Historisch Archief 1877-1940
No. 987
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
drietal kindertjes te passen.
'n Beroerd koopje! mopperde haar meester,
die nu, behalve op zijn vrouw en kinderen,
ook op de Baboe moest passen, terwijl hij
zelf nu en dan met doodsbleek gelaat een
poosje over de verschansing ging hangen.
'n Ganz verflixtes, unneimliches Gefühl,
zei een Oostenrijker, die geen goed Hollandsen
en geen goed Duitsch meer spreekt. Maar
ich habe ein universalmittel dagegen
namelich viel glascher
bier!
Bier! ik kan 't
niet zien, kreunde een
ander die, een schok
kende maagbeweging
nauwlijks onderdruk
kend, op een langen
singaporestoel uitge
strekt, klagend om 'n
cognakje riep.
Zeeziek wezen is
bepaald een penitentie,
die heel wat slechte da
den uitwischt, klaagde
een dame en met eau
de cologne haar wan
gen en voorhoofd bet
tend, zuchtte zij: man,
lieve man, zou je niet
even uit onze hut wat
bruischpoeder
willen halen zei ze niet
meer, want als door een
'adder gestoken vloog zij
op, om met n sprong
de verschansing te kun
nen bereiken. Haar
lieve man keek met roe
rende overeenstemming
van gedachten naast en
met haar in de diepte en
toen zij samen wagge
lend weer hun stoelen
bereikten, waren ze
voor eenige
oogenblikken opgelucht en wer
den 't dadelijk oneens
over hun kinderen.
't Schommelde, stampte, slingerde en dreunde
dan ook geweldig, de slingerlatten kwamen
op tafel en toen we, aan tabled'Höte gezeten,
de warme spijzen onder den neus Kregen,
waren er nog verschillende passagiers en
dames, die eensklaps de vlucht naar 't dek
namen.
Schade um's schone essen, zei de gemoe
delijke Oostenrijker, die veel te dik en te
stevig is om last te hebben van: ein
schwankender Magen im Leibe, zooals hij 't noemt.
Es ist eine dumme Idee, nichts zu essen, zei
hij, smakelijk een vette kalfscarbonade verorbe
rend; die See-krankheit kpmmt nur davon
dass der Magen nicht fest liegt; volpropfen
muss man ihn und viel fett . . .
Och meneer, hou op asjeblieft! ik wou
graag wat eten, maar 't idee van vet maakt
me al wee!
Was, wee! niks wee! Fett schmiert der
Magen und halt ihn fest im corpus, ich esse
für drei und mir bekommt alles gut. Sepada!
minla bier l hij dronk zijn tweede flesch bier
en toen hij de flesch tusschen de slingerlatten
vastlei, veegde hij _ zijn knevel af en zei:
Mefrou, doe so wie ich, dann soll je niks zu
leiden hebben; hij klopte op zijn dikken
gezelligen buik en lachte: daar sitzt een laag
schpeck auf, die kann was gegenhalten.
Er waren slechts weinigen aan tafel en 't
aantal der etenden verminderde al naar mate
het slingeren en stampen der Amalia toenam.
De Oostenrijker, een drietal oudgasten, een
jong luitenant, die erg grootsch was op zijn
immuniteit, twee heeren, die hoewel zeer bleek
toch met verachting van alle gevaar dooraten
en ik, bleven ten slotte over. De koffie werd
gediend en door dat warme vocht t ezweek
nog een der bleekneuzen, die alle vormelijk
heid vergetend, met zijn hand voor den mond
als een dolle naar boven stormde.
Schade ums schone Essen i zei hoofd
schuddend de Wiener, terwijl hij hem naoogde.
Der junge Mann soll nur gleich wieder
herunter kommen und sich den Magen wieder
voll thun, dann hat er weinigstens etwas für
den folgenden Anfall'!
Die verzuchting klonk zoo komisch dat
zelfs een der Javaansche jongens, die wat
Duitsch verstond, den mond een weinig ver
trok, 't Zijn anders voorbeelden van onver
schillige rust, die jongens; ze zien er zóó kalm
en als uit chocolaad geboetseerd uit, dat 't me
niet verwonderen zou, indien ze met dezelfde
kalmte den ondergang der Amalia zouden
aanzien, zonder zich naar de booten te reppen.
Sam, mijn hutjongen, is een van de mooiste,
hij heeft een vrij fatsoenlijk gezicht en ik ge
loof dat hij, wanneer men hem langdurig kie
telde, wel een begin van lachen zou vertoonen.
Hij kwam met een ernstig gezicht vragen:
«Meneer, stoeltje?" ik dacht dat hij 't vouw
stoeltje dat in mijn hut stond wou hebben
en gaf hem dat. Hij schudde 't hoofd en
herhaalde: «meneer, stoeltje ?"
Ik heb geen ander stoeltje, kijk maar!
Tida! Sam vragen, meneer, stoeltje, bopen ?
Goddank, eindelijk begreep ik dat hij vroeg
of ik mijn stoeltje, n.b. een ding van pl.m.
2 meter lengte, ook boven op dek wou hebben.
Een vriendelijk medepassagier onderrichtte
mij dat »de jongens" als ze erg fatsoenlijk
willen zijn, de aan den Europeaan
toebehoorende artikelen steeds met het verklein
woord aanduiden.
»'t Stoeltje" werd op dek gezet naast al de
anderen, waarop de arme zieken lagen te
kreunen en te zuchten. Ik probeerde te zitten,
half liggend, maar die houding beviel mij
niet en daarom wandelde ik met den onver
schrokken luitenant het dek op en neer, maakte
mezelf een compliment over mijn weerstands
vermogen en stak een nieuwe sigaar op.
't Begon harder te waaien, we zetten onze
jaskragen op.
Je houdt je kranig, meneeren! zei de
Ie officier, maar roep geen ho! voor we den
nacht door zijn en stoor je niet aan al de
geluiden, die je beneden zult hooren als je
te kooi ligt; doe je ooren goed dicht en zeg
bij je zelf: slapen zul je!
Nog een paar uur' bleven we als zeehelden
het ruwe element trotseeren en wat de arme
zieken niet konden zien, zagen en bewon
derden wij, die prachtig witte koppen op de
er over u gewaakt wordt in den duisteren
nacht, dat van af' brug en voorsteven een
flinke Janmaat met spiedend oog op den
uitkijk staat en dat het schip, al kraakt en
dreunt het ook geweldig, krachtig en sterk
is, beproefd door vele reizen.
'k Had heerlijk geslapen de laatste her
innering aan den vorigen dag was, dat ik het
grijp je, daarom kan ik hem velen, hij gebruikt
z'n verstand en hij zeit bij z'n eigen: lust
je niet van de kost, die ik oplepel, welaan
zet er je mond dan niet aan, ik zal je niet
forceeren. Dat's royaal gesproken en daar
door komt het dat de jongens Zondags naar
hem komen luisteren; ik mag hem ook af en
toe wel 'reis hooren. Hij kan 't zoo netjes
zeggen, dat je dadelijk begrijpt wat hij meent
en dat 't door je boddy en je ziel gaat.
Vroeger heb ik, als ik
niets beters te doen had,
in de kerk naar den do
minee geluisterd, maar
dat was me gewoonlijk
te machtig, hè?
Diehemeldragonders maken
meestal zoo'n herrie bij
't geen ze zeggen
schelden ie reëel
donkere golven, aanrollend, statig en met
onweerstaanbaar geweld. Dan, als bedwongen,
brekend tegen boeg en boord, opspattend en
verstuivend door den wind. De maan kwam
op en verlichtte nu en dan de woelige
schuimende zee; achter in 't zog
phosphoresceerde het water iets.
Prilzis Klosterbrau, mooi wit sjuim! zei
de Oostenrijker, over de verschansing kijkend.
Sepada! en met de hand over zijn maag
strijkend tot den naderenden jongen: minta
bier! das meer gibt mir durst.
Wat 'n gelukkige vent, dacht ik, de poëzie
van 't leven blijft hem zelfs in deze
oogenblikken bij.
Eensklaps vlogen alle zieken op, rolden
door elkander of namen de vlucht naar
rookkamer en salon.
Er was een zoetje overgekomen van
stuurboordzij. Een luitenant met een leege maag,
die in zijn burnou gewikkeld, manhaftig wind
en zee trotseerde, was doornat; een dame had
een doorweekten hoed; ja zelfs een hoog
geplaatst ambtenaar, die zijn waarde erg voelt,
was niet gespaard en trok druipend af. De
zee kent geen consideratiën ! Nog een paar
overslaande zeetjes en 't dek werd ontvolkt;
ik zocht mijn hut op en begon me te ontkleeden.
'k Ben nooit dronken geweest, maar nu weet,
nu begrijp ik hoe iemand, die te diep in 't glas
keek, zich gevoelen moet. Ik viel van rechts
naar links, nu eens tegen de couchette aan, dan
weer op mijn koffer of' tegen den wand. 't
Begon me akelig te draaien en ik geloof' dat
't juist bijtijds is geweest, dat ik langscheeps
lang uitgestrekt kon gaan liggen. Ik kreeg
toen een aangenaam gevoel als werd ik
zachtjes gewiegd en in slaap gezongen door
't geruisch der golven, 't gedmisch en gestamp
der machine. Wél hoorde ik links, rechts,
achter en voor mij allerlei verdachte en be
nauwde keelgeluiden, roepen om balies (bakjes)
O Gott, ein nachtgeschirr!! en: breng
slaan der glazen tien uur nog gehoord
had. Daarna \vas de weldadige rust over
mij gekomen, die me nu verkwikt deed op
staan en naar mijn horloge grijpen.
Al zeven uur! gauw de kleeren aan en
aan dek. De Oostenrijker was er al, zijn
vriendelijk goedig gezicht stond genoegelijk
en joviaal riep hij mij toe : Gut geschlafen?
ich bin so frisch wie ein hühnchen, ich heb
mein flaschen bier bereids versjalkt! Aber
beneden! Gott im Himtnel was 'n troep,
da liegen sie wie das liebe vieh durch
mekandren. Sie bennen nog so krank wie
hunde und katze; maar 't wird besser, die
lucht klaart op. Kommen sie mi t, wir gaan
ontbijten. Famoses, solides essen hier, die
Maatsjappij Nederland geeft 't beste und
degelijkst was da ist; dass muss der Neid
ihr lassen! Es so viel je oplust, geniren
brauch je je nich! eet maar raak komm
ich hab hunger voor drei; mijn vrouw ist
noch nicht auf die proppen
*
* =k
Zondag '?> Met 'Uil.
In de zwak belichte ruimte van 't logies
voor Militairen staat de sergeant die Bijbel
lezing zal houden. Hij is een fatsoenlijk
uitziend, kalm, bedaard man van middelbaren
leeftijd, 't Licht uit de patrijspoorten schijnt
op zijn gladgeschoren gelaat en kaatst fel
terug^ op 't gladgepoetste expeditiekruis en de
medailles, die zijn uniform versieren.
Hij is^ niet gekommandeerd tot de Gods
dienstoefening, de bijbellezing wordt door
hem niet op bevel gehouden en de militairen
zijn niet gehouden die aan te hooren.
't Is puur liefhebberij van weerskanten,
zei een van de equipage, die mij vertelde dat
er 's morgens om negen uur godsdienstoefe
ning zou worden gehouden. De sergeant
is een beetje in den Heere, maar de man
tikte even met de hand aan de uniformpet
twee cognacjes. Soms zuchten en schreien
van dames en kindereu, maagklanken,
keelschrapingeii en borrelend hoesten, maar ik
volgde den raad van den eersten officier,
deed mijn ooren toe en sliep in met de ge
dachte : de Amalia is een beproefde oude
vriendin van de zee, kommandant Visman
een ervaren bevelhebber en zijn officieren en
manschappen doen hun plicht in ieder opzicht.
Er is iets geruststellends in te weten, dat j
alle respect voor hem, 't in een patente kerel,
een vent, die orde onder zijn jongens weet
te houden. Ze mogen hem allemaal even
graag lijden, want hij is zooveel als 'n merisch
zie je V Hij weet te geven en te nemen en
hij heeft hart voor z'n mannetjes, 'k Heb
vroeger wel meer van die lui ontmoet, die 't
erg van Onze lieve Heer beet hadden, maar
die verveelden je satansch, met 'rlui ge
wauwel. Dat doet deze sergeant niet! Be
en
je reëel uit
voor verdommelingen
en meer rariteiten
daar moest ik
niemandal van hebben. Maar
deze sergeant mag ik
wél, die meent wat ie
zeit en hij zeit 't kort:
pas op je plicht, doe je
zaken, hou je neus uit
de polletiek, ga je niet
te buiten aan de
jandoedel en hou groot
van onze lieve Heer
en bedank 'ra voor al
't genige hij aan je
doet. Zie je, meneer,
dat is zoowat sche
ring en inslag van z'n
redenasies. Daar kan
ik me best mee ver
eenigen en als je dan
weet dat die sergeant
geen slaapmuts is en
op z'n tijd die bruine
sloebers afgerazend op
'r f al ie heeft weten
te spelen, dan zeg je:
laat 'm z'n liefheb
berij! 'n Mensch kan d'r altijd wat van
leeren, 'n goed woord kunje altijd gebruiken.
Ja, de sergeant is 'n aardige kerel. Je zult
ze van avond reis hooren zingen, de jongens;
hij heeft ze zooveel als gesorteerd, begrijp je,
de moffen bij mekaar, de belsen ampart en
de Hollanders ook op der eigen. De moffen
zingen d'r lui eigen liedjes, de belsen en
Hollanders laat ie samen die moppies van
Sankij instudeeren; 't bennen liederen van
godsdienstigen aard, maar ze klinken mooi
nou, wat wil je meer? Om de klank is 't 'm
toch maar te doen, hè! Begrijp je, meneer!
als je zoo'n sergeant bij 'n detachement hebt
is 't 'n pleizierig ding. Daar mag de kaptein
net zoo blij mee wezen als met 'n goeie
Baboe voor z'n kinderen; op reis is zoo'n
onderofficier vrij wat beter dan 'n bullebak
of 'n kerel die de jongens stijf vloekt. Wil
je wel gelooveu, meneer, dat ik den sergeant
nog nooit een onyertogen woord heb hooren
zeggen hij is altijd ferm bij de pinken, maar
fatsoenlijk als een sjentelman....
't Is negen uur (twee glazen); in het logies
zitten een groot aantal soldaten op de banken
langs de eettafels, velen met een klein bijbeltje
in de hand, anderen hebben plaats genomen
op hun kist, op bankjes of op den grond.
De sergeant staat voor die tafel en leest met
duidelijke stem een kapittel uit den bijbel
voor, hoe Johannes den Dooper kwam om
den weg voor Jezus te bereiden. Met aandacht
volgen de soldaten hem en als hij dan, het
boek sluitend, in eenvoudige, duidelijke taal
het gelezene toelicht en op de soberheid en
matigheid wijst van Johannes, die zich met
water, wilde honig en sprinkhanen voedde,
zegt hij: Zoo moet jelui nu bedenken, dat
'n mensch nooit matig genoeg kan wezen ; jelui
hebt het veel beter dan zoo'n man als Johannes,
jelui hebt wat je hart begeert en wat je mond
lust, waarom zou je Gods goede gaven
dan misbruiken, dat's nonsens ! Maar je mag
ze met dankbaarheid genieten, daar heeft God
zelf' vreugde in, maar 't is dom en onrecht
om je te buiten te gaan en je zelf in een
toestand te brengen, dat je niet meer weet
wat je doet. Dan stel je je nog lager dan 't
redelqoze vee; 'n beest gebruikt nooit meer
dan ie noodig heeft, daar kun jelui nog een
exempel aan nernen. Johannes zag den geest
Gods nederdalen in den vorm van een duif
op 't hoofd des Heeren, dat beduidt zoo veel.
alsdat hij begreep dat de Heer Jezus zóó veel
hooger en beter was dan alle andere menschen,
dat hij een gezant was, van God gesteld tot
een voorbeeld voor anderen. Jezus was de
man niet om verzet of' oproer te prediken,
integendeel, hij spoorde de menschen aan om
j den Keizer te geven wat des Keizers was, maar
hij leerde de menschen dat ze d'r eigen waarde
moesten kennen, dat ze in zichzelf de over
tuiging moesten krijgen, dat ze goed moesten
wezen omdat goed, goed en kwaad altijd
kwaad is, enz. enz.
Allengs spreekt de sergeant met meer vuur
eu vloeiender. Hij wordt warm voor zijn onder
werp en hij weet zijn eenvoudige woorden in
gang te doen vinden bij zijn hoorders. Hij
weet ze zelfs zóó te boeien dat de noodkreten
van een varken, dat aan dek ruzie heeft met
zijn hokgenout, geen hilariteit te weeg brengen.
't Kakelen van de kippen en 't kraaien van
een paar vechtlustige hanen werkt evenmin
storend op de aandacht als het jammerlijk
geluid van den ulmerdog, die naast zijn hok
een solo huilt.
Met 't lezen van een paar verzen uit een
psalm en een kort gebed, waarin Koninginnen
en Vaderland hartelijk in Godes bescherming
worden aanbevolen, sluit de sergeant de
godsdienstoefening die een groot half' uur ge
duurd heeft. De soldaten gaan weer aan dek
en ik verlaat hun logies. Inderdaad ik heb
gesticht deze godsdienstoefening verlaten !