De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 24 mei pagina 8

24 mei 1896 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMEE WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 987 wna&zonbm. Zeer geachte Redactie! Het zal velen wel zoo gegaan zyn als my, by' de lezing van het waardeerend en belangstellend artikel in uw blad van j.l. Zondag 10 Mei, over de instelling, liever gezegd inrichting, «Metropool", dat zy, die belangstellenden, zich van harte er in zullen verheugen, dat tegenwoordig door velen, tegen een zoo geringen kostenden prijs, zóó veel goeds aan spy's en drank, aan ligging en wat tot verfrissching en versterking van het lichaam kan strekken, verkregen kan worden. En zoo zal die stichting van het Leger des Heils er weer by' vernieuwing toe bijdragen, dat deszelfs corporatie de achting vóór en de ingenomenheid met haar streven en werken, by' het algemeen, in niet geringe mate, vermeerderd en verhoogd zal zien. Eéne zinsnede heeft my' echter in bedoelde omschrijving van genoemde inrichting zeer ver wonderd, daarin aangetroffen te hebben: zy is deze: »de denkbeelden over de verdiensten van het Heilsleger,,?dus men bedoelt hier niet te spreken óver, of te zinspelen óp deszelfs richting en standpunt in 't godsdienstige ' 'loopen ver uiteen. Wat heb ik onder die uitdrukking en strekking, zoowel als in hetgeen zy naar den letter inhoudt, te verstaan ? Waar toch hare menschlievende werken als waaraan deze sekte hare krachten wydende is, door niemand ter wereld, als niet goed, of als niet leidende tot verheffing en veredeling van het volk kunnen beschouwd worden, daar kan toch, met grond, niet worden beweerd, dat over de verdiensten dezer corporatie nogthans een uiteenloopend oordeel mogelijk kan wezen ! Het is nu over dit onaannemelijke en tegenstry'dige in oordeelvelling, als waarvan uwe inzending verleden week gewaagde, dat ik my zoo gaarne een juist begrip, een gevestigd ry'p oordeel zou wenschen; en wie weet, wie er al niet onder het groote publiek is, die dit niet met my' zou verlangen ? Is uwe Redactie of iemand onder mijne lezers ook in de. gelegenheid, anderen en mij, tot helderheid van inzicht te brengen, wat wij eigentlyk onder de bedoelde uitdrukking: »de denkbeelden over de verdiensten van het Heilsleger loopen ver uiteen" dan te verstaan hebben? Is alles wat op het gebied van zyn werkzaam heid van het Heilsleger uitgaat, en hetgeen het tot stand brengt, voor het maatschappelijk leven, heilzaam en goed te achten; is het niemand of geenerlei richting, of partij, of zijde, op maatschappelyk terrein, tot schade, of benadeeling strekkende; of wel, heeft by al het goede en menschlievende, dat van haar, corporatie, in woord en werk uitgaat, ook de medaille van toe te kennen lof, zy', die haar in 't oog van duizenden en duizenden, met eere mag dragen, hare keerzyde ? Zoo ja, in welk opzicht dan ? Dat ik tegen my'ne gewoonte in, mij bij deze gelegenheid anoniem teeken, geschiedt met een bepaald oogmerk of doel; om n.l. daardoor te voorkomen, dat party digen of geestverwanten, die van genoemde sekte deel uitmaken, en haar werken en streven op maatschappelijk gebied voorstaan, zich eene verkeerde voorstelling mijner belangstelling zouden kunnen maken, in de ver onderstelling wellicht dat het mijne begeerte zou zy'n, my' by' hen aan te sluiten. Daar dit niet het geval kan zijn, noch ooit het geval zal kunnen worden, op grond van daartoe by my', onafhankelyk van my'ne groote achting voor het Leger des Heils, overwegend bestaande redenen, besloot ik tot dit »anoniem", dat ik hoop in 't oog -van uwe Redactie zoowel als in dat van den lezer, gerechtvaardigd zal kunnen heeten. U inmiddels zeer dank zeggende voor de be leefde gastvrijheid my' in uw blad verleend, heb ik de eer te zijn, Breda, Uw dw. 19 Mei 1896. X. X. geeft aan den geïncrimineerden zin een engere beteekenis dan de schrijver van het artikel in kwestie. Deze doelde inderdaad op het geheele Leger als godsdienstig zoowel als maatschappelijk verschynsel. RED. Mijnheer de BedaJcteur, In een ingezonden schrijven uit Rotterdam in uw weekblad van 17 Mei j.l. getiteld : »Een Rot terdammer over de werkstaking" en onderteekend »J. J. K. L. Bol, ambt. a/h. Stadhuis" wordt ge zegd dat de Secretaris der Kamer van Koop handel een ingezonden stuk scheef over de werkstaking alhier. Dit is eene onjuistheid. De schrijver en onderteekenaar van het door uw correspondent bedoelde stuk is de heer S. J. R. de Monchy, die geen lid is van de Kamer van Koophandel. De ondergeteekende heeft noch dit, noch eenig ander ingezonden stuk over de werkstaking geschreven, en het ware wenschelijk dat uw Rotterdamsche correspondent, alvorens te oordeelen en te veroordeelen, zorgde zich behoorlijk op de hoogte te stellen. Als «Ambtenaar aan het stadhuis" zou hij zich dan gemakkelijk, althans voor dergelijke vergissingen kunnen vry'waren. Hoogachtend, De Secretaris der Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam, TH. REEPMAKEK. Rotterdam, 21 Mei 1896. Een PiiiMeneflacMe. In geheel de christenwereld wordt, ook door hen die zich aan het christendom ontwassen achten, met blijde opgewektheid jaar in, jaar uit het Pinksterfeest gevierd. In het oude Israël een dankfeest des oogstes, was het in de Westersche landen de voortzetting van een lentefeest, thans de herdenking aan de uitstorting des heiligen geestes op Jezus' Jongeren. Wie wy ook zijn en hoe we ons tegenover het Pinksterfeest verhouden, het zij voor allen meer dan een dag van min of meer luidruchtig feestvieren. De tegenstelling tusschen de ontwaakte, vrolijk ge tooide natuur en de bittere nooden onzer samen leving, tusschen de bezielingsvrucht van den heili gen geest en de apathie, de moedeloosheid en luste loosheid, zich uitend in het: ben ik mijns broe ders hoeder, dringe ieder diep in het gemoed en spore hem aan, ook onder de feestvreugde te bewaren den heiligen ernst, die blymoedigheid geenszins buitensluit, doch die behoedt voor da den, welke noodlottig kunnen zijn voor wie ze bedry'ft en voor vele medemenschen daarby. Daarom stelle ieder zich op dezen dag de l vraag: hoe sta ik tegenover den verwekker van j onnoemelijk veel elllende en rouw, welke plaats | neem ik daartegenover in ook op deze feestdagen? Niemand kan zich ontveinzen, dat hy kent Liefdadigheidsdag. Bestuurderen van het Genootschap: «Liefda digheid naar Vermogen," berichten, dat in de bussen die op den Liefdadigheid door de stad verspreid waren, is ontvangen een bedrag van / 1443.48, terwijl aan het kantoor en bij hen persoonlijk is ingekomen f 455.?, samen f 1898.48 benevens 28 bons voor l brood en eenig vreemd geld. Naast de uiting van hunne dankbaarheid, moeten bestuurderen met aandrang blijven wijzen op den geheel onvoldoenden toestand waarin hunne kas verkeert; daarom spreken zij de hoop uit, dat menigeen zich alsnog gedrongen moge ge voelen hun eene gave toe te zenden, als bijdrage voor den Liefdadigheidsdag. De hoofden van den Cubaanschen opstand. Goiez, Antonio laceo. Garcia. , s " ?«:?> K^T-, fff ??? ? . <"-??.»?-;.« ^1^ , T - -, * V veel bitter leed, door den alcohol veroorzaakt, niemand, die zich het gebruik niet volledig ont zegd heeft, ook, dat hij bij wijlen niet de toch reeds zoo rekbare grens der matigheid, die hij zich zelf stelde, overschreden heeft. Men voele zich dan gebonden door den band van het gemeenschapsgevoel, die heel het menschdom tot n gezin moet verbinden. Men breke met de gewoonte, die schijnbaar genot oplevert, maar in werkelijkheid gevaar, groot gevaar verwekt voor ons zelf en voor anderen. Schijnbaar genot, waat wie eenmaal kloek de keuze gedaan heeft; wie, met ons volledig brak met de alcoholische drinkgewoonte; wie geen droppel bedwelmeud vocht meer over zijn lippen laat komen, ervaart spoedig, dat geen derving van genot, maar een winst aan waar genot het gevolg is. Daarom werke men door eigen onthouding mee, om de volledige verlossing onzer samenleving van den vloek van het alcoholisme mogelijk te maken. Dit zij een vrucht van ieders Pinkstergedachte. Mejuffrouwen E. Cramer en C. W. Cramer, Baarn; Mevr. J. A. Tours, Amsterdam ; A. Bakker, id.; W. Bax Sr., Zaandam ; E. ten Broeke, Baarn; J. Dallinga, Amsterdam; prof. dr. J. W. Gun ning, Amsterdam ; J. M. Heybroek, Haarlem ; J. W. R. Koch, Amsterdam ; I', v. d. Meulen, id.; prof. dr. J. v. Rees, Hilversum ; F. Roodenburg, Hoorn; ds. Schermershom, Nieuwe Niedorp; W. L. Schram Azn., Haarlem ; A. J. Schreuder, Amsterdam; dr. J. Timmer, Haarlem; (r. Velthuijsen Sr., id. ; J. Visser Jr., Amsterdam ; Th. W. v. d. Woude, id. lumiMiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiHiimimiimtimiiiiiiiiiiMiiiiHiiiiHiiiitiiiniiimn BRIEFWISSELING. Een ingezonden schrijven van den gep. luit.-kol. O. J. L. Booms, kwam te laat, om nog in dit nummer te worden opgenomen. RED. JoséMaceo. Losse Bladen uit mijn Reisbock, DOOR JUSÏUS VAN MAURIK. (2 Mei 1H!I(! in ile. Mü/dellaitdschr. Zee, n l> x.s. A m a l i a). Laat ze maar eens pret hebben; ze leven nu nog zonder zorg en hebben 't goed! zei de sergeant, die met mij stond te praten op 't voorschip van de Amnliri. Wie weet hoeveel er over zes of zeven maanden nog over zijn van ons detachement van tSO man. 't Kan best wezen dat ze nooit Europa terug zien; ik heb de reis al vier maal heen en weer gemaakt, meneer, 'k Heb er heel wat zien gaan en ook terugkomen maar hoe ! En 't ging intussehen vroolijk toe, vooruit. Een Belg, een flinke jonge kerel, met een oolijk gezicht en een zwarten knevel, zat onvermoeid een groote drieklaviers harmonica te bespelen, een Hongaar begeleidde hem ex tempore op de viool, een stoker sloeg flink in de maat groote trom en bekkens en een matroos roffelde heel aardig op een kleine inf'anterietromrael. Tamboerijn en triangel, door een paar soldaten met, onmiskenbaar talent, bespeeld, volmaakten het orehest, dat onder de over de plecht gespannen zeilen allerlei populaire danswijsjes deed hooren. Danzen ze nich arg netjes ? vroeg de bootsman, terwijl hij den kop van >leelijkerd", zijn hond, streelde. 't Is volle liefhabberij om toe zien, hè? De man, een Noor, sprak met wonderlijk accent en speelde al pratend met zijn reis kameraad een mormel zooals de dames verklaarden. Hold je schtil, leelijkerd! hai wil wol 'r is janke, 't moesik verveld 'm, maor hai zal dr'al aan gewoond konnen zain, want 't is zain vterte rais al; 'k habbe 'm van 't verzaipe gered en noe is d'r so trouw. Oemdat 'r lilik was wolden ze hum versoepe de bootsman lachte: ik ben k niet mooi oend ze versoppe mam nich, zoo'n stomme dier wol doch ooch léve hold din schnoet dan toch I Sei nich bos und schick dich drein! speelden harmonica en viool; bomketel, trom en triangel hielden goed de maat en op die slepende wals uit Der Obersteiger" walsten in langzaam deftig tempo de soldaten met de stokers en de matrozen. Stijf als staken, rechtop, elkander vasthoudend als waren zij van porcelein, draaiden ze langzaam en voorzichtig rond. Blijkbaar vonden 3e overigen dat spilmatig ronddraaien buitengewoon mooi, en een paar dansers, een jong soldaat en een stoker met opgestroopte mouwen en en-coeur gedecolle teerd, als dame, trok de algemeene aandacht. Een ander paar, even chic en netjes dansend, bestond uit de twee slagers; de een had 's morgens een koe, de ander het varken dat nog in 't want hing geslacht. Zij doen 't netjes, arg fatsoenlijk, fain! zei de bootsman en met een goedig lachje: zoo hold je die joengens bezig oend blij'vt 'r 't goed humeur in. 't Was waarlijk een alleraardigste groep, die soldaten van allerlei nationaliteit er zijn Duitschers, Hongaren, Belgen en Zwitsers onder de aangeworvenen babbelend, lachend, neuriënd, dansend en pretmakend met de stokers en de Jantjes, die op dat oogenblik niets te doen hadden, 't Bal werd meer en meer geanimeerd. Een matroos danste gracelijk solo en de vroolijke tonen van 't primitieve orehest lokten de dames en heeren van 't achterdek. 't Duurde niet lang of een groot aantal kijkers stond voor de afdeeling, bestemd voor de militairen. Zelfs de twee nonnetjes van de stichting Le bon pasteur", die voor Suez bestemd zijn, |de eene voor 't Lazareth, de andere voor de kleine kinderschool, stonden met lachende gezichten naar de vroolijke jongens" te kijken. Pauvres gareons! zei de eene. Sont ils gais maintenant! que Ie Bon Dieu les protégé, zei de oudste die voor 't lazareth bestemd is. Er zit nu geen jenever in en toch hebben ze schik, zei de sergeant met wien_ik met veel genoegen had kennis gemaakt, 't Volk krijgt aan boord twee maal per dag een oorlam en daarmee basta! 't Is een fatsoenlijk Zeedijktafereel, lachte een toeschouwer en een ander beweerde: ? 't werkt aanstekend op de jonge dames, haar voetjes beginnen te trippelen. De zon was prach tig ondergegaan en 't water bleef zoo glad en kalm, dat men zich nauwlijks verbeelden kon, de straat van Messina reeds te zijn gepasseerd. 't Blauwe water van de Middellandsche Zee was allengs grijs-groenachtig geworden en hier en daar gaf een blinkende ster reeds een lang wiebelend lichtschijnsel op 't even rim pelend zeevlak. Onze boot stoomde rustig en als glijdend voort en hoewel de wind wat koel begon te worden en soms een golfje deed ontstaan, was 't heerlijk aan dek. De jonge dames, sommigen de kinderschoenen nog niet ontwassen, keken zóó verlangend naar die eenvoudige harmonica en de nog altijd op 't reeds duister geworden voorschip ronddraai ende mannen, dat de kommandant de hand over zijn goedig hart streek en een kwar tiertje later zaten harmonica-yirtuoos en violist op 't achterdek tegen de lichtkap van _den groot-en salon. In een ommezien zwaaiden en draaiden de jonge meisjes met_een paar flinke luitenants en andere heeren, die de wals of den »pas de quatre" kenden. In gemakkelijke schommelstoelen gezeten keken de oudere dames toe nmurbloemen kent men aan boord niet sommige heeren maakten een partijtje hombre of whist in de' rookkamer, anderen stonden rookend tegen de verschansing, sommigen met de verzuchting in de rook van hun sigaar : il sont passés cesjours de f o te." Tusschen de dansende paren krioelden de kinderen, er zijn er zeventien aan boord, lachend en juichend, onbezorgd met de overigen genietend van 't oogenblik. Soms is 't voor mijn oor alsof wals of »pas de quatre" maat houden met het stampen en dreunen der machine, met 't geruisen van 't wa ter dat opspat langs boeg en boord, vervloeiend tot een schuimend spoor achter 't schip, dat steeds onverpoosd voortstoomt,_ rustig zijn weg vervolgend, kalm en statig, als ware 't trotscb op zijn macht en bewust van de verantwoordelijkheid die het heeft. Soms wuift een zware rookpluim uit den schoorsteen omhoog en naar achter, als een groet aan 't land, dat we heden morgen nog zagen ; als een geruststellend teeken van kracht en vol harding. Wanneer het zulk weer blijft, zegt onze vriendelijke kommandant, bereiken we PortSaid Dinsdag ongeveer tegen G uur n.m. En worden we nu niet meer zeeziek ? vragen de dames, angstig en smeekend den kommandant aanziende. Neen, dames! Zoo kort beleefd en zoo stellig is zijn toon, dat alle gezichten opklaren en zelfs de meest zenuwachtige dame met een gerust hart haar couchette opzoekt, in de hoop van heerlijk te slapen en niet te droornen van den 30 April, toen schier allen haar tol aan de Middellandsche Zee hebben betaald. Aegir had 't er op gezet, de passagiers van de Amalia een schrik aan te jagen, want bij 't verlaten van de golf van Genua, beroerde hij plotseling het water zoo hevig en zijn trawant Notos blies zoo geweldig uit het Zuiden, dat de zeeziekte eensklaps een aanval deed op de niets kwaad vermoedende paisagiers. Bakit laut! Sakit kras ! klaagde een Baboe, die door een familie als finaal vrij van zeeziekte was aangenomen, om op haar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl