Historisch Archief 1877-1940
No. 984
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
11
SNUIFJES.
Daar gebeuren tegenwoordig vreemde dingen.
Pas zie ik tot mijn aller-grootste verbazing
n het Centrum, het met Dr. Schaepman be
vriende blad, een hoofdartikel onder het
-opschrift: Het einde van de Remonstrantsche
Broederschap, of' ik lees in het Nieuws dat op
-de audiëntie de Reraonstrantsche Broederschap
reeds is achteruitgezet. Dat artikel van het
Centrum verscheen Dinsdag- avond en de
audiëntie, waarop de Rem. Broederschap deze
krenking onderging, had Woensdag plaats.
Dat er dus verband tusschen dat schrijven
in het Centrum en het naar achter duwen van
?de Rem. Broederschap op de audiëntie valt
aan te nemen, zal wel niemand ontkennen.
Maar wat heeft men nu tegen die Remon
stranten ?
Volgens het Centrum bestaan er twee re
denen waarom de kerk van Episcopius haar
-einde nadert. De eene is, omdat een zekere
heer Schim v. d. Loefi', vóór hij nog secretaris
van de Broederschap was, een
catechisatieboekje heeft geschreven, dat algemeen in ge
bruik is bij de Remonstranten : »een geel leelijk
-dingetje, dat in een taal, waarin men den
Judasgroet kan hooren, leert dat Christus
geen God is!" en de tweede reden is, dat »wie
zich van den Bisschop van Rome, den opvolger
van Petrus, afkeert, een gebroken tak gelijkt,
waaraan geen bladeren of knoppen kunnen ko
men," zooals Cyprianus reeds in de derde
eeuw gezegd heeft. Om dien Schim en
ookal om haar verdordheid, gaat dus die Broe
derschap het schimmenrijk tegemoet...
Ik ben zelf niet Remonstrantsch en
sta dus tamelijk onpartijdig tegenover de
zaak. Wat dat vragen boekje betreft, ik ken
<lat gele leelijke ding niet, maar als Maarten
van Utrecht mij verzekert, dat er iets van
Judas in steekt, geloof ik dat graag; eerlijk
gezegd, zoo'n vragen boekje, dat »de hebbelijk
heid heeft, om eerst een vraag te stellen,
daarna een min of meer vaag antwoord te
geven en dan onder dat antwoord andere
vragen zonder antwoord in kleinere
drukletters te laten gluren" heeft voor mij altijd
iets dubbelzinnigs, iets stiekems, iets
verraderlijks, iets Judasachtigs gehad. Ik hield ook niet
van «blinde" vragen. Doch de tweede reden,
?waarom het Centrum den ceremoniemeester heeft
ingeblazen de Remonstraten maar vast naar
achter te brengen,daar zij tocheen gebroken tak
gelijken, waaraan geen bladeren en knoppen
kunnen kompn, moet ik wraken. Zoo beslist
mogelijk. De Remonstranten, wel verre van geen
toekomst te hebben, zijn het eeriig kerkge
nootschap in Nederland, dat welig tiert. In
20 jaren tijds vertoondpn zij een aanwas van
171.40 pCt., terwijl de Katholieken maar 22.08
ECt., de Oud-RoomPchen slechts 45 pCt. en de
sraelieten 43 pCt. haalden.
Ik begrijp dan ook zeer goed, dat, zooals
Ritter zegt, deze afwijking van een oud ge
bruik als zoodanig velen heeft ontstemd. Ook
mij had ze ontstemd. Waartoe, zoo dacht ik, j
afgeweken van een oud gebruik ? Oude ge- l
bruiken hebben altijd veel voor, niet alleen i
omdat zij gebruiken zijn. maar omdat zij oud
zijn. In oud-zijn ligt voor mij steeds een
aanbeveling; in oud worden steekt een
reinigende kracht. Oud onrecht b.v. verjaart !
?en wordt recht, en als nu een ceremoniemeester j
tegen zulk recht ingaat, natuurlijk dan ont- !
stemt hij velen, mij en Ritter niet het laatst.
* *
Wanneer de Remonstrantsche Broederschap
blijft aangroeien gelijk ze het deze twintig
jaar heeft gedaan, zal zij over een eeuw on
geveer een millioen zielen sterk zijn. De laatste
zal dan, naar de moreele wet, die ook voor
kerkgenootschappen geldt, de eerste worden.
Maar nu men ten Hove bij de rangschikking
statistisch te werk is gegaan, heeft men zich
toch nog vergist. Men liet de Israëlieten
volgen op de Evangelisch en Hersteld
Lutherschen, terwijl er in ons land 12000 meer
Israëlieten dan Lutherschen zijn. Een volgend
jaar worde die fout hersteld, zullen de Isra
lieten niet zich ontstemd gevoelen, gelijk thans
Ritter en vele Remonstranten en
niet-Remonstranten met hem.
Intusschen is en blijft het met die volgorde,
waarin de kerkgenootschappen ter audiëntie
verschijnen, een lastige geschiedenis. De sta
tistiek en de kerkgenootschappen passen zoo
weinig bij eikaar. Vooral zielen, dunkt me,
zijn niet te tellen ; men moet ze wegen. Daar
zijn, geloof ik, zeer mooie kerkgenootschappen
niet weinig, met haast geen leden, en minder
mooie, waarin het om zoo te zeggen krioelt.
Het zal ook hiervan wel gelden: den besten j
wijn doet men in de kleinste vaatjes. Wie weet of' i
n Hernhutter b.v. gemiddeld niet meer waard j
is dan 100 roomschen of dan 200 hervormden ; i
en n Waalsch-hervormde, wie zal hem
taxeeren tegenover een Portugeesch Israëliet,
een lid van de Schotsche gemeente, een
Engelsch Presbyteriaan of een Anglikaansch
Episcopaal ? Mij dunkt, ieder gevoelt, dat !
tellen hier onbehoorlijk is. En toch er moet j
een maatstaf' van belangrijkheid voor Hare
Majesteit zijn. Want zouder dezen zou de
Een verroeste Weerhaan.
't Is vergeefs c/ebla\en als de haan
niet draaien wil.
miiiiliiiiiiiiiiiniiiH IIIHIII HiiiimiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmi
audiëntie zijn afgelooppn, vóór n der kerk
genootschappen H. M. zijn hulde had aan
geboden. Immers indien er geen ceremonie
meester ware, die de rangorde voorschreef, en de
vertegenwoordigers der zestien kerkgenoot
schappen stonden voor de deur der audi
ntiezaal, niet n hunner zou vóór den ander
willen binnentreden; dat zou een voortdurend
buigen en terugwijken wezen met een einde
loos: pardon broeder, na u, na u, na u, na u....
om kort te gaan, tengevolge der
kerkgenootschappelijke bescheidenheid, waardoor elk zich
zelf de minste acht, kreeg men van de 10 er
niet n het eerst binnen.
Misschien zou het daarom nog het best
zijn, het voorbeeld van de Doopsgezinden te
volgen en zich niet meer te doen vertegen
woordigen. Ik zou hiertoe adviseeren, als ik
niet vreesde, dat de audiëntie op die manier
te veel van haar beteekenis verliezen moest.
* *
Nu schijnt er in het algemeen iets ontbro
ken te hebben niet aan de hulde, die men der
koningin Regentes op de audiëntie heeft willen
bewijzen, maar aan de hulde, die de
ceremonimeester aan dezen en genen had toegedacht.
Zoo moet ds. Visser als nieuwbakken
protestantsch werkman aan Kater en Passtoors zijn
voorgetrokken en hebben Patrimonium en
Boa\ geen uitnoodiging ontvangen voor den
raofit en dit nog wel ofschoon Patrimonium
sedert 1878 geregeld op de audiëntie ver
scheen. Ik moet zeggen dat dit niet pluis
is. _ Als men 18 maal voor Z. of H. M. een
buiging heeft gemaakt en men wordt, dan nog
niet eens op den raofit gevraagd, ontbreekt er
iets aan de wederkeerigheid in het
huldebetoon en als daaraan een ceremoniemees
ter schuld heeft, wordt het tijd hem dit in te
peperen. Wanneer ik Kater was, sloeg ik in
1897 de audiëntie eens over, om te zienof'dat
ook eenig gevolg had.
Nu heb ik in een der bladen gelezen, dat
de werklieden-vereenigingen maar in het ge
heel niet op de audiëntie moesten verschijnen ;
doch hiermede kan ik mij niet vereenigen.
Het koningschap is nog altijd meer een we
reldlijke dan een kerkelijke instelling, en
daarom zou ik het kerkgenootschap thuis
laten en niet de Vereeniging. Mij echter
schijnt de meest rationeele oplossing van deze
moeielijke quaestie, dat de audiëntie met den
raofit samensmelte ; klachten als die van Kater
zullen dan van zelf' vervallen.
Ik ben nu eindelijk ook een weinig op de
hoogte gekomen van de positie, waarin Swell
en Dash verkeeren. In de Xed. lio/i'lens/wrl
las ik, dat zij, als de koningin niet, op het
Loo is, 's morgens gevoed worden met Spratt's
cakes en lever, om 12 uur met, roggebrood,
varkensreuzel enz. en 's avonds weer met
Spratt's cakes. »Swell is zwaar kastanjebruin
en zijn lang haar is op het oogenblik zeer
mooi. Hij heeft een zachten en verstandige»
blik, doch door zijn leeftijd vertoont zich
reeds eenig wit om zijn bek.'' Dash is zes
jaar oud, zwaar gebouwd, zijn moeder was Fida
(geb. 8 April 1SSG). In de kennels van het
Loo zijn natuurlijk meer honden, maar deze
wekken minder onze belangstelling, o. a. een
fraai nest van 4 puppies (geb. 11 Di>c.) dat
Sspp tot vader heeft. ->Swell en Dash echter
zijn de hoofdpersonen van de inrichting.
Hunne diepzinnige eii trouwe blikken zullen
ons nog lang bijblijven" aldus de ltnrlc.nspni-1.
Het aardige van dit verhaal is, dat er al
weder uit blijkt, hoe het met de honden even
als met de menschen gaat, dat zij nl. toenemen
in geestesgaven naarmate zij hooger op de
maatschappelijke ladder stijgen, of, zooals de
spraakmakende gemeente zegt: dat het verstand
met het, ambt komt. Ons koninginnetje heeft
twee honden, waarvan zij houdt, waarmee zij
uit wandelen gaat; en nu hebben die niet,
alleen, zooals men dat wel eens, of' zeer dik
wijls, van honden leest: verstandige, zachte,
trouwe oogen,?neen, Swell ea Dash, slaan
die])-,iimiflp blikken, die den man van de
Iloit'/eiixjirirt nog lang zullen bijblijven.
Zoo zou 't mij niet verwonderen, dat we
nog eens te lezen kregen, dat een hot'hond
het merkwaardigste dier is, hetwelk men op
deze wereld kan tegenkomen, uitgezonderd
natuurlijk de hof'vlóo, door Goethe in zijn
Faust vereeuwigd.
*
Uit de Slrtnilaanl bemerk ik, dat Prof. Bak
huis Itooseboom Calvinist is, en het dus niet
vreemd kan schijnen, dat hij beslist en kalm
voor zijn gereformeerde belijdenis is uitgeko
men. «Een calvinist, die uit vrce/.e voor men
schen de eere zijns (iods in de schaduw
liet, is nu eenmaal een ondenkbare figuur''.
Ja, zoo heb ik er ook altijil overgedacht ; een
mcnsch, die de errr zijns (Iods in do xclia<hnr
laat, is wel de meest ondenkbare figuur,
waarover men spreken kan. Alleen bevreemdt j
het mij, dat de rftainli/anl zeer duidelijk te
verstaan wil geven, dat een Lutheraan of i
een Katholiek de eere zijns Gods zeer wel j
in <le schaduw zou kunnen laten en alevel i
geen ondenkbare iiguur zijn !
Van ileze zaak verwacht ik eenige opheldc- '
ring, en dan hoop ik meteen te vernomen, waar- j
om de S/iiitilaurd schrijft: »dat Koosebooms |
oratie niet enkel waarde heeft om zijn cordate !
belijdenis, maar ook, on dit is niet minder Ge. j
reformeenl, om haar trr./.ni.>ir//fii>i>('lijkt>i/ iitl/owl" i
Dat was toch niet noodig. Ieder die aan the- j
ologie gedaan heeft, weet immers wel, dat [
gereformeerd en wetenschappelijk woorden
van n en dezelfde beteekenis zijn; en
dat men dus van een chemicus, reeds op
grond van zijn gereformeerdheid, wetenschap
pelijkheid kan verwachten. Juist door zoo
iets, dat als een paal boven water staat,
opzettelijk nog eens aan te wijzen, brengt
men de menschen in twijfel; daarom is
zulk een tirade, hoezeer door bescheidenheid
ingegeven, niet zonder gevaar voor liet arg
wanend publiek.
Zeer juist schreef de Telegraaf in haar No.
van Maandagochtend :
»Xiet onaardig is nog om mee te deelen,dat
de Regentes volkomen op de hoogte was van
de jongste wethouderscrisis. Met veel belang
stelling had zij de raadsverslagen gevolgden
meer dan eens gaf' zij tijdens haar bezoek aan
burgemeester en wethouders haar genoegen
te kennen over de oplossing der crisis, die zij,
vooral ook om de aanleiding,zeer betreurd had."
Ik heb mijzelf'afgevraagd, waarom de andere
bladen over deze belangwekkende bijzonder
heid zoo botweg gezwegen hebben, l n zooverre
verdient de letrijraaf' een pluimpje. In zoo
verre, zeg ik, maar er is een maar. Waarom
noemt zij haar lezers de bron niet, waaruit
zij dit nieuwtje geput heeft? Die bron was
toch geen andere dan de daags te voren ver
schenen mededeeling van den Heer Julius
Pruttelman Brommeijer. Zijn naam had voor
het minst daarbij vernield dienen te worden.
Ik weet wel, onze goede vriend is gewoon,
dat men met zijn veeren pronkt, maar wan
neer dit nu zóó ver gaat, dat men zelfs de
intiemste hof berichten aan zijn schrijven ont
leent, en daarmede geurt voor het publiek,
laat ik als Snuif'jesman dat niet passeeren, zon
der een woord te doen hooren van ernstig protest.