Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMEE WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 987
wna&zonbm.
Zeer geachte Redactie!
Het zal velen wel zoo gegaan zyn als my, by'
de lezing van het waardeerend en belangstellend
artikel in uw blad van j.l. Zondag 10 Mei, over
de instelling, liever gezegd inrichting, «Metropool",
dat zy, die belangstellenden, zich van harte er
in zullen verheugen, dat tegenwoordig door velen,
tegen een zoo geringen kostenden prijs, zóó veel
goeds aan spy's en drank, aan ligging en wat tot
verfrissching en versterking van het lichaam kan
strekken, verkregen kan worden. En zoo zal die
stichting van het Leger des Heils er weer by'
vernieuwing toe bijdragen, dat deszelfs corporatie
de achting vóór en de ingenomenheid met haar
streven en werken, by' het algemeen, in niet
geringe mate, vermeerderd en verhoogd zal zien.
Eéne zinsnede heeft my' echter in bedoelde
omschrijving van genoemde inrichting zeer ver
wonderd, daarin aangetroffen te hebben: zy is
deze: »de denkbeelden over de verdiensten van
het Heilsleger,,?dus men bedoelt hier niet te
spreken óver, of te zinspelen óp deszelfs richting
en standpunt in 't godsdienstige ' 'loopen ver
uiteen.
Wat heb ik onder die uitdrukking en strekking,
zoowel als in hetgeen zy naar den letter inhoudt,
te verstaan ?
Waar toch hare menschlievende werken als
waaraan deze sekte hare krachten wydende is,
door niemand ter wereld, als niet goed, of als
niet leidende tot verheffing en veredeling van
het volk kunnen beschouwd worden, daar kan
toch, met grond, niet worden beweerd, dat over
de verdiensten dezer corporatie nogthans een
uiteenloopend oordeel mogelijk kan wezen !
Het is nu over dit onaannemelijke en
tegenstry'dige in oordeelvelling, als waarvan uwe
inzending verleden week gewaagde, dat ik my
zoo gaarne een juist begrip, een gevestigd ry'p
oordeel zou wenschen; en wie weet, wie er al
niet onder het groote publiek is, die dit niet
met my' zou verlangen ?
Is uwe Redactie of iemand onder mijne lezers
ook in de. gelegenheid, anderen en mij, tot
helderheid van inzicht te brengen, wat wij eigentlyk
onder de bedoelde uitdrukking: »de denkbeelden
over de verdiensten van het Heilsleger loopen
ver uiteen" dan te verstaan hebben?
Is alles wat op het gebied van zyn werkzaam
heid van het Heilsleger uitgaat, en hetgeen het
tot stand brengt, voor het maatschappelijk leven,
heilzaam en goed te achten; is het niemand of
geenerlei richting, of partij, of zijde, op
maatschappelyk terrein, tot schade, of benadeeling
strekkende; of wel, heeft by al het goede en
menschlievende, dat van haar, corporatie, in
woord en werk uitgaat, ook de medaille van
toe te kennen lof, zy', die haar in 't oog van
duizenden en duizenden, met eere mag dragen,
hare keerzyde ?
Zoo ja, in welk opzicht dan ?
Dat ik tegen my'ne gewoonte in, mij bij deze
gelegenheid anoniem teeken, geschiedt met een
bepaald oogmerk of doel; om n.l. daardoor te
voorkomen, dat party digen of geestverwanten, die
van genoemde sekte deel uitmaken, en haar
werken en streven op maatschappelijk gebied
voorstaan, zich eene verkeerde voorstelling mijner
belangstelling zouden kunnen maken, in de ver
onderstelling wellicht dat het mijne begeerte zou
zy'n, my' by' hen aan te sluiten.
Daar dit niet het geval kan zijn, noch ooit het
geval zal kunnen worden, op grond van daartoe
by my', onafhankelyk van my'ne groote achting
voor het Leger des Heils, overwegend bestaande
redenen, besloot ik tot dit »anoniem", dat ik
hoop in 't oog -van uwe Redactie zoowel als in
dat van den lezer, gerechtvaardigd zal kunnen
heeten.
U inmiddels zeer dank zeggende voor de be
leefde gastvrijheid my' in uw blad verleend, heb
ik de eer te zijn,
Breda, Uw dw.
19 Mei 1896. X.
X. geeft aan den geïncrimineerden zin een
engere beteekenis dan de schrijver van het artikel
in kwestie. Deze doelde inderdaad op het geheele
Leger als godsdienstig zoowel als maatschappelijk
verschynsel. RED.
Mijnheer de BedaJcteur,
In een ingezonden schrijven uit Rotterdam in
uw weekblad van 17 Mei j.l. getiteld : »Een Rot
terdammer over de werkstaking" en onderteekend
»J. J. K. L. Bol, ambt. a/h. Stadhuis" wordt ge
zegd dat de Secretaris der Kamer van Koop
handel een ingezonden stuk scheef over de
werkstaking alhier. Dit is eene onjuistheid. De
schrijver en onderteekenaar van het door uw
correspondent bedoelde stuk is de heer S. J. R.
de Monchy, die geen lid is van de Kamer van
Koophandel. De ondergeteekende heeft noch
dit, noch eenig ander ingezonden stuk over
de werkstaking geschreven, en het ware
wenschelijk dat uw Rotterdamsche correspondent,
alvorens te oordeelen en te veroordeelen, zorgde
zich behoorlijk op de hoogte te stellen. Als
«Ambtenaar aan het stadhuis" zou hij zich dan
gemakkelijk, althans voor dergelijke vergissingen
kunnen vry'waren.
Hoogachtend,
De Secretaris der Kamer van Koophandel
en Fabrieken te Rotterdam,
TH. REEPMAKEK.
Rotterdam, 21 Mei 1896.
Een PiiiMeneflacMe.
In geheel de christenwereld wordt, ook door
hen die zich aan het christendom ontwassen
achten, met blijde opgewektheid jaar in, jaar uit
het Pinksterfeest gevierd.
In het oude Israël een dankfeest des oogstes,
was het in de Westersche landen de voortzetting
van een lentefeest, thans de herdenking aan de
uitstorting des heiligen geestes op Jezus' Jongeren.
Wie wy ook zijn en hoe we ons tegenover het
Pinksterfeest verhouden, het zij voor allen meer dan
een dag van min of meer luidruchtig feestvieren. De
tegenstelling tusschen de ontwaakte, vrolijk ge
tooide natuur en de bittere nooden onzer samen
leving, tusschen de bezielingsvrucht van den heili
gen geest en de apathie, de moedeloosheid en luste
loosheid, zich uitend in het: ben ik mijns broe
ders hoeder, dringe ieder diep in het gemoed
en spore hem aan, ook onder de feestvreugde te
bewaren den heiligen ernst, die blymoedigheid
geenszins buitensluit, doch die behoedt voor da
den, welke noodlottig kunnen zijn voor wie ze
bedry'ft en voor vele medemenschen daarby.
Daarom stelle ieder zich op dezen dag de l
vraag: hoe sta ik tegenover den verwekker van j
onnoemelijk veel elllende en rouw, welke plaats |
neem ik daartegenover in ook op deze feestdagen?
Niemand kan zich ontveinzen, dat hy kent
Liefdadigheidsdag.
Bestuurderen van het Genootschap: «Liefda
digheid naar Vermogen," berichten, dat in de
bussen die op den Liefdadigheid door de stad
verspreid waren, is ontvangen een bedrag van
/ 1443.48, terwijl aan het kantoor en bij hen
persoonlijk is ingekomen f 455.?, samen f 1898.48
benevens 28 bons voor l brood en eenig vreemd
geld. Naast de uiting van hunne dankbaarheid,
moeten bestuurderen met aandrang blijven wijzen
op den geheel onvoldoenden toestand waarin hunne
kas verkeert; daarom spreken zij de hoop uit,
dat menigeen zich alsnog gedrongen moge ge
voelen hun eene gave toe te zenden, als bijdrage
voor den Liefdadigheidsdag.
De hoofden van den Cubaanschen opstand.
Goiez, Antonio laceo.
Garcia.
, s
" ?«:?>
K^T-,
fff ???
? . <"-??.»?-;.«
^1^
, T - -, * V
veel bitter leed, door den alcohol veroorzaakt,
niemand, die zich het gebruik niet volledig ont
zegd heeft, ook, dat hij bij wijlen niet de toch
reeds zoo rekbare grens der matigheid, die
hij zich zelf stelde, overschreden heeft. Men
voele zich dan gebonden door den band
van het gemeenschapsgevoel, die heel het
menschdom tot n gezin moet verbinden. Men
breke met de gewoonte, die schijnbaar genot
oplevert, maar in werkelijkheid gevaar, groot
gevaar verwekt voor ons zelf en voor anderen.
Schijnbaar genot, waat wie eenmaal kloek de
keuze gedaan heeft; wie, met ons volledig brak
met de alcoholische drinkgewoonte; wie geen
droppel bedwelmeud vocht meer over zijn lippen
laat komen, ervaart spoedig, dat geen derving
van genot, maar een winst aan waar genot het
gevolg is.
Daarom werke men door eigen onthouding mee,
om de volledige verlossing onzer samenleving
van den vloek van het alcoholisme mogelijk te
maken.
Dit zij een vrucht van ieders Pinkstergedachte.
Mejuffrouwen E. Cramer en C. W. Cramer, Baarn;
Mevr. J. A. Tours, Amsterdam ; A. Bakker, id.;
W. Bax Sr., Zaandam ; E. ten Broeke, Baarn;
J. Dallinga, Amsterdam; prof. dr. J. W. Gun
ning, Amsterdam ; J. M. Heybroek, Haarlem ;
J. W. R. Koch, Amsterdam ; I', v. d. Meulen, id.;
prof. dr. J. v. Rees, Hilversum ; F. Roodenburg,
Hoorn; ds. Schermershom, Nieuwe Niedorp;
W. L. Schram Azn., Haarlem ; A. J. Schreuder,
Amsterdam; dr. J. Timmer, Haarlem; (r.
Velthuijsen Sr., id. ; J. Visser Jr., Amsterdam ; Th.
W. v. d. Woude, id.
lumiMiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiHiimimiimtimiiiiiiiiiiMiiiiHiiiiHiiiitiiiniiimn
BRIEFWISSELING.
Een ingezonden schrijven van den gep. luit.-kol.
O. J. L. Booms, kwam te laat, om nog in dit
nummer te worden opgenomen. RED.
JoséMaceo.
Losse Bladen uit mijn Reisbock,
DOOR
JUSÏUS VAN MAURIK.
(2 Mei 1H!I(! in ile. Mü/dellaitdschr. Zee,
n l> x.s. A m a l i a).
Laat ze maar eens pret hebben; ze
leven nu nog zonder zorg en hebben 't goed!
zei de sergeant, die met mij stond te praten
op 't voorschip van de Amnliri.
Wie weet hoeveel er over zes of zeven
maanden nog over zijn van ons detachement
van tSO man. 't Kan best wezen dat ze nooit
Europa terug zien; ik heb de reis al vier
maal heen en weer gemaakt, meneer, 'k Heb
er heel wat zien gaan en ook terugkomen
maar hoe !
En 't ging intussehen vroolijk toe, vooruit.
Een Belg, een flinke jonge kerel, met een
oolijk gezicht en een zwarten knevel, zat
onvermoeid een groote drieklaviers harmonica
te bespelen, een Hongaar begeleidde hem ex
tempore op de viool, een stoker sloeg flink
in de maat groote trom en bekkens en een
matroos roffelde heel aardig op een kleine
inf'anterietromrael. Tamboerijn en triangel,
door een paar soldaten met, onmiskenbaar
talent, bespeeld, volmaakten het orehest, dat
onder de over de plecht gespannen zeilen
allerlei populaire danswijsjes deed hooren.
Danzen ze nich arg netjes ? vroeg de
bootsman, terwijl hij den kop van >leelijkerd",
zijn hond, streelde.
't Is volle liefhabberij om toe zien, hè?
De man, een Noor, sprak met wonderlijk
accent en speelde al pratend met zijn reis
kameraad een mormel zooals de dames
verklaarden. Hold je schtil, leelijkerd! hai
wil wol 'r is janke, 't moesik verveld 'm, maor
hai zal dr'al aan gewoond konnen zain, want
't is zain vterte rais al; 'k habbe 'm van 't
verzaipe gered en noe is d'r so trouw. Oemdat
'r lilik was wolden ze hum versoepe de
bootsman lachte: ik ben k niet mooi oend
ze versoppe mam nich, zoo'n stomme dier
wol doch ooch léve hold din schnoet dan
toch I
Sei nich bos und schick dich drein!
speelden harmonica en viool; bomketel, trom
en triangel hielden goed de maat en op die
slepende wals uit Der Obersteiger" walsten
in langzaam deftig tempo de soldaten met de
stokers en de matrozen. Stijf als staken, rechtop,
elkander vasthoudend als waren zij van
porcelein, draaiden ze langzaam en voorzichtig rond.
Blijkbaar vonden 3e overigen dat spilmatig
ronddraaien buitengewoon mooi, en een paar
dansers, een jong soldaat en een stoker met
opgestroopte mouwen en en-coeur gedecolle
teerd, als dame, trok de algemeene aandacht.
Een ander paar, even chic en netjes dansend,
bestond uit de twee slagers; de een had
's morgens een koe, de ander het varken dat
nog in 't want hing geslacht.
Zij doen 't netjes, arg fatsoenlijk, fain!
zei de bootsman en met een goedig lachje:
zoo hold je die joengens bezig oend blij'vt
'r 't goed humeur in.
't Was waarlijk een alleraardigste groep,
die soldaten van allerlei nationaliteit er
zijn Duitschers, Hongaren, Belgen en Zwitsers
onder de aangeworvenen babbelend, lachend,
neuriënd, dansend en pretmakend met de
stokers en de Jantjes, die op dat oogenblik
niets te doen hadden, 't Bal werd meer en
meer geanimeerd. Een matroos danste gracelijk
solo en de vroolijke tonen van 't primitieve
orehest lokten de dames en heeren van 't
achterdek. 't Duurde niet lang of een groot
aantal kijkers stond voor de afdeeling, bestemd
voor de militairen. Zelfs de twee nonnetjes
van de stichting Le bon pasteur", die voor
Suez bestemd zijn, |de eene voor 't Lazareth,
de andere voor de kleine kinderschool, stonden
met lachende gezichten naar de vroolijke
jongens" te kijken.
Pauvres gareons! zei de eene.
Sont ils gais maintenant! que Ie Bon
Dieu les protégé, zei de oudste die voor 't
lazareth bestemd is.
Er zit nu geen jenever in en toch hebben
ze schik, zei de sergeant met wien_ik met
veel genoegen had kennis gemaakt, 't Volk
krijgt aan boord twee maal per dag een oorlam
en daarmee basta!
't Is een fatsoenlijk Zeedijktafereel, lachte
een toeschouwer en een ander beweerde: ? 't
werkt aanstekend op de jonge dames, haar
voetjes beginnen te trippelen. De zon was prach
tig ondergegaan en 't water bleef zoo glad en
kalm, dat men zich nauwlijks verbeelden kon,
de straat van Messina reeds te zijn gepasseerd.
't Blauwe water van de Middellandsche Zee
was allengs grijs-groenachtig geworden en hier
en daar gaf een blinkende ster reeds een
lang wiebelend lichtschijnsel op 't even rim
pelend zeevlak. Onze boot stoomde rustig en
als glijdend voort en hoewel de wind wat
koel begon te worden en soms een golfje deed
ontstaan, was 't heerlijk aan dek. De jonge
dames, sommigen de kinderschoenen nog niet
ontwassen, keken zóó verlangend naar die
eenvoudige harmonica en de nog altijd op 't
reeds duister geworden voorschip ronddraai
ende mannen, dat de kommandant de hand
over zijn goedig hart streek en een kwar
tiertje later zaten harmonica-yirtuoos en violist
op 't achterdek tegen de lichtkap van _den
groot-en salon. In een ommezien zwaaiden
en draaiden de jonge meisjes met_een paar
flinke luitenants en andere heeren, die de wals
of den »pas de quatre" kenden.
In gemakkelijke schommelstoelen gezeten
keken de oudere dames toe nmurbloemen
kent men aan boord niet sommige heeren
maakten een partijtje hombre of whist in de'
rookkamer, anderen stonden rookend tegen
de verschansing, sommigen met de verzuchting
in de rook van hun sigaar : il sont passés
cesjours de f o te." Tusschen de dansende paren
krioelden de kinderen, er zijn er zeventien
aan boord, lachend en juichend, onbezorgd
met de overigen genietend van 't oogenblik.
Soms is 't voor mijn oor alsof wals of »pas
de quatre" maat houden met het stampen en
dreunen der machine, met 't geruisen van 't wa
ter dat opspat langs boeg en boord, vervloeiend
tot een schuimend spoor achter 't schip, dat
steeds onverpoosd voortstoomt,_ rustig zijn
weg vervolgend, kalm en statig, als ware
't trotscb op zijn macht en bewust van de
verantwoordelijkheid die het heeft. Soms wuift
een zware rookpluim uit den schoorsteen
omhoog en naar achter, als een groet aan
't land, dat we heden morgen nog zagen ; als
een geruststellend teeken van kracht en vol
harding.
Wanneer het zulk weer blijft, zegt onze
vriendelijke kommandant, bereiken we
PortSaid Dinsdag ongeveer tegen G uur n.m.
En worden we nu niet meer zeeziek ?
vragen de dames, angstig en smeekend den
kommandant aanziende.
Neen, dames! Zoo kort beleefd en
zoo stellig is zijn toon, dat alle gezichten
opklaren en zelfs de meest zenuwachtige dame
met een gerust hart haar couchette opzoekt,
in de hoop van heerlijk te slapen en niet te
droornen van den 30 April, toen schier allen
haar tol aan de Middellandsche Zee hebben
betaald.
Aegir had 't er op gezet, de passagiers van
de Amalia een schrik aan te jagen, want bij
't verlaten van de golf van Genua, beroerde
hij plotseling het water zoo hevig en zijn
trawant Notos blies zoo geweldig uit het
Zuiden, dat de zeeziekte eensklaps een aanval
deed op de niets kwaad vermoedende
paisagiers.
Bakit laut! Sakit kras ! klaagde een
Baboe, die door een familie als finaal vrij
van zeeziekte was aangenomen, om op haar