De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 24 mei pagina 9

24 mei 1896 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 987 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. drietal kindertjes te passen. 'n Beroerd koopje! mopperde haar meester, die nu, behalve op zijn vrouw en kinderen, ook op de Baboe moest passen, terwijl hij zelf nu en dan met doodsbleek gelaat een poosje over de verschansing ging hangen. 'n Ganz verflixtes, unneimliches Gefühl, zei een Oostenrijker, die geen goed Hollandsen en geen goed Duitsch meer spreekt. Maar ich habe ein universalmittel dagegen namelich viel glascher bier! Bier! ik kan 't niet zien, kreunde een ander die, een schok kende maagbeweging nauwlijks onderdruk kend, op een langen singaporestoel uitge strekt, klagend om 'n cognakje riep. Zeeziek wezen is bepaald een penitentie, die heel wat slechte da den uitwischt, klaagde een dame en met eau de cologne haar wan gen en voorhoofd bet tend, zuchtte zij: man, lieve man, zou je niet even uit onze hut wat bruischpoeder willen halen zei ze niet meer, want als door een 'adder gestoken vloog zij op, om met n sprong de verschansing te kun nen bereiken. Haar lieve man keek met roe rende overeenstemming van gedachten naast en met haar in de diepte en toen zij samen wagge lend weer hun stoelen bereikten, waren ze voor eenige oogenblikken opgelucht en wer den 't dadelijk oneens over hun kinderen. 't Schommelde, stampte, slingerde en dreunde dan ook geweldig, de slingerlatten kwamen op tafel en toen we, aan tabled'Höte gezeten, de warme spijzen onder den neus Kregen, waren er nog verschillende passagiers en dames, die eensklaps de vlucht naar 't dek namen. Schade um's schone essen, zei de gemoe delijke Oostenrijker, die veel te dik en te stevig is om last te hebben van: ein schwankender Magen im Leibe, zooals hij 't noemt. Es ist eine dumme Idee, nichts zu essen, zei hij, smakelijk een vette kalfscarbonade verorbe rend; die See-krankheit kpmmt nur davon dass der Magen nicht fest liegt; volpropfen muss man ihn und viel fett . . . Och meneer, hou op asjeblieft! ik wou graag wat eten, maar 't idee van vet maakt me al wee! Was, wee! niks wee! Fett schmiert der Magen und halt ihn fest im corpus, ich esse für drei und mir bekommt alles gut. Sepada! minla bier l hij dronk zijn tweede flesch bier en toen hij de flesch tusschen de slingerlatten vastlei, veegde hij _ zijn knevel af en zei: Mefrou, doe so wie ich, dann soll je niks zu leiden hebben; hij klopte op zijn dikken gezelligen buik en lachte: daar sitzt een laag schpeck auf, die kann was gegenhalten. Er waren slechts weinigen aan tafel en 't aantal der etenden verminderde al naar mate het slingeren en stampen der Amalia toenam. De Oostenrijker, een drietal oudgasten, een jong luitenant, die erg grootsch was op zijn immuniteit, twee heeren, die hoewel zeer bleek toch met verachting van alle gevaar dooraten en ik, bleven ten slotte over. De koffie werd gediend en door dat warme vocht t ezweek nog een der bleekneuzen, die alle vormelijk heid vergetend, met zijn hand voor den mond als een dolle naar boven stormde. Schade ums schone Essen i zei hoofd schuddend de Wiener, terwijl hij hem naoogde. Der junge Mann soll nur gleich wieder herunter kommen und sich den Magen wieder voll thun, dann hat er weinigstens etwas für den folgenden Anfall'! Die verzuchting klonk zoo komisch dat zelfs een der Javaansche jongens, die wat Duitsch verstond, den mond een weinig ver trok, 't Zijn anders voorbeelden van onver schillige rust, die jongens; ze zien er zóó kalm en als uit chocolaad geboetseerd uit, dat 't me niet verwonderen zou, indien ze met dezelfde kalmte den ondergang der Amalia zouden aanzien, zonder zich naar de booten te reppen. Sam, mijn hutjongen, is een van de mooiste, hij heeft een vrij fatsoenlijk gezicht en ik ge loof dat hij, wanneer men hem langdurig kie telde, wel een begin van lachen zou vertoonen. Hij kwam met een ernstig gezicht vragen: «Meneer, stoeltje?" ik dacht dat hij 't vouw stoeltje dat in mijn hut stond wou hebben en gaf hem dat. Hij schudde 't hoofd en herhaalde: «meneer, stoeltje ?" Ik heb geen ander stoeltje, kijk maar! Tida! Sam vragen, meneer, stoeltje, bopen ? Goddank, eindelijk begreep ik dat hij vroeg of ik mijn stoeltje, n.b. een ding van pl.m. 2 meter lengte, ook boven op dek wou hebben. Een vriendelijk medepassagier onderrichtte mij dat »de jongens" als ze erg fatsoenlijk willen zijn, de aan den Europeaan toebehoorende artikelen steeds met het verklein woord aanduiden. »'t Stoeltje" werd op dek gezet naast al de anderen, waarop de arme zieken lagen te kreunen en te zuchten. Ik probeerde te zitten, half liggend, maar die houding beviel mij niet en daarom wandelde ik met den onver schrokken luitenant het dek op en neer, maakte mezelf een compliment over mijn weerstands vermogen en stak een nieuwe sigaar op. 't Begon harder te waaien, we zetten onze jaskragen op. Je houdt je kranig, meneeren! zei de Ie officier, maar roep geen ho! voor we den nacht door zijn en stoor je niet aan al de geluiden, die je beneden zult hooren als je te kooi ligt; doe je ooren goed dicht en zeg bij je zelf: slapen zul je! Nog een paar uur' bleven we als zeehelden het ruwe element trotseeren en wat de arme zieken niet konden zien, zagen en bewon derden wij, die prachtig witte koppen op de er over u gewaakt wordt in den duisteren nacht, dat van af' brug en voorsteven een flinke Janmaat met spiedend oog op den uitkijk staat en dat het schip, al kraakt en dreunt het ook geweldig, krachtig en sterk is, beproefd door vele reizen. 'k Had heerlijk geslapen de laatste her innering aan den vorigen dag was, dat ik het grijp je, daarom kan ik hem velen, hij gebruikt z'n verstand en hij zeit bij z'n eigen: lust je niet van de kost, die ik oplepel, welaan zet er je mond dan niet aan, ik zal je niet forceeren. Dat's royaal gesproken en daar door komt het dat de jongens Zondags naar hem komen luisteren; ik mag hem ook af en toe wel 'reis hooren. Hij kan 't zoo netjes zeggen, dat je dadelijk begrijpt wat hij meent en dat 't door je boddy en je ziel gaat. Vroeger heb ik, als ik niets beters te doen had, in de kerk naar den do minee geluisterd, maar dat was me gewoonlijk te machtig, hè? Diehemeldragonders maken meestal zoo'n herrie bij 't geen ze zeggen schelden ie reëel donkere golven, aanrollend, statig en met onweerstaanbaar geweld. Dan, als bedwongen, brekend tegen boeg en boord, opspattend en verstuivend door den wind. De maan kwam op en verlichtte nu en dan de woelige schuimende zee; achter in 't zog phosphoresceerde het water iets. Prilzis Klosterbrau, mooi wit sjuim! zei de Oostenrijker, over de verschansing kijkend. Sepada! en met de hand over zijn maag strijkend tot den naderenden jongen: minta bier! das meer gibt mir durst. Wat 'n gelukkige vent, dacht ik, de poëzie van 't leven blijft hem zelfs in deze oogenblikken bij. Eensklaps vlogen alle zieken op, rolden door elkander of namen de vlucht naar rookkamer en salon. Er was een zoetje overgekomen van stuurboordzij. Een luitenant met een leege maag, die in zijn burnou gewikkeld, manhaftig wind en zee trotseerde, was doornat; een dame had een doorweekten hoed; ja zelfs een hoog geplaatst ambtenaar, die zijn waarde erg voelt, was niet gespaard en trok druipend af. De zee kent geen consideratiën ! Nog een paar overslaande zeetjes en 't dek werd ontvolkt; ik zocht mijn hut op en begon me te ontkleeden. 'k Ben nooit dronken geweest, maar nu weet, nu begrijp ik hoe iemand, die te diep in 't glas keek, zich gevoelen moet. Ik viel van rechts naar links, nu eens tegen de couchette aan, dan weer op mijn koffer of' tegen den wand. 't Begon me akelig te draaien en ik geloof' dat 't juist bijtijds is geweest, dat ik langscheeps lang uitgestrekt kon gaan liggen. Ik kreeg toen een aangenaam gevoel als werd ik zachtjes gewiegd en in slaap gezongen door 't geruisch der golven, 't gedmisch en gestamp der machine. Wél hoorde ik links, rechts, achter en voor mij allerlei verdachte en be nauwde keelgeluiden, roepen om balies (bakjes) O Gott, ein nachtgeschirr!! en: breng slaan der glazen tien uur nog gehoord had. Daarna \vas de weldadige rust over mij gekomen, die me nu verkwikt deed op staan en naar mijn horloge grijpen. Al zeven uur! gauw de kleeren aan en aan dek. De Oostenrijker was er al, zijn vriendelijk goedig gezicht stond genoegelijk en joviaal riep hij mij toe : Gut geschlafen? ich bin so frisch wie ein hühnchen, ich heb mein flaschen bier bereids versjalkt! Aber beneden! Gott im Himtnel was 'n troep, da liegen sie wie das liebe vieh durch mekandren. Sie bennen nog so krank wie hunde und katze; maar 't wird besser, die lucht klaart op. Kommen sie mi t, wir gaan ontbijten. Famoses, solides essen hier, die Maatsjappij Nederland geeft 't beste und degelijkst was da ist; dass muss der Neid ihr lassen! Es so viel je oplust, geniren brauch je je nich! eet maar raak komm ich hab hunger voor drei; mijn vrouw ist noch nicht auf die proppen * * =k Zondag '?> Met 'Uil. In de zwak belichte ruimte van 't logies voor Militairen staat de sergeant die Bijbel lezing zal houden. Hij is een fatsoenlijk uitziend, kalm, bedaard man van middelbaren leeftijd, 't Licht uit de patrijspoorten schijnt op zijn gladgeschoren gelaat en kaatst fel terug^ op 't gladgepoetste expeditiekruis en de medailles, die zijn uniform versieren. Hij is^ niet gekommandeerd tot de Gods dienstoefening, de bijbellezing wordt door hem niet op bevel gehouden en de militairen zijn niet gehouden die aan te hooren. 't Is puur liefhebberij van weerskanten, zei een van de equipage, die mij vertelde dat er 's morgens om negen uur godsdienstoefe ning zou worden gehouden. De sergeant is een beetje in den Heere, maar de man tikte even met de hand aan de uniformpet twee cognacjes. Soms zuchten en schreien van dames en kindereu, maagklanken, keelschrapingeii en borrelend hoesten, maar ik volgde den raad van den eersten officier, deed mijn ooren toe en sliep in met de ge dachte : de Amalia is een beproefde oude vriendin van de zee, kommandant Visman een ervaren bevelhebber en zijn officieren en manschappen doen hun plicht in ieder opzicht. Er is iets geruststellends in te weten, dat j alle respect voor hem, 't in een patente kerel, een vent, die orde onder zijn jongens weet te houden. Ze mogen hem allemaal even graag lijden, want hij is zooveel als 'n merisch zie je V Hij weet te geven en te nemen en hij heeft hart voor z'n mannetjes, 'k Heb vroeger wel meer van die lui ontmoet, die 't erg van Onze lieve Heer beet hadden, maar die verveelden je satansch, met 'rlui ge wauwel. Dat doet deze sergeant niet! Be en je reëel uit voor verdommelingen en meer rariteiten daar moest ik niemandal van hebben. Maar deze sergeant mag ik wél, die meent wat ie zeit en hij zeit 't kort: pas op je plicht, doe je zaken, hou je neus uit de polletiek, ga je niet te buiten aan de jandoedel en hou groot van onze lieve Heer en bedank 'ra voor al 't genige hij aan je doet. Zie je, meneer, dat is zoowat sche ring en inslag van z'n redenasies. Daar kan ik me best mee ver eenigen en als je dan weet dat die sergeant geen slaapmuts is en op z'n tijd die bruine sloebers afgerazend op 'r f al ie heeft weten te spelen, dan zeg je: laat 'm z'n liefheb berij! 'n Mensch kan d'r altijd wat van leeren, 'n goed woord kunje altijd gebruiken. Ja, de sergeant is 'n aardige kerel. Je zult ze van avond reis hooren zingen, de jongens; hij heeft ze zooveel als gesorteerd, begrijp je, de moffen bij mekaar, de belsen ampart en de Hollanders ook op der eigen. De moffen zingen d'r lui eigen liedjes, de belsen en Hollanders laat ie samen die moppies van Sankij instudeeren; 't bennen liederen van godsdienstigen aard, maar ze klinken mooi nou, wat wil je meer? Om de klank is 't 'm toch maar te doen, hè! Begrijp je, meneer! als je zoo'n sergeant bij 'n detachement hebt is 't 'n pleizierig ding. Daar mag de kaptein net zoo blij mee wezen als met 'n goeie Baboe voor z'n kinderen; op reis is zoo'n onderofficier vrij wat beter dan 'n bullebak of 'n kerel die de jongens stijf vloekt. Wil je wel gelooveu, meneer, dat ik den sergeant nog nooit een onyertogen woord heb hooren zeggen hij is altijd ferm bij de pinken, maar fatsoenlijk als een sjentelman.... 't Is negen uur (twee glazen); in het logies zitten een groot aantal soldaten op de banken langs de eettafels, velen met een klein bijbeltje in de hand, anderen hebben plaats genomen op hun kist, op bankjes of op den grond. De sergeant staat voor die tafel en leest met duidelijke stem een kapittel uit den bijbel voor, hoe Johannes den Dooper kwam om den weg voor Jezus te bereiden. Met aandacht volgen de soldaten hem en als hij dan, het boek sluitend, in eenvoudige, duidelijke taal het gelezene toelicht en op de soberheid en matigheid wijst van Johannes, die zich met water, wilde honig en sprinkhanen voedde, zegt hij: Zoo moet jelui nu bedenken, dat 'n mensch nooit matig genoeg kan wezen ; jelui hebt het veel beter dan zoo'n man als Johannes, jelui hebt wat je hart begeert en wat je mond lust, waarom zou je Gods goede gaven dan misbruiken, dat's nonsens ! Maar je mag ze met dankbaarheid genieten, daar heeft God zelf' vreugde in, maar 't is dom en onrecht om je te buiten te gaan en je zelf in een toestand te brengen, dat je niet meer weet wat je doet. Dan stel je je nog lager dan 't redelqoze vee; 'n beest gebruikt nooit meer dan ie noodig heeft, daar kun jelui nog een exempel aan nernen. Johannes zag den geest Gods nederdalen in den vorm van een duif op 't hoofd des Heeren, dat beduidt zoo veel. alsdat hij begreep dat de Heer Jezus zóó veel hooger en beter was dan alle andere menschen, dat hij een gezant was, van God gesteld tot een voorbeeld voor anderen. Jezus was de man niet om verzet of' oproer te prediken, integendeel, hij spoorde de menschen aan om j den Keizer te geven wat des Keizers was, maar hij leerde de menschen dat ze d'r eigen waarde moesten kennen, dat ze in zichzelf de over tuiging moesten krijgen, dat ze goed moesten wezen omdat goed, goed en kwaad altijd kwaad is, enz. enz. Allengs spreekt de sergeant met meer vuur eu vloeiender. Hij wordt warm voor zijn onder werp en hij weet zijn eenvoudige woorden in gang te doen vinden bij zijn hoorders. Hij weet ze zelfs zóó te boeien dat de noodkreten van een varken, dat aan dek ruzie heeft met zijn hokgenout, geen hilariteit te weeg brengen. 't Kakelen van de kippen en 't kraaien van een paar vechtlustige hanen werkt evenmin storend op de aandacht als het jammerlijk geluid van den ulmerdog, die naast zijn hok een solo huilt. Met 't lezen van een paar verzen uit een psalm en een kort gebed, waarin Koninginnen en Vaderland hartelijk in Godes bescherming worden aanbevolen, sluit de sergeant de godsdienstoefening die een groot half' uur ge duurd heeft. De soldaten gaan weer aan dek en ik verlaat hun logies. Inderdaad ik heb gesticht deze godsdienstoefening verlaten !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl