel mevrouw de Bray in: Je oom heeft hier niets mee te maken. . . wil je nu even naar me luisteren, ja of neen?... en daarna op plechtigen loon: Die je de eer bewijst, je ten huwelijk te vragen, is de hertog van Aubiures. . . i Verwachtend dat haar dochter van dat nieuws zou ophooren, hield zij op. Inderdaad leekende Coryse's beweeglijk gezichtje onuit sprekelijke verba/ing. Mevrouw de Bray hield die verbazing voor vroolijk e verrassing en vroeg triomfantelijk: Welnu, wat zegje daar wel van?... Och, antwoordde het meisje, en In 1866 reeds, in het beruchte cholerajaar, was de biddersstaud in minachting gekomen! Toen had Graus, die steeds, door zijne alles overtreffende deftigheid en waggelende beeuen, waarmede hij voor de lijkstatie uitliep, de aandacht, getrokken had, zijne vrouw vermoord op zoo'n. listige manier, dat de misdaad eerst na de begrafenis aan het licht, kwam. Maar op die begrafenis zelve had de man zoo diep bedroefd eu zoo hartstochtelijk snik kend achter het stoffelijk overschot, van zijn vrouw geloopen, dat toen eenmaal bleek dat hij haar van kant gemaakt had, een storm van verontwaardiging losbar-tte over de hoofden van alle bidders. Waren dat, zulke komediauten, was het alles maar huiche larij als zij met een uitgestreken gezicht de familie condoleerden en geen woorden genoeg schenen te kunnen vinden om den overledene te prijzen!... O foei! . .. De nooit, geheel gesloten geweest zijnde oogen gingen wagenwijd open en het, was uit, met de achting waarin liet gild zich tot, dusver ver heugd had. Nu kwam er nog bij dat, de zooge naamde vriendenbegrafenissen aanstoot begonnen te geven, doordien zij nog wel eens ontaardden in een soort van verjaarpartijtjes, wraar men, aau het sterfhuis teruggekeerd, wel vroolijk zong: lang zal hij leven zoodat men begrijpen zal dat een ver eeniging, die opeens ingrijpende verbeteringen in voerde, die deze eu dergelijke onhebbelijkheden zooals het betalen der huurdragers op het kerkhof of aau de deur van het sterfhuis onmogelijk maakte, in een lang gevoelde behoefte voorzag eu dan ook dadelijk een drukke nering had. (Laat ik hier even inlas^chen dat de laatste per soon, die ik in '66, bezweken aan de cholera, door Graus heb zien begraven, was een bekende figuur uit die dagen: Mie Probs. Deze dame, die een veel bewogen jeugd had gehad eu in het, laatst van haar leven met, blauwstcen ventte, stamde of vau een familie Provius, uit de dagen toen Van Straten zich Stratenus eu Voet zich Voeiius liet noemen. Toen zij haar heil onder den preekstoel had gezocht, en misschien vroeger ook, in zwakke oogeublikken, vertelde zij dan ook met zekeren trots dat, zij eigeulrk Maria Provius heette eu dat Mie Probs maar een bijnaam, zooveel als een nom de plume was, dien gemeene meiden haar gegeven hadden. Dien echten familienaam gaf zij ook op aau den president, vau de rechtbank, voor welke zij eens, nog iu de kracht baars levens, terecht stond, omdat, zij in een gevecht, met drie laneiers de/.cn onge nadig had toegetakeld. De gebruikelijke vragen, die de president, aan deze waardige nakomeling van T rij n van den Leemput, stelde, omtrent, haar leeftijd, geboorteplaats, enz. beantwoordde zij zou der schroom, doch toen hij zich naar haar beroep informeerde, scheen zij een weinig verlegen te worden en met een lief glimlachje en eeu kuipoo»je tegen den ouden heer zei ze: ./Kom, nu vraagt u naar den bekenden weg!") Om na deze uitwijding weer op de groef bidders terug te komen!.., Hoe overbodig het, ook, juist in dat vak, mag geacht worden om nog een bewijs te leveren vau de vergankelijkheid van al liet, aardsche, de groef bidders mogen toch stellig wel als zoodanig aangemerkt worden. Zooals zij nu verdrongen worden door instellin gen vau den nicuweren tijd, zoo hebben zij zelven in vroegere jaren ook aan de eens zoo nuttige cellebroeders liet laatste stukje brood uit den mond gestooten. ^'rau die kloosterlingen leeft de herin nering alleen voort in den uaam eener straat, waar het in latere jaren alles behalve godsdienstig toe gaat en de middernachtzendelingen eiken nacht de handen vol hebben. Die cellebroeders, die daar voorheen, eerst in eeu klooster, later in vrije woivugen huisden, begroeven de menschcii, vooral de aan pest of cholera overledenen eu deden dit ter wijl zij gebeden prevelden of zongen, zoodat, zij Lollaerts en hunne straat ook Lollestraat genoemd werden. Doch er zijn er ook die beweren dat hun hoofdman, omdat, hij nogal eeu praatjesmaker was, een zekere Matthijs, van de Utredit^c'ie geeste lijkheid dier dagen den bijnaam Lollaert ontving, die van hem op zijn volgelingen eu de straat werd Hlimiimiiiiiimiuiiiiiiiiiii iiiiiiiitnitiniitiiuiiiitiiiiiii begon te lachen ik zeg dat 'k er van versteld sta!.. . En zonder zich om haar moeders dreigende blikken in het minst te bekreunen, vervolgde zij rustig: Ja... hij is minstens veertig jaar, mijnheer d'Aubières, want hij is kolonel . . . hij is eer leelijk dan mooi... en ik hoor elk oogenblik vertellen, dat hij alles behalve rijk is.. . De markiezin mat haar dochter van het hoofd tot de voeten, terwijl ze op minach tenden toon zei: Ah! nu wordt 't goed!. .. Ze wil geld ook nog. .. Coryse schudde haar lichtblond hoofd. O, neen! volstrekt niet,!... Geld kan mij niet schelen!... Op conditie dat ik geen hertog ben. . . hertogin, wil ik zeggen. . . 't Is belachelijk een groote titel met een arm zalig fortuintje. . . Ik zeg niet. als ik er mee was geboren, dat ik hem in een kelder zou wegstoppen, onder 't voorwendsel, dat ik <jeen geld heb om hem op te houden. . . neen. . . k zou het land aan mijn titel hebben, maar ik zou hem daarom toch dragen. . . omdat ik er geen part of deel aan had... Bovendien, 't is niet, alleen om zijn titel, dat ik neen zeg. . . Om zijn beroep dan !J . . . 't Meest om hem zelf. . . Maar je hebt wel honderd maal ge roepen, dat mijnheer d'Aubières zoon char mant inensch was. .. en dat je veel van hem hield. . . Zeker, dat doe ik ook!... maar niet genoeg om hem te trouwen! . . . eerstens vind ik hem oud... en dan, als ik al mijn tijd in zijn gezelschap moest, zoek brengen. . . 'k heb geen idee dat dat zoo erg grappig zou zijn. De markiezin wierp haar echtgenoot een i overgebracht. Doch hoe dit zij, nadat de groefbidders, de cellebroeders langzamerhand uit, alle fatsoenlijke begrafenissen gedrongen hadden, zoodat er voor deze menschen niets meer te begraven overbleef dan dreLkelingen, zelfmoordenaars, geschavotteerden of pestlijders, (die in dien tijd op het tegenwoordige stationsplein van den staatsspoorweg een laatste onderkomen vonden), ontzagen zij zich niet om in deze verlichte negentiende eeuw ook de lijkbezorging van aau cholera overledenen op zich te nemen en zoo de laatste reden van bestaan voor de cellebroeders weg te nemen. En uu is het, hunne beurt! 't Spijt mij wel, want het. zijn hede jppasseude, brave uienseheu!... tllllllllmillllllllimillllMIIIIIMUIIIIlmMlimlIMIIMIHIIIIIUIIIIM ziek in de Hoofdstad, De wijze van geloofsuiting van een volk weer spiegelt zich ook in zijne kerkelijke muziek. Wanneer men zich bepaalt tot het bezoeken van de kerken in verschillende landen, zal men dat verschil niet zoo spoedig opmerken, doch wel wanneer men eenigen tijd in een land woont en uit de gesprekken en opvattingen het karakter van die uitingen leert kennen. Bijna nergens vindt men wellicht sterker uiterlijke devotie dan in de kerken in Rusland, en wellicht is nergens meer de uiterlijkheid ceiiii/c hoofd zaak dan juist daar. Zoo zal de geloovige Ned. Katholiek die de opvattingen van zijne Fransche geloofsgenooten aldaar gadeslaat dikwijls veront waardigd zijn. De Fransche geloovige neemt zijne plichten getrouw waar, doch kan zekere gemoedelijkheid in de wijze van er over te spreken openbaren en epn bon-mot over heilige onderwerpen ver (ragen, wat hij iets anders vindt dan spot. De Franschman blijft kinderlijk in zijne religieuse opvattingen en behandelt ze ook zonder verzuim van affaire. Is het daarom te verwonderen dat de kerke lijke muziek aldaar den ernst mist die men in andere landen aantreft en dat het publiek zich daar niet ergert voortdurend operamuziek in de kerk te hooren. Gounod, Massenet e. a. hebben dit zoo opgevat, al ging de eerste ook voor het altaar comp(-neeren om in de stemming te komen en al behandelde de tweede ook met voorliefde bijbelsch mystieke onderwerpen met soms zeer zinnelijke muziek. Maakt het voor ons geen vreemden indruk wanneer aan het slot van J-'re mystère, van Massenet (welk werk ik onlangs op zeer lofwaardige wijze te Nijmegen doordezangvereeniging: J'.rnlo hoorde uitvoeren), na de beschrijving van den zondenval, Adam en Eva bij wijze van apotheose te hooren zingen: Indien we vervloekt zijn, wij en onze kinderen, omdat wij naar de stem der verleiding hebben geluisterd, het zij zoo. Frappe nous, mais du moins laisse nous uotre ivresse, ne nous separe pas. Dat ademt geheel het primitieve realisme van de middeneeuwsche Fransche mysteres. Het was dus niet te verwonderen dat toen men een componist als Cósar Franck door de grondige studie van de Duitsche meesters zich langzamerhand zag ontworstelen aan die opera achtige kerkmuziek men daar eerst weinig mede op had. Toen de leermeester van Franck, Benoit zijn ontslag nam als leeraar in het orgelspel aan het conservatoire te Parijs, volgde Franck hem op en werd later organist van St. Clotilde, eene kerk die door een gedistingueerd publiek be zocht wordt. Zijne schoone improvisaties en zijn stijl, zoo afwijkend van die van andere organisten, trokken zeer de aandacht en dade lijk werd hij onder de groote organisten gerang mmimumiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiimiiiiiiiiiiii haatdragender! blik toe en antwoordde: Men trouwt niet voor de grappigheid !... Dat kan wel. .. maar... ik zal nu eens niet trouwen, of 't zal er wél voor zijn! Ziedaar! ... Dat kind is mal!... Och!... Ik zal maar liever heengaan!... En opstaande, met een gebaar, dat zij voor bijzonder voornaam hield, maar dat in waarheid erg bespottelijk was, schreed de markiezin met groote stappen het salon uit. Zoodra de deur met een harden slag was toegevallen, begon de heer de Bray zachtjes : Je hebt ongelijk, Corysetje, om. . . Coryse, die, dicht ineengekropen, tegen het fluweel van den ouden leunstoel, waarin zij bijna geheel wegschool, bij haar moeders luidruchtiger! aftocht volmaakt kalm was ge bleven, kwam driftig overeind. Waarom noemt u rne Coryse ? . . . waarom zegt u geen Chiü'on ? . .. bent u dan ook al boos op me ? .. Ik ben volstrekt niet boos, maar .... Jawel, u is boos!... 'k zie liet heel goed, hoor ! .. . vertel eens, wat wou u zeg gen, toen ik u in de rede viel 'r1 ... Niets ... 'k weet niet meer .. . Ik dan wel !... u zei: »je hebt onge lijk, om ..." ... ik heb ongelijk om wat ? ... Om zoo tegen te spreken, als je tegen je moeder doet . . . Wat ?.. . moet ik me dan maar tegen wil en dank laten trouwen ... zouder tegen te stribbelen. Z.oo meen ik 't niet! . .. Hoe meent u 't dan?... -?Ik meen dat... dat zonder . .. zonder . .. /iet u wel!... u brabbelt!... Maar... U brabbelt, dat is buiten kijf!... en ik zet het u, om uw verklaring er goed at' te brengen... Eén van tweeën: of ik laat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl