Historisch Archief 1877-1940
H°. 984
DE AMSTEEDAMMEK
A°. 1896.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een Bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 3 Mei
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail,, 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12'
Ad verten tien van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
INHOUD:
VAN VEEBE EN VAN NABIJ: De Atjeh-crisis,
III, door Mr. P. Brooshooft. De ministerieele
crisis in Frankrijk. SOCIALE AANGELEGENHE
DEN: Heer en knecht, door F. M. C. MUZIEK in
de hoofdstad, door Van Milligen. KUNST EN
LETTEREN: Haagsche Kunstkring, door Ph. Z.
FEUILLETON: Chiffons Huwelijk, naar het Fransch,
van Gyp. II. INGEZONDEN. RECLAMES.
YOOR DAMES: Een slachtoffer, door G. O. Stelling
werf?Jentink. Allerlei, door E-e. NEDER
LAND IN BEELD EN SCHRIFT: Bakkerij. Achille
Millien, door Caroline Beeloo. SCHAAKSPEL.
VARIA. ALLERLEI. Een Atjèhsch epos (slot),
door J. F. L. d. B. V. PEN- EN
POTLOODKRASSEN. ADVERTENTIEN.
De Atjeh-Crisis.
in.
blokkade, want wil zij eenig effect hebben,
dan moeten de uitgebreide kuststrooken
tusschen de opengestelde havens zóó nauw
lettend worden bewaakt, dat daar niets uit
of in kan; en wijl de scheepvaartregeling
meebrengt dat tot vervoer der zaken van de
geopende havens naar de kustplaatsen de
z. g. kleine scheepvaart, d. i. met inlandsen
getuigde vaartuigen, wordt toegelaten, maar
deze prauwen even goed kunnen trachten de
controle-linie door te sluipen om goederen
afen aan te voeren van ver in zee wachtende
stoomers of zelfs rechtstreeks van Penang, is
de arbeid van onze scheepsmacht door
visitatiën enz. bij scheepvaartregeling eer nog
zwaarder dan bij de, tot eenvoudig oppikken
van alle vaartuigen rechtgevende, blokkade.
Tot meerdere duidelijkheid staat hierboven
een oppervlakkige schets van deAtjeh-kust
en het aan de overzijde der Malakka-straat
gelegene Britsch-Indische eiland Penang, naar
men weet de groote voorraadschuur voor
Atjeh's in- en uitvoer, en waar dus telkens
bij blokkade der Atjehkust door de Engelsche
kooplui duchtig werd gemopperd. Zien wij nu
hoe met deze twee stelsels, afgewisseld door
Is in ons gebrek aan volhardingsvermogen
geen verbetering mogelijk zoo ongeveer
eindigde ik mijn vorig stuk dan kan geen
enkel verstandig advies anders luiden dan :
geef den Atjeh-oorlog op en trek u terug uit
het geheele land, hoogstens met uitzondering
van Poeloeh Weh als kolenstation voor
schepen op de groote vaart.
Dat er reden bestaat om te vreezen voor
ongeneeslijkheid dier ziekte, vrucht van ons
koloniaal bestuursstelsel en onze verslapte
energie, zou ik aantoonen door eene op
somming van de sedert 1873 te Atjeh ge
volgde kustpolitiek, het dwangmiddel tot
bereiking van het einddoel. Men stelle zich
eerst duidelijk voor de twee middelen, die
wij tot afsluiting of bewaking der kust van
den zeekant kunnen aanwenden: blokkade
en scheepvaartregeling. Blokkade is algeheele
afsluiting door daartoe stationeerende en
kruisende groote en kleine schepen met
stoomsloepen, verbod van allen in- en uitvoer, ver
hindering van vischvangst en kusthandel,
opbrengen van ieder vaartuig, klein of groot,
dat zich in het afgesloten gebied ook slechts
vertoont. Scheepvaartregeling is het toelaten
van in- en uitvoer, maar ze beperken tot
enkele havens, waar wij ons vestigen en ver
sterken ; ieder moet zijn producten, om ze te
verschepen, naar die havens brengen, en daar
weer binnenloopen met hetgeen hij wil in
voeren, waarvan dan door ons rechten worden
geheven zooals wij die hebben vastgesteld.
Deze regeling heeft het voordeel dat wij in
komsten trekken, maar maakt minstens even- j
veel nautiele krachtsontwikkeling noodig als de
geheel vrijlaten van den handel als wij au
bout de notre latin waren, sedert het begin
van den oorlog is geknoeid.
187» tot 1878. Blokkade, na de mislukte
eerste expeditie. Trapsgewijze opheffing naar
mate de kuststaatjes onze vlag heschen, wat
zij dikwijls slechts pro forma deden om hunne
kust vrij te krijgen. Verscherping der blokkade
in 1877, na de krijgsverrichtingen van Pel
met geleidelijke loslating als voren.
1879. Scheepvaartregeling na de ver
overing van Groot-Atjeh door v. d. Heijden.
Alle van buiten komende schepen en vaar
tuigen moeten eerst te Oleh leh lossen en
zich laten visiteeren. Geheel onvoldoende;
de visitatie is omslachtig en, door
omkooping van ambtenaren, ongelijkmatig; de
schepen storen zich of niet aan het voor
schrift, of nemen, na te Oleh leh te zijn ge
weest, de verboden waar in het ruime sop
over van andere schepen en brengen ze op
de kustplaatsen. Belemmering dus van den
handel zonder in de verte het doel te be
reiken.
1881. Intrekking dezer scheepvaartrege
ling onder Pruijs v. d. Hoeven, »in verband
met het eindigen van den oorlogstoestand."
Openstelling van de geheele Atjehkust voor
den handel, behalve voor opium en oorlogs
behoeften, welker invoer men echter vol
strekt niet weet te verhinderen.
1883, Duidelijk slechte resultaten dezer
vrijgevigheid. Scheepvanrtregeling dus weer
op de Noord- en Oostkust, met Oleh leh,
Segli en Samalangan tot visitatie-havens en
sluiting der tusschenliggende kust voor allen
in- en uitvoer en voor vischvangst, zonder
voldoende middelen evenwel om deze te ver
hinderen.
1883. Uitbreiding dezer
scheepvaartregeling ook tot de Westkust, nu met Oleh leh,
Segli, Samalangan, Telok Sewamé, Edi,
Malaboeh en Tampat Toewan (de twee laat
ste op de Westkust) als visitatie-havens.
1884. Combinatie van deze
scheepvanrtregeling met sluiting der kwaadwillige
kustlandschappen, die zich aan de havens een
voudig niet stoorden, de z.g. »politioneele
blokkade." Vertoon van ongeëvenaarde ener
gie, samentrekking van 15 H. M.'s
oorlogschepen, 6 gouvernementsstoomers, 3
hopperbarges en 5 andere vaartuigjes van de
Balaviasche havenwerken, wien een zee-officier,
een detachement marine-schepelingen en een
gespleten wimpel (herkenningsteeken van een
oorlogschip) worden gegeven; voorts
stoombarkassen en stoomreddingbooten, alles te
zamen 34 vaartuigen, onder commando van
den ridderlijken kapitein ter zee Bogaerdt.
Alle in- en uitvoer, behalve in de visitatie
havens, verboden. Drie sluiting-stations van
Poeloe-Koempeij (Tamiang) tot Diamantpunt
(station Oostkust); van Diamantpunt tot
Pedropunt (St. Noordkust); van Koningspunt
tot de zuidelijke grens van het («voormalig")
rijk Atjeh (St. Westkust); de Noordkust,
van Pedropunt tot Koningspunt, wordt be
waakt door het vlaggeschip met toegevoegde
vaartuigen.
Wijziging dezer regeling nog in hetzelfde
jaar 1884 (October) door den nieuwen gou
verneur Demmeni, die slechts drie visitatie
havens laat bestaan, Oleh leh voor de West-,
Segli voor de Noord- en Edi voor de Oostkust.
1885. Ontspanning der veerkracht, die
van de afkondiging der sluiting (31 Juli '84)
negen maanden en van het hijschen der
commandantsvlag op de Koningin Emma
der Nederlanden (13 October '84) zes maan
den heeft stand gehouden ! Opheffing der
geheele blokkade, opheffing der sluiting, op
heffing van alles (April '85). Ontbinding
van het »eskader" (!) Mei). Slechts vier
schepen blijven te Atjeh, met n station
«Noordelijk Sumatra," alleen om invoer van
ammunitie en oorlogswapenen tegen te gaan,
waartoe tienmaal zooveel schepen nog niet
zoudep volstaan. Verklaring in het koloni
aal verslag van 18S5 (blz. 9), dat de rege
ling ons gezag niet het minst had gebaat
(wat wonder, in zes maanden tijds.') den in
voer van optum en oorlogsbehoeften niet
verhinderd (aangezien dit moest, had men
dan nog een aantal kleine vaartuigen moe
ten huren of bouwen) en slechts »den eerlij
ken handel bemoeilijkt!" Men neemt het
heilig besluit, om »der scheepvaart hare vrij
heid te hergeven" en »van nu af geene an
dere belemmeringen aan den handel op de
Atjesche kust in den weg te leggen, dan
noodig zijn ter verzekering van de naleving
der ordonnantiën betreffende het verbod van
invoer van opium en oorlogsmaterieel."
(Kol. Versl. blz. 4).
I88«. Het stelsel van grootmoedige zwak
heid veroordeelt zichzelf doordat reeds in
Januari 1880 de Tromp en de Semnrang
weer naar Atjeh moeten worden gezonden
om de kustlandschappen Passangan en Telok
Semawévoor allen in- en uitvoer en voor
de vischvangst te sluiten. Overigens wordt
officieel «belangrijke toeneming van den han
del" te Atjeh geconstateerd, wat bij vrijheid
zeer natuurlijk maar geheel iets anders is
dan het doel: onderwerping van Atjeh.
1887. Nieuwe démenti's aan de
vrijheidsopwelling van 1885, o.a. sluiting van het
noordelijk deel der Westkust en uitbreiding
van het station sNoordelijk Sumatra" tot
zeven schepen. Verhindering van vischvangst,
sluiting als represaille-maatregel ook in andere
staatjes. Veldwinnen weder van de in 1885
opgegeven overtuiging, dat niets kan baten
dan strenge afsluiting der geheele kust.
1888. Verkenen dus opnieuw aan den
militairen gouverneur van de bevoegdheid
om allen in- en uitvoer te verbieden waar
hij dat wenschelijk acht. Alzoo in Maart
en Februari verschillende staatjes ter West
kust van Batoe Poetih tot Merdoe gesloten,
waartoe vijf oorlogschepen aangewezen. Even
als in 1885 weer ieder vaartuig opgebracht,
dat zich in het afgesloten kustgebied ver
toont, ook visschersprauwtjes.
1889 en 189O. Daar deze halve sluiting
natuurlijk monnikenwerk blijkt, wijl de ge
strafte staatjes al wat zij behoeven ontvangen
uit de aangrenzende, wordt de maatregel
weer geleidelijk uitgebreid. Afsluiting in
Dec. 1889 der noordkust van Groot Atjeh
tot Telok Semawé; in Jan. 1890 der west
kust van Koningspunt tot Panga; in Juli
van de geheele noordkust tot Diamantpunt,
met negen stations, elk bezet door een oorlog
schip. Behalve deze schepen het station
«Noordelijk Sumatra" voor de westkust uit
gebreid tot zes schepen; voorts twee
stoomjachten tot het onderhouden der gemeen
schap en drie gouvernementsstoomers voor
dienstreizen, overbrengen van troepen, or
ders enz.
1891. Dit nieuwe vleugje van energie ont
zenuwd door eene tot heden onverklaarde l e
noeming. De gouverneur, generaal-majoor
Van Teijn, gaat met verlof naar Nederland.
Zoowel de Regeering als v. Teijn zijn onwrik
baar overtuigd dat de nu geldende sluiting
krachtig moet worden gehandhaafd. Van Teijn
doet zelfs vóór zijn vertrek den ass.resident van
Groot-Atjeh, Ruijssenaers, «plechtigbelooven"
(systeem Gerritsen) ook onder zijn opvolger
daarvoor pal te staan. De Min. van Koloniën
schrijft 31 Ootober 1891 in zijne Memorie v.
Antwoord op het V. V. Ind. Begr. 1892:
»Metden Oouv. (.leneraalis de ondergeteekende
van meening dat de dwangmaatregel, tegen
over een deel der kust van Atjeh toegepast,
krachtig behoort te worden gehandhaafd tot
dat zij doel zal hebben getroffen." En iets
verder: »De vraag of uitbreiding van den
sluilini/smaatregd tot de oostkust van Atjeh
aanbeveling verdient, is in Indiöin overwe
ging genomen." Maar middelerwijl is in
Indië, om v. Teijn te doen opvolgen, als met
een lantaarntje gezocht naar den man, die
bij militair en burger bekend staat als de
verklaarde tegenstander zoowel van blokkade
als van handelsbelemmering door scheep
vaartregeling; die zelfs vermeerdering der
vuurwapens bij den Atjeher niet vreest omdat
deze hem zal ontwennen aan den dapperen
klewang-aanval; die zachtheid en handelsvrij
heid voor hem verlangt, om hem aldus het sinds
jaren aangedane leed te doen vergeten en we
gens zijn eigen materieel belang tot ons te bren
gen. Dezen man, overste F. Pompe van
Meerdervoort, bekend ook voor zijn vast karakter,
dat geene transactie met zijn overtuiging zal
toelaten, bevordert men bij keuze, d.i. buiten
de ranglijst, tot kolonel, om hem maar te
kunnen benoemen tot gouverneur van Atjeh.
In een mondgesprek, dat de
GouverneurGeneraal met hem houdt, zegt de landvoogd
dat de sluiting der kust voorshands consequent
moet worden gehandhaafd ; Pompe zijnerzijds
vertelt ronduit zijn verschil van inzicht op
dit en andere punten; de G. G. antwoordt
dat hij als gouverneur vrijheid zal hebben
om voorstellen te doen, zonder iets op zijn
eigen handje in de politiek te mogen ver
anderen, maar dat hij, te Atjeh zijnde, wel
tot andere inzichten zal komen; de heer
Pompe verklaart beleefd dat Z.E. dit niet
moet denken, want dat hij Atjeh zeer goed
kent en gevestigde overtuigingen heeft. Daar
mee is de audiëntie geëindigd, en ... de meest
geprononceerde anti-blokkade-man vertrekt als
gouverneur naar Atjeh, waar de Regeering
de blokkade streng verlangt te handhaven !