De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 3 mei pagina 10

3 mei 1896 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No 984 Spiriïion Lonis, De overwinnaar in den Maratbon-wedloop. Een Atjèscüepos. (Slot.) Toen de XXVI Moekims (Oost van de stelling) overwonnen waren, en kort daarog »de noogige Generaal" zegerijke tochten ondernam, zelfs door de XXII Moekims, tot verbazing van de tot dus verre zwetsende Bovenlanders, toen stak zelfs de Imam van Longbatta een der helden van den dichter het zwaard in de scheede en trok zich uit het openbare leven terug. Nu brak een driejarig tijdperk van rust aan, ?waarin de noogige Generaal zijne veroveringen bevestigde. De Eadja Moeda te Oleh leh 5) spande alle krachten in om de hoofdplaats en Olehleh tot welvaart te brengen, en dit gelukte hem in die mate, dat de uit hare dorpen gevluchte bevol king in niet te stuiten stroomen naar de hoofd plaats kwam en zich met de Kaf n (ougeloovigen) verbroederde. Men leefde als in voortdurende feestviering, men dreef voordeeligen handel, en de krijgsoversten konden geen volk meer vinden, dat hen volgde. Alles ging den uoogigen Koning hulde brengen. Toen deze weg was, eindigde de rust. Weldra zagen de Koepala's(&e> door ons aangestelde kamponghoofden) dat zij zich al te voorbarig over de gunst der Kompeuni verheugd hadden. Deze verlangde van hen betrouwbare berichten omtrent de roofbenden, maar wanneer zij die verstrekten, werden zij door de Atjehsche leiders zwaar gestraft, en de Kompeuni hielp hun weinig. Later kwam een nieuw strijder van de West kust, om van de VI Moekims uit de Kompeuni te bestoken. Dat was: Teukoe Oema (Oemar). De bevolking sloot aioh te liever bij hem aan, daar zij het moede was telkens drukkende bevelen van den Radja Moeda 5) te ontvangen. De dichter, die zelf meermalen door T. Oema's milde hand be schonken werd, verbaalt met zekere uitvoerigheid de operaties van dezen held tot aau zijn terugkeer naar D»ja (Westkust.) Allengs nadert het epos dat we niet geheel op den voet zullen volgen tot den tijd der concentratie en de komst van Teungkoe di Tiro, met aijn gevolg van Pidireezen. Alle hoofden hadden onaag voor hem en werden in het geheim afvallig van de Kompeuni. Toen kwam ook Teukoe Oema weer van de "Westkust en maakt het de Oelanda bij Pakan Badak zeer lastig. Gedurende deze periode had den beide hoofden eene zeer plechtige samen komst in de IV Moekims, waar een groot versterkt huis voor den Oelama werd gebouwd. T. Oema verklaarde, zich in alles naar den wil van den Teungkoe te zullen gedragen. Nu worden verder de tochten van T. di Tiro beschreven. Van eene op groote schaal door hem aangelegde, door een overval der troepen gestoorde kandoeri (godsdienstige maaltijd) geeft de dichter een kluchtige beschrijving. Den meesten feestgenooten viel het moeilijk, ofschoon de kogels reeds floten, de heerlijke, juist gaar gekookte stukken President Mier's toe! in Engeland. f-Harper's Wcekly.) buffelvleesch met toebehooren in den steek te laten. T. di Tiro trok naar Anagaloeng en Indrapoeri; zijn succes nam dagelijks toe, tegen den zin van de wereldlijke hoofden, de hoeloebalangs. Ten slotte leverde hij weer m het benedenland een hevigen strijd tegen de Kompeuni, bij het graf van een vereerden heilige. Teukoe Oema ging zich thans onverwacht, en tot aller verbazing, aan de Kompeuni onderwerpen, die den machtigen aanvoerder met open armen ontving. Zijne reis naar Olehleh en Kota-Radja schildert de dichter met levendige kleuren. Die onderwerping, zoo vervolgt nu onze bard, was echter niets dan schijn, eene list om de Kom peuni te grooter nadeel te berokkenen 6). Te KotaRadja wist hij van een Chinees 12,000 dollars voorschot te verkrijgen op later te leveren peper, die hij echter nooit geleverd heeft. Vervolgens stond de Kompeuni hem op zijn verzoek toe, dat een oorlogsschip 7) hem naar huis zou brengen. Te Lambesoi zette een sloep van dat schip hem en zijne volgelingen aan wal, maar toen T. Oemar zich verwijderd had, doodden zijne panglima's de matrozen op twee na, die aan wal ontkwamen. Beide vluchtelingen begaven zich tot T. Oema, die zich zeer verontwaardigd toonde over het ge drag zijner onderhoorigen en dreigde hen allen te zullen doodslaan. Kort daarna keerde hij weer tot de zijuen terug. Nu volgt de zeer wijdloopig verhaalde geschie denis van het afloopen der Hok Canton door T. Oema. Ook hier zegt Dr. Snouck is de histoire intime verduisterd door den wensch om de heele zaak voor te stellen als de uitvoering van een wel beraamd plan tegen de kafirs. T. di Tiro beschreven; men.hoort daarin de critiek van den wereldschen Atjeher, die bij allen eerbied voor groote schriftgeleerden, zich onder het oelamakleed een hart denkt, evenmin vrij van geldzucht als het zijne. Toen de zendelingen van T. Oema die geldsom als een //nietig geschenkje" van hun nen heer aan den oelama wilden overhandigen, verlangde deze eerst volledige opheldering om trent den oorsprong van dat geld. Men verhaalde den Teungkoe, dat het deel uitmaakte van den op de Kafirs behaalden buit, en hoe men daaraan, gekomen was; toen glimlachte de vrome man, daar zulk goed immers op de meest onberispe lijke wijze verkregen was, en hij zeide, dat T Oema zich nu voortaan mocht beschouwen als zijn eigen kind. Niet lang daarna nam T. Oema aan een door T. Tiro aangelegde Kandoeri deel. De vleierijen stroomden uit beider mond, maar T. Tiro gebruikte de gelegenheid om zijnen vriend wel ernstig te vermarien, toch bovenal den godsdienst in eere te houden eu zich niet met de kafirs in te laten. Als antwoord machtigde T. Oema den oelema, dit ver bod ten aanzien van al wie hem volgde met kracht te handhaven, terwijl hij zelf beloofde, in die richting al liet mogelijke te zullen doen. Hierna volgt de beschrijving van een periode van betrekkelijke rust, door de Keumala-toehten, en daarna de vergiftiging van T. di Tiro, wiens aanhang na zijn dood spoedig verliep. Een nieuw centrum van den heiligen krijg vormde zich nu in de IX Moekims, onder den grooten Teungkoe Koetakarang. Granaten werden op zijn bevel onder de rails gelegd, maar vooral op Vrijdagen (wijl dan elke vrome daad bij Allah veelvoudig Het onfle en net nienwe ministerie. (Caran d'Ache in den Fii/uro.) * vsr -fe-^ Boertje: »Een raar paardje dat Meneer de I'resideit daar rijdt." Jioertje : »Dit paardje lijkt mij een nog wonderlijker beestje." Het gelukte de Kompeuni niet, T. Oema te achterhalen en te straiïen, noch de gevangen ge nomen njonja (mevrouw) te bevrijden. Wel wer den uit Rigas het hoofd en een aantal vrouwen naar Kota Radja meegevoerd, maar de Toeau Besar (Goevemeur) moest na onderzoek zelf erkennen, dat deze lieden geheel onschuldig waren aan het voorgevallene. De dichter beschrijft de tochten van T. Oema met de gevangene ujonj'i en den grooten toeloop vau menscheu, die begeerig waren om, j voor het eerst van liuri leven, eene Europeesche j vrouw te bezichtigen. De Toean Besar (de Goeverneur van Atjeh) was diep beschaamd, vooral tegenover de Engel- j sclien. Eerst ging een onderworpen hoofd, \vr- { want aan T. Oema, met dezen onderhandelen, maar ! kon geen lageren eisch bewerken dan -.10,000 dol lars losgeld. Toen werd Teukoe Baid in den arm genomen. Diens onderhandelingen worden op i grappige wijze beschreven : zij eindigden met re- l ductie van den eisch tot 25,000 dollars. ? Het losgeld werd betaald eu de njonja uitgele- [ verd; vervolgens verdeelde T. Oemar dezen buit ; met milde hand. (De dichter verhaalde aan Dr. j Snouck, zelf 15 dollars van den losprijs der njonja ontvangen te hebbeu). De onderhandelaar T. lïa'id kreeg 500 dollars en verder werden T. Oema's vrienden eu volgelingen allen iiaar huu rang ! beschonken. j Geestig wordt de toezending van den buit aan geldt) beschoten zijne volgelingen de spoortreinen. Vruchteloos tracht de Kompeuni hem meester te worden ; bij een aanval sneuvelde de kapiteiu van Laudjamoe en sedert, dien slag heeft de Kompeuni van groote krijgsonderucmingen moeten afzien. De Kompeuni is nu (JLS'.)l) druk bezig om allen invoer te verhinderen tot, groot ongerief van de lieden binnen de linie. Om die sluiting afdoend te maken, heeft zij een nieuwe soort vau ingebeelde en opgeblazen soldaten aangesteld, mathuethé, (mar chaus.-éc) genaamd. Deze vertoonen veel moed, wanneer zij enkele kampongbevvoners tegenkomen, arresteeren zulke lieden met veel misbaar, en hreugeu ze niet, slagen eu schoppen binnen. Zien zij een bende krijgers, dan kruipen zij weg. /ooals de Kompeuni thans (lS9J) te W'crk gaat, krijgt zij Atjeh nooit. Billijk was de noogige Generaal! Het zeer uitvoerig relaas dat Dr. Suouck Hurgronje van liet heldendicht geeft, mag beschouwd worden als een sprekend argument vau ziju elders geleverde uiteenzetting van de elementen die den eic-eiJijkeu oorlog voeren. Het is een volksoorlog, gedreven door een algemecncu haat aan de kafirs eu gt steund door de algemeeue bedrevenheid inden wapenhandel ; maar het, is een echt Atjrhsche volks oorlog, d. w. z. een zoodanige, waaraan alle ceuheid van leiding of vastheid van plan ontbrak. Er is iu al dien tijd weinig verandering in de algeLéon Say t. meene gezindheid gekomen, omdat, de AIjMiers in hun strijd nog niet den indruk hebben gekregen dat de kalirs onweerstaanbaar zijn. Im:ners de toestand onder generaal vau der Heyden was slechts tijdelijk. Toen won inderdaad de overtuigingveld, dat verdere tegenstand hopeloos was. Weldra waren noch fanatieke oelema's, noch eerzuchtige bendehoofden meer in staat, den stroom der bevol king naar de benedenlanden te kteren; alles wa.v duur geworden eu er viel in allen vrede aan de kalirs vrij wat te verdienen. De haat tegen de ongeloovigen is bij een volk als dit tot een gewoonte geworden, welke echter door overmacht te bedwingen en door langduriger» omgang af te leeren is. Elk Atjèher kent en beaamt liet spreekwoord: //de meester vau alle broodwinning is de land bouw." Een volk, dat zoo denkt, en bovendien geen politieke eenheid vormt, is zeker iu ziju meest soliede deeleu niet geneigd tot voortzettingvan een vrucbteloozeu tegenstand, die alle nijverheid doodt. Het kan echter door eeuen samenloop vau omstandigheden gedeeltelijk er toe opgezweept,. gedeeltelijk er toe gedwongen wordeu. 3. V. L. D. B. V. 5) Tei'koe X'/a Moi'humai/, het hoofd te Oleh-leh . van den beginne af een onzer trouwste en flinkste aanhangers, die in alle oprechtheid medewerkt tot onze vestiging, en door wieu vele hoofden iu onderwerping ziju gekomen. 6) Volgens Dr. Snouck is deze voorstelling on juist. Toen liij zag dat meu onder de zijnen ziju afval nog sterker afkeurde dan hij had verwacht, gaf hij er later deze verklaring aan. 7) Dit is de bekende geschiedenis met de Henkoelen, toen Oemar had aangenomen, van deu Radja vau Tenom de bevrijding vau de schip breukelingen der Nisero te bewerken. Baron Hirscn t. Een Tergeefscti protest lep de Donplaexjeditie, (Liixtiyi' ll/iilti'f.) 'l>c l''riiiin/-/iiii/iii : ;>Sacrénom d'une pipe ! Is dan die miserable Engelsche expeditie niet teger te houden 't '

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl