Historisch Archief 1877-1940
N°. 987
DE AMSTERDAMMEK
A°. 1896.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een Bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschjjnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel büde Vijzelstraat, 542.
Zondag 24 Mei
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail?10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12*
Advertentiën van 1?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
i af H o u »t
VAN YEKBE EN VAN NABIJ: Een te herstellen
font. Eene crisis in de Fransche
royalistenparty. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Werklieden-organisatie, door F. M. C. MUZIEK in de
hoofdstad, door Van Willigen. KUNST EN
LETTEEEN: Maandschrift voor rersieringsknnst, door
Th. Molkenboer. Hoe Zola's Urbs-roman ontstond,
(slot), door J. v. Santen Kolff. FEUILLETON:
Chiffons Huwelijk, naar het Fransen, van Gyp. 5.
Aan Dr. Ch. M. van Deventer, door D. Jelgersma.
RECLAMES. VOOE DAMES: De kooklessen aan
de herhalingscholen te 'sHage, door A. Koningin
Elisabeth's flirtations. Allerlei, door E-e. De
knnst op de Berlynsche industrie-tentoonstelling, door
J. H. Schorer. Een verkenningstocht, door Ch. M.
van Deventer. INGEZONDEN. SCHAAKSPEL.
Losse bladen uit myn Beisboek, door Justus van
Maurik. ADVEBTENTIEN.
liiniimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiimiti
Leefden wij nog in de dagen van het hei
dendom, we zouden zeker gelooven, dat de
Goden vertoornd zijn op de Amstelstad, zóó
vertoornd, dat zij al vast haar van het ver
stand berooven, die zij willen verderven.
Het schijnt wel niet anders te kunnen, of
onze stedemaagd maakt een droevig figuur.
Pas is de telefoon-storm bezworen, of daar
komt de tramquaestie met een kleinen schok
en eenig gerommel een naderende aardbeving
aankondigen ... die de gescheurde muur met
nieuwe scheuren dreigt. De wethouder Treub
had de A. O. M. de gelegenheid benomen, een
aanbod door haar gedaan, om een proef te ne
men met electrische trams, na te komen. Zoo
was, even als bij de telefoon-geschiedenis, een
zeer belangrijke zaak zoo goed als geheel aan
het oordeel en aan de medewerking van den
Raad onttrokken. De heer v. Eeghen sprak
krasse woorden van afkeuring, de heer Muller
repte zelfs van een »ukase" aan de A. O. M.
en getuigde van bezorgheid voor de toe
komst, al wilde hij niet dadelijk een verkla
ring van wantrouwen jegens het Dag. Bestuur
afleggen. Kortom, ieder voelde den schok en
hoorde het onderaardsch gedruisch. Kwam
op dit oogenblik de tramquaestie ter behan
deling van het plan Sanders aan de orde,
de ongelukken zouden niet achterblijven.
De heer Treub schenke zichzelven en den
Kaad een pauze in zijn machtsbedrijf. Hij
zelf ruste een wijle van zijn arbeid en late
de vroede vaderen een weinig op hun verhaal
komen- Anders wie staat voor de ge
volgen in...!
En terwijl het zoo scheef en schuin daar
marcheert in ons hoogste stedelijk college,
komt, tot overmaat van ramp, een niet zoo
hoogverheven, maar toch ook zich zelf zeer
gevoelend lichaam,het beetje goeden naam der
Amsterdamsche wijsheid nog verderven, als
wilde het aan de buitenwereld doen weten,
hier in de hoofdstad des Rijks zijn we allen
te zamen dol.
De schoolcommissie, even geheim als de
Raad en B. en W., besluit in een zitting
met gesloten deuren, dat zij geen vrouwen
in haar midden wenscht toegelaten te zien.
Niemand mag weten, waarom vrouwen in
de Amsterdamsche schoolcommissie niet te
huis behooren; maar dat zij er niet in
geduld kunnen worden, staat volgens het
besluit van deze mannen vast.
«Indien op n gebied samenwerking van
mannen en vrouwen een natuurlijke eisch
is, dan is het op het gebied der opvoeding.
En waar de vrouwen zulk een belangrijk
aandeel aan het geven van het onderwijs
hebben, is het de ongerijmdheid zelve, haar
van het toezicht en de samenstelling van
het toezicht op dat onderwijs te willen uit
sluiten," aldus de heer den Hertog.
Ja, de ongerijmdheid zelve is het; en het
zou zonde zijn er een woord verder aan te
verspillen.
Maar welk college vindt nu die
»ongerijmdheid zelve" een gerijmdheid?
Het antwoord moet luiden: een college van
heeren, dat voor het grootste deel niets van het
lager onderwijs afweet. Heeren,zoo hoog onder
wezen, dat zij zich het lager onderwijs, hetwelk
zij zelf eens ontvingen, ternauwernood meer
herinneren kunnen. Die heeren, in allerlei
gewichtige betrekkingen werkzaam, of al hun
krachten gebruikende om een gewichtige be
trekking machtig te worden, komen dan af
en toe eens in een school, liefst in drie vier
scholen op n dag, kijken, om den eersten
Maandag van de maand met een geleerd
gezicht, gelijk het bij dit toezichts-bedrijf
past, te vergaderen als Schoolcommissie.
»0p eene wijze die aan den regententijd her
innert, vullen zij zichzelven aan."
»Bij het schoolbezoek, zoo schrijft de heer
den Hertog, beseffen de besten het eerst,
dat het technisch-contróleerende toezicht
toch. alleen door ingewijden kan worden
uitgeoefend, en waar het er op aankomt
adviezen te geven, kunnen zij meermalen de
ondervinding opdoen, dat die door tal van
andere adviezen gekruist worden, zoodat er
in belangrijke quaestiën van vruchtbaar
overleg tusschen Gemeentebestuur en Com
missie weinig of geen sprake is. En zoo is
het niet vreemd, dat een aantal leden spoedig
na hun verschijnen weer verdwijnen, en de
schoolcommissiën in de groote gemeenten
onder de verdenking geraakt zijn, dat zij
door jonge mannen, die lust hebben zich aan
de openbare zaak te wijden, als eene soort
van voorbereidingsscholen beschouwd worden,
ras ontvloden als waardiger werk in hun
oogen hen roept."
Dit college nu, meent het best zonder de
vrouw te kunnen stellen, in zijn behartiging
der belangen van het lager onderwijs, bij zijn
toezicht houden op een paar honderd scho
len, op een duizendtal onderwijzers en on
derwijzeressen !
Dit, trots veler goede wil ietwat belachelijk
college... heeft, als ware het om zichzelf
te wreken op zijn eigen rarigheid, nu Am
sterdam belachelijk gemaakt.
De heer Kouveld wilde de eer der stad
redden. Hij, zoo lezen we in een verslag
van de raadzitting, hij meende dat er geen
enkel motief was te noemen om dit besluit
in geheime zitting te nemen; hij begrijpt
niet dat men dit besluit nam in een stad
waar men heeft leeraressen, onderwijzeressen,
directrices van weeshuizen, enz., in een land,
waar de Regentes bezig is haar dochter op
te voeden voor de hoogste waardigheid. Spr.
protesteert tegen de beleediging, der vrouw
in de commissie aangedaan, en als protest
daartegen stelt hij voor, in de plaats van
het voorgedragen lid van de schoolcommis
sie, te benoemen jonkvrouw Jeltje de Bosch
Kern per."
Zeker zou dit protest de goedkeuring van
zeer velen hebben weggedragen. De voor
zitter echter achtte het krenkend voor een
erkend lichaam ; en de heer Muller meende,
dat men de beslissing van de schoolcommissie
tot een punt van ernstige overweging behoorde
te maken, m. a. w. weldra kome men op deze
zaak terug. Daartoe zal de gelegenheid niet
uitblijven. Want de heer den Hertog diende
een voordracht in tot hervorming van de
zoogenaamde schoolcommissie, en daarin wordt
ook de verkiesbaarheid van vrouwen voor
gesteld.
Intusschen is het feit niet ongedaan te
maken, dat in de hoofdstad des Rijks, in een
geheime vergadering, bijgewoond door dertig
a veertig heeren, de vrouw ongeschikt is
verklaard om mede toezicht op een lagere
school te houden, zelfs niet een
quasi-toezicht als dat, waarmede een schoolcommissie
bij hare huidige samenstelling in een stad
van een half millioen zielen genoegen moet
f nemen. Dat wil dus zeggen, dat een vrouw
een zoo onbeteekenend schepseltje is, dat
zij ook het onbeduidendste werk van een
onbeduidend man niet zou kunnen verrich
ten of verbeteren. Ongeschikt voor het lid
maatschap van een schoolcommissie, is het
niet haast een andere formule voor onge
schiktheid in den superlatief... ? Van welken
man zou men het durven denken? En zoo
men het al dorst denken, het uittespreken
zou immers een al te groot affront zijn!
De schoolcommissie heeft werkelijk door
haar in 6^ieim geveld vonnis de eer
van de hoofdstad te kort gedaan ; zij heeft
de vrouw tegelijk met haar die de keizerskroon
draagt, gekrenkt, zij mag niet nalaten haar
fout te herstellen.
Ware Vening Meinesz maar haar voor
zitter! Hoe spoedig zou hij dit college tot
het inzicht brengen, dat het een »veel te
hoog lichaam'1 was, om niet op zijn besluit
terug te komen. Die stemming van U over
de vrouw was het gevolg van misverstand,
Mijne Heeren, gij hebt eenvoudig over u zelf
gesproken, toen gij zoo zeker meendet, dat ge
het over de vrouwen hadt....
Vijf minuten het woord aan onzen edelacht
baren burgervader en het misverstand is op
geklaard, het booze votum wordt vernietigd,
de smet is uïtgewischt! Maar, helaas, dat kan
niet; zoo iets is niet geoorloofd in Amsterdam,
het was het zelfs niet in Abdera!
Doch, daar is nog n mogelijkheid. Nu,
Woensdag, werd tot lid der plaatselijke
schoolcommissie benoemd de heer J. M. Juda,
gepensionneerd majoor van het Indisch leger.
Wie weet of deze militair niet, als zoovele
zijner wapenbroeders, een zeer ridderlijke
natuur en een week hart bezit. Die onder
stelling is zoo aangenaam, dat wij haar
moeielijk van ons kunnen keeren. Welnu
dan, wij zien den majoor reeds opstaan en
hooren hem het woord nemen. In mij, zegt
hij, is een oordeel vleesch geworden, dat u,
mijne heeren, vernedert, daar het een blaam
werpt op de geheeie sexe, zonder welke het
u en mij niet gegeven zou zijn, in dit voortreffe
lijke college een zetel te bezetten. In mijn
persoon ziet gij dat vuige oordeel belichaamd,
want in een onbewaakt oogenblik heb ik er mij
toe laten vinden, door dit lidmaatschap te aan
vaarden, de vrouw te weren, die, zonder uwe en
mijne euveldaad, thans op deze plaats zitting
zou hebben genomen. De vrouw, mijne heeren,
die, wie zij ook zijn moge, zeker mij, en
waarschijnlijk ons allen te zamen, zou over
treffen, zoo niet in kennis, dan toch in har
telijke toewijding, in scherpte van blik en
teederheid van gevoel, waar het de zorg voor
de opvoeding betreft,?aangezien wij mannen,
laat ons het maar eerlijk bekennen, ten op
zichte van alles wat paedagogisch is het
in den regel niet verder brengen, dan tot
eenig theoretisch begrip. Eere de opvoed
ster vari geboorte, de paedagoge in de
praktijk!
Dit in te zien, mijne heeren, het was meer
dan genoeg om mij mijn misdrijf te doen be
treuren. Gij begrijpt het: ik ben hier gekomen,
alleen om voor goed weder heen te gaan.
Verwacht van den militair geen mede
werking, waar men de vrouw en dat nog
wel achter haar rug, belastert in haar
uitnemendste gaven, haar beleedigt en waar
men het recht schendt van het kind op de
koesterende bescherming van haar warm
gemoed. Als gepensionneerd majoor van het
Indisch leger trek ik den degen, en stoot
mij zelf, als een der uwen, het blank rapier
in 't zondig lijf! Ik heb de eer u te groeten
mijne heeren ... voor een ander mijne ledige
plaats ...
Als die majoor Juda maar wil...!
Eene crisis in de Fransche
royalisten-parly.
De hertog van Audiffret-Pasquier, de pre
sident van den «Grooten Raad" der Orl
anistische partij, heeft in die hoedanigheid zijn
ontslag genomen, naar aanleiding van een
brief, dien niemand minder dnn »le Koy,"
de pretendent Philippe, hertog van Orléans,
heeft geschreven. En thans is het: rumor
in casa!
Sedert geruimen tijd bestaat een merkbaar
antagonisme tusschen den officieelen preten
dent prins Philippe, en diens neef, prins
Henri, welke laatste ook al als pretendent
begfnt te poseeren, of juister gezegd
door zijne vrienden als zoodanig op den
voorgrond geschoven wordt. Ofschoon prins
Henri niet tot die leden van de familie
Orléans behoort, aan welke het verblijf in
Frankrijk was ontzegd, heeft hij de laatste
jaren buitenslands doorgebracht, en wel op ont
dekkingsreizen in Azië. Eigenlijk komen de
ontdekkingen en de geheeie wetenschappelijke
arbeid voor rekening van den ervaren Men
tor, die den prins vergezelde; maar toen de
reis was afgeloopen, trok die Mentor zich be
scheidenlijk naar den achtergrond terug, en
liet den prins voordrachten houden over de wer
kelijk interessante reis. Wat de prins voor
droeg, was natuurlijk ook door den Mentor
opgesteld, maar de deftige en wetenschappe
lijke hoorders, al waren zij goede republi
keinen, vonden er toch een eigenaardige
charme in, zich door een echten prins te
laten voorlichten. Geleerde genootschappen
boden hem om strijd het lidmaatschap aan,
en de Fransche regeering verhoogde den
nimbus, door den jeugdigen Orléans het
Legioen van Eer te verleenen. Toen prins
Henri te Parijs genoeg gefêteerd was, zond
men hem naar Londen, waar hij thans weer
lezingen houdt en wel het jongmensch is
bepaald veelzijdig in de Engelsche taal.
De lauweren van dezen neef lieten den
eigenlijken pretendent geen rust. Eene
rechtstreeksche concurrentie was voor hem onmo
gelijk : hij mag niet in Frankrijk komen, en
daarenboven hebben zijn ontdekkingsreizen
zich bepaald tot de boudoirs van mooie
chanteuses, die hij in alle hoofdsteden van
Europa nareisde. En toen hij het waagde,
eenige jaren geleden den Franschen grond
te betreden, onder het voorwendsel dat hij
als Franschman zijn dienstplicht wilde ver
vullen, heeft hij zich als »prince Gamelle",
van wiens Lucullus-maaltijden in de gevan
genis de menu's door de weldenkende bladen
eerbiedig werden gepubliceerd, onsterfelijk
belachelijk gemaakt.
Maar er was nog meer. De hertog van
Orléans heeft van zijn vader, den graaf van
Parijs, een aardig vermogen geërfd, maar
wat beteekent een inkomen van een half
millioen voor een kroonpretendent ? Daarom
was zijn hoop gevestigd op den erfoom, den
Croesus der familie, den hertog van Aumale,
die kinderloos is en die, niettegenstaande
zijne vorstelijke geschenken aan wetenschap
pelijke lichamen, nog over een vermogen van
250 millioen francs beschikt. Nu is de ver
houding tusschen den hertog en prins Phi
lippe niet meer zoo goed als vroeger; de
oude heer heeft het zijn neef zeer kwalijk
genomen, dat deze zijn engagement met de
dochter van den hertog van Chartres heeft
verbroken. Aan den anderen kant toont de
hertog van Aumale eene duidelijke voor
liefde voor den anderen neef', prins Henri,
die in zijn leven althans iets heeft uitge
voerd. En zoo gevoelde de pretendent de
behoefte om zich door eene »daad" in de
oogen van »zijn volk" en vooral in die van
zijn erfoom te rehabiliteeren. Deze »daad"
zou hierin bestaan, dat prins Philippe zich
in het departement Maine-et-Loire candidaat
liet stellen voor de Fransche Kamer. Meer
dan eene platonische demonstratie kon deze
verkiezing, zelfs als zij slaagde, niet zijn,
om de eenvoudige reden dat de prins niet
verkiesbaar is. Maar de verkiezing zou wel
licht aanleiding hebben gegeven tot een fraai
manifest.