De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 17 mei pagina 9

17 mei 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 986 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Een galant lid der schoolcommissie. CfltSött c op MISSIE: BRUINWOLD RIEDEL: Als zij er niet in mogen, spring ik er uit. ttllllllllllllllllllHIIIIIII IIIIIIMimillllllMHIIMIIimilMIMIMlIimil SNUIFJES. Mr. van Houten heeft Zaterdagavond in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen te 's-Gravenhage een schaakwedstrijd gepresi deerd waarin 28 partijen tegen Steinitz wer den gespeeld. Volgens het verslag in de dag bladen, waren er allerlei spelopeningen en daaronder noemt het Handelsblad l kiezerijtsky gambiet, wat natuurlijk het spel van Van Houten is geweest. Nu is het leelijke van de zaak, dat Van Houten het niet ge wonnen heeft; ik althans ben geneigd dit als «en slecht voorteeken te beschouwen. Het verwondert mij echter, dat onze ministerschaker bij het maken van zijn kieswet niet aan de kiezerijtzky-opening gedacht heeft, ja het geheele schaakspel schijnt vergeten te nebben. Iemand toch die behoorlijk schaken kan, zou men moeilijk de capaciteit kunnen ontzeggen otn met eenige bedrevenheid een kiesbiljet in te vullen. Ik voor mij ten minste heb heel wat meer vertrouwen op de dege lijkheid van eens kiezers denkvermogen, die van Houten schaakmat zet, dan op dat van een ander, die in het bezit is van een spaarbankboekje of van een Ned. effect. Nog zou ik willen vragen, is dit verzuim niet te herstellen ? 't Zou, dunkt mij, in vergelijking met vele andereu middelen om kiesgeschiktheid te bepalen, zoo eenvoudig zijn ook aan het overleggen van een bewijs als oplosser IMIIIIIMIIIIIttlllllllllMIIIIIIIIIIII tUmlMIIMtlHIIlmltllllMtll van 't een of' ander schaakprobleem het stemrecht te verbinden. Ouder redactie van den heer Rud. J. Loman zou dan het Schaak spel" van het Weekblad tot Staatsscltaakrubriek kunnen worden verklaard. Ik geef dit idee voor beter. * * * Die Ledger, niet the Public Ledger, maar de heer Ledger, is onuitstaanbaar. Hij heeft indertijd den staat der Nederlanden aan de beroemde Ledgeriana geholpen, en deze heeft hem voor een partijtje van 20 Eng. ponden eerst f 400, 10 jaar later nog eens f 1200 be taald. Hiermee was die koop afgedaan, de handelstransactie geëindigd, en nu komt die zelfde Ledger, alleen omdat hij in moeilijke omstandigheden verkeert, nog eens geld vragen aan dienzelfden Nederlandsehen staat. Dit is haast iets ongehoords. De staat kocht die Ledge riana om er dekinacultuur mee te verbeteren, dit gelukte hem volkomen, en nu hij gedaan heeft wat zijn recht en zijn plicht was, vele dui zenden heeft verdiend, zou die Ledger aan spraak willen maken op een deel daarvan, omdat hij zich pp hoogen leeftijd verstoken ziet van een middel van bestaan. Ziedaar een van de voorbeelden, waarvan de wereld vol is. Ledger had immers evenals de Staat er voor moeten zorgen, dat hij een kapitaalije gewonnen had met zijn kinazaad, dan zou hij nu zich niet verstoken zien van een behoorlijk middel van bestaan. Hij had zijn zaad op andere condities moeten verkoopen en dienen te begrijpen, dat een Staat een Staat was een lichaam dat alleen handelstransacties kent. Ik hoop nu maar, dat de Minister zich door die smeekbede van een oud man, niet van de wijs zal laten brengen Want geeft hij eens aan zoo'n grijsaard een voordeeltje, wat zullen er dan niet spoedig een aantal oude mannen komen, die ook nog vóór hun heengaan even willen afrekenen. Zoo b. v. Fransen v. d. Putte, die nu wel niet in de onvoorziene omstandigheden" van Ledger verkeert, maar toch ook al een hoogen leeftijd heeft bereikt; welke pretenties zou hij niet kunnen laten gelden, omdat hij, iets anders dan 20 engelsche ponden kina-zaad! den Ned. staat het geheele Atjeh-rijk heeft geschonken, zonder daaryooriets te hebben gevraagd of ontvangen, tenzij zijn om vele andere redenen reeds wel verdiend pensioentje. 't Doet mij genoegen dat we weer een kies wet in openbare behandeling hebben, al zou het alleen maar zijn, omdat ik dan eens de meeste van mijn oude vrienden hoor spreken, van wie ik anders haast niets meer merk. Zoo was het den eersten dag den besten v. Kerkwijk, die uit den hoek kwam en dat met zijn bekende frischheid. »ïoe maar jongens," zoo bedoelde bij het te zeggen, »neem maar aan! Nieuwe kiezers, allo! Waarom niet ? Dat volk met zijn oudezuurdeesem, hetwelk ons hier heen gestuurd heeft, moet maar eens ver vangen worden door lui die wat durven, eri als ze dan zooveel durven, dat zij ons ook doen vervangen, is het te verwachten, dat er veel tot stand zal komen, wat nu onafgedaan blijft. Met het oog op die wenschelijkheid geef'ik dan ook mijn stem aan de wet. Alleen en hier van moet ik bepaald een voorstel maken, de candideering zij niet afhankelijk van een onderteekende opgave; wat dit aangaat mijne heeren, voor mijzelven en ook voor u, moeten wij het daarheen zien te leiden, dat wij aftredende leden, althans de eerste maal van rechtswege herkiesbaar zijn." Als ik dat weer hoor, die vrijmoedigheid, die vrijzinnig heid, die vrijgevigheid, en ik denk me daarbij zijn houding, waaraan je zoo zien kunt, dat hij waarachtig in staat zou zijn zichzelf' weg te gooien om 'slands belang te bevorderen, eenenal plicht en durf, dan zeg |ik bij mij zelf: Wat is het toch duivels jammer, dat hij zoo zelden spreekt! Die Zierikzeeërs of Zeeuwers zijn bevoor rechte wezens. Wat hebben zij hem nu al lang. Maar hoe hoog van jaren hij moge zijn, hij is en blijft nog maar altijd een jonge sok onder de ouden ; daar is geen verslijten aan! Tot diepe droefheid van mij en ieder ander, die den zegen erkent van het bezit eener grondwet, waardoor het geheele Nederlandsche Volk tot in zijn benedenste lagen den waar borg heeft volkomen naar recht geregeerd te worden moet ik een ketterij van het Vader land constateeren. die ik allerminst van een residentie-blad had verwacht. Dat blad begint zoowaar langzamerhand gelukkig nog maar langzamerhand ??er aan te twijfelen of het wel verstandig is een Grondwet te willen hebben. Het is duidelijk, dat het Vaderland zoo sprekende geheel voorbij ziet de eigenlijke reden, waarom een Grondwet is gemaakt. Een. Grondwet toch ia, behalve om een vasten grond slag te geven aan onze staatsburgelijkerechten, die anders geheel in de lucht zouden hangen, eenvoudig onmisbaar om bij het fabriceeren van wetten het geweten van de ministers en kamerleden te vervangen, aangezien dit bij die heeren in den regel, zoo niet geheel afwezig uiterst zwak is. Het verwondert mij, dat het Vaderland dit nog niet inziet; maar dit durven wij het wel voorspellen, van den dag af' dat de constitutie vervalt, zullen er zulke ondieren van wetten het aanzijn krijgen, dat het geheele volk zal roepen : geef ons toch geen enkele wet meer, zoolang er niet een grondwet is, die ons tegen deze monsters beveiligt. * * * Na mijn opmerkingen over het verheffen van plebeeische geslachten in den adelstand heeft _het een poosje stil gestaan, maar nu vind ik eindelijk weer eens iemand, die ver dienstelijk genoeg geacht is jonkheer te worden. Zeker, Volkert Huibert de Villeneuve zou lang de laatste niet geweest zijn, als het aan mij ware toevertrouwd, naar rangorde van deugd en plichtsbetrachting mijn landgenooten in te deelen. Van kennissen uit de buurt van Lochem had ik al meer gehoord, dat hij eigenlijk voor het baronnaat in aan merking behoorde te komen. Zijn heele geslacht, van Japhet af heeft zich reeds onderscheiden en dat zegt niet weinig, daar de deugd van de Japhetieten over 't alge meen van zeer late dagteekening is. Maar nu is er sedert een paar weken een soort van ongerustheid in mij gevaren juist ten opzichte van den adellijken stand, tot welker leden ik altijd met eenigen eerbied heb opgezien. Uit het dagblad de, 'lijd meen ik gemerkt te hebben, dat de leden van de Balye van Utrecht, die ik nog al voor puik-puik-adel hield, gelden voor geestelijke doeleinden ge geven, zoo maar hebben opgestoken en nog jaarlijks opsteken, als ware die Balye een gezelschap van roofridders uit den ouden tijd. Ik breng dit in herinnering, omdat het mij zou spijten, als die de Villeneuve, even als ik tot die graven en baronnen opziende, argeloos. in dat gezelschap verdwaald geraakte en wat zoo'n nieuwen jonkheer allerminst zou, passen iets van hunne manier overnam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl