Historisch Archief 1877-1940
H°. 988
WEEKBL
BE AMSTERDAMMER
A°. 1896,
VOOK NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JüSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een Bijvoegsel.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, te Amsterdam,
Singel bij de Vijzelstraat, 542.
Zondag 31 Mei
Abonnement per 3 maanden ?1.50, fr. p. post/1 1.65
Voor Indie per jaar mail?10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . 0.12'
Advertentiën van l?5 regels ?1.10, elke regel meer . . . 0.20
Reclames per regel 0.40
INHOUD:
TAK VEBRE EN VAN NABIJ: Een hooge eer.
De opstand op Cuba. SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN: Gedwongen verzekering tegen werkloosheid,
door F. M. C. MUZIEK, door Van Milligen.
KUNST EN LETTEKEN: Een belangwekkend fraai
gewas in den tuin der bibliographie, door Ferd.
Wïerdels. FEUILLETON: Chiffons Huwelijk, naar
het Fransch, van Gyp. VI. BECLAME8. VOOB
DAMES: Te Parys, I, door Elise A. Haighton. De
vrouw in Rusland. Kleeding volgens Kneipp'sche
begrippen, (Ingez.), door Dr. Ondsehans. Allerlei,
door E-e. Een nest menschen, van Aug. P. van
Groeningen, door Ch. M. van Deventer.
Boekbeoordeeling. SCHAAKSPEL. VABIA. ALLER
LEI. PEN- EN POTLOODKEASSEN.
ADVEETENTIEN.
Een hooge eer.
Den Haag, 21 Mei 1896.
Aan de Kedactie van De Amster
dammer te Amsterdam.
Myneheeren!
Door wrijving van denkbeelden ontstaat
licht en daarom is uiting in tijdschriften en
dagbladen omtrent de belangrijke gebeurte
nissen van den dag een vereisen te; doch de
schrijver moet toonen op de hoogte te zijn
van zijn onderwerp, zoodat hij het feit in
het ware licht ziet en niet door het afgaan
op valsche praemissen, ook een onware con
clusie te trekt.
Doet de schrijver dit onwetend, dan is het
te betreuren, dat hij zich met de zaak be
moeide ; is het geschied met vol bewustzijn,
dan is het... u zij de qualificatie overge
laten.
Het stuk Een hooge eer, in uw blad van
Zondag 17 Mei heeft mij aanleiding gegeven
tot bovenstaande overweging, omdat de schrij
ver niet alleen op een valsche basis voort
bouwt, maar zich zelfs niet ontziet de zaak
der dolle koe naast een heldenfeit van luit.
Vuijk te plaatsen, al begint hij ook met te
zeggen, dat hij het feit van dien held niet
?wil verkleinen.
De fin-de-siècle-geest is reeds duchtig
aan 't knabbelen aan elke atoom poëzie in
dit leven, zoodat het des te meer te betreuren
is dat zoogenaamde voorlichters van het volk
de heilige vaderlandsche poëzie, die zij van
het voorgeslacht overnamen en het nageslacht
weergeven moeten onaangetast en groot, door
paradoxen en ongemotiveerde
redeneeringsverklaring aantasten.
Hij vraagt:
«Wanneer iemand midden in den strijd,
»door een kogel getroffen wordt, en hij richt
»zich dadelijk weder op, om driemaal
achter»een attaqueeren te roepen, in welken toe
sstand verkeert hij dan ?
Nu is het antwoord, dat hij veronderstelt
dat hierop gegeven moet worden, onjuist in
delioogste mate en alleen geldig voor eene koe.
Ik zelf was menigmaal in heeten strijd,
want ik maakte de beide eerste
Atjeh-expedities mede, behalve eenige anderen en werd
meermalen gewond; ik spreek dus uit onder
vinding niet alleen, maar ook uit die van
anderen die mij hunne gewaarwordingen
mededeelden.
Het eerste denkbeeld van een gewonde is
zelfbehoud, een geheel natuurlijk en
mensehelijk gevoel. Bij den Indischen officier wordt
echter aan den aandrang om daaraan gevolg
te geven, onmiddelijk, door de rede en het
verstand waaruit beleid voortspruit, paal en
perk gesteld, want vóór alles gaat het behoud,
de goede leiding van den troep, aan zijne
zorgen toevertrouwd.
Luit. Vuijk, hoewel zwaar gewond, dacht
niet aan eigen behoud. Hij zag in, dat zijn
val ontmoedigend en nadeelig op zijn troep
konde werken en dat alleen een flinke aanval
den overmoed des vijands kon fnuiken.
Daarom richt hij zich ook dadelijk op,
daarom roept hij ook dadelijk het eenige
heilaanbrengende commando »Attaqueeren!"
daarom ook springt hij op, hoe gewond hij
ook is en gaat zijn manschappen vóór, den
bijna zekeren heldendood te gemoet, niet
zooals eene koe, doch volkomen bewust, be
leidvol en alleen geleid door plicht.
Van geprikkelden hartstocht is geen sprake
en van noodeloos menschenlevens wagen even
min, want hadde hij dat niet gedaan, dan
zoude er wellicht en bijna zeker aan onze
zijde nog meer bloed vergoten zijn.
Door dat feit blijf ik en gelukkig honderden
en duizenden het ons een eer rekenen Neder
lander te zijn, even als wij ons schamen
zouden het te zijn, als het algemeen de ge
woonte werd, door cynische redeneeringen
onze verdienstelijke mannen de kroon van
het hoofd te rukken.
Zoo doen ook Duitechers, Kaffers, Atjehers
en hoe u hen wilt noemen, zonder dat daar
een speciale goedheid of speciale eer voor
noodig is. Wij zijn eenvoudig trotsch op
zulke daden, doch veroorloof mij, wij zijn
dit niet op artikelen als het zijne, geschreven
door iemand, »die op mijlen afstand* van
den vijand, zelf niet gewond, aan zijn lessenaar
gezeten, zonder eenig verstand van zaken,
klakkeloos weij iets neerschijft en modder
werpt op een heiligenbeeld en dan nog durft
zeggen dat het schrijven van den heer Hooyer
een protest eischt.
Neen Heeren, zijne wijze van het volk op
te voeden eischt protest, ernstig protest, want
hij sticht kwaad, ik wil hopen uit onwetend
heid en niet uit lust tot kwaad doen.
Maar wat onvergeeflijk en ongehoord is,
dat hij insinueerende die dolle koe in 't
stuk betrekt, waar een feit besproken wordt
waartoe de schrijver zelf wellicht niet in
staat geweest zoude zijn, want doodsverach
ting in koelen bloede, kalm, opofferend, is
niet iedereen gegeven.
Het is een goed teeken van onze onaf
hankelijkheid als staat, dat naast schrijvers
als die van het bewuste artikel er nog fiere
dippere Hollandsche jongens gevonden wor
den, als Vuijk, die met hun zwaard goed
maken, wat de pers bekladt.
Het spijt mij, heeren Redacteurs, dat u
een dusdanig stuk gastvrijheid in uw blad
betoondet, en ik u zoolang bezighield met
mijn protest.
Achtend,
BOOMS,
qep. L.-Kolonel O. I. Lener,
Jtidder J/. II'. O.
De heer Booms maakt het zich op alle
manieren gemakkelijk wel wat al te ge
makkelijk voor iemand, die zulk een
moeielijken strijd achter den rug heeft!
Allereerst weet hij ons uit eigen en anderer
ervaring te verzekeren, dat iemand, die gewond
zich opricht, driemaal achtereen attaqueeren !
roept en daarna met drie anderen vier Atjehers
tegemoet stormt. . . dit doet «zonder geprik
kelden hartstocht", »in koelen bloede", »kalm",
»zich volkomen bewust"', «beleidvol''', «alleen
geleid door plicht"... .
Natuurlijk als men dit zoo zeker weet als
luit. kolonel Booms, verandert de zaak!
Wij meenden bij het lezen van dit Atta
queeren! attaqueeren! attaqueeren! enz.aan de
mogelijkheid te moeten deuken, dat men hier
een voorbeeld had van den woesten strijdlust,
welke de geheele natuur door bij alles wordt
waargenomen, wat gekwetst is en in levens
gevaar verkeert. De geheele natuur door,
schreven wij, bij menschen en dieren. Kn tot
verduidelijking van onze meening spraken
wij van die koe, op gevaar af van door een
heel enkelen oppervlakkigen lezer, zooals elk
blad er wel een paar heeft, te warden mis
verstaan ; eenvoudig dus als een voorbeeld
van het analoge in het dierlijk en bet
menschelijk leven. Wij hadden den viervoeter in
dit geval niet gekozen, hij was in diezelfde
week, door de N. llrcd. ('t., het blad van de
meest militaire onzer steden, een uitvoerige
beschrijving waardig gekeurd, en cnrsifj'
haalden wij uit bedoeld verhaal de slot
woorden aan: »7<7« in de herinnering on'.cr
soldaten zal nog langen t i/d rm/r/leirn dr
gedachte aan de koe, die zon kranig durfde,
en stervend nog zoo dapper irisf ir .-?/?>?,-r n."
En nu heeft de heer Booms het zeer druk
over die koe, alsof dit voorval uit de dieren
wereld nog andere diensten had moeten be
wijzen dan een algemeene stelling toe te
lichten, n.], deze dat de menschen dit met
de dieren gemeen hebben, dat zij in doodsge
vaar vaak hun wonden niet gevoelen, maar toe
nemen in hartstochtelijkheid bij den strijd.
Dat nu zelfs een luitenant kolonel tot twee-,
driemaal toe die koe op ons afstuurt, om ons
kwaad te berokkenen, is, dunkt ons, iets
beneden de waardigheid van een heldenborst,
met de Militaire Willemsorde getooid. Hij had
voor het minst die algemeene stelling moeten
aantasten en deze wordt geenszins zoo ge
makkelijk genomen. Immers had niet, juist
toen wij schreven, het Bredasche rund aller
aandacht tot zich getrokken, wij zouden zeker
als voorbeeld, tot opheldering van ons be
weren, den leeuw hebben gekozen. Wij hadden
dan precies hetzelfde gezegd en de heer Booms
moet gevoelen, hoe weinig hij in dat geval
met dien koning der woestijn tegen ons sys
teem had kunnen uitrichten, daar het ten
allen tijde als de hoogste eer voor krijgslieden
heeft gegolden, dat zij vechten als leeuwen,
ofschoon wy, bij de toenemende beschaving,
die het menschdom al oorlogvoerende zich
heeft weten te verwerven, dat vechten als
leeuwen een overwonnen standpunt meenen
te mogen noemen, daar men van velen zou
kunnen zeggen, dat de leeuwen, indien zij nog
eens in het vechten heel bizonder zich onder
scheiden, vechten als menschen. Als de heer
Booms dit nu ook maar weer niet misverstaat!
Intusscheu wij vernemen thans als een
soort van axioma: »Het eerste denkbeeld van een
gewonde is zelfbehoud.'" En daar de luit.
kolonel Booms meermalen zelf gewond is ge
weest, zullen wij natuurlijk er niet aan twij
felen, of dit denkbeeld heeft zich telkens aan
hem opgedrongen, om echter door de rede
dadelijk weer terug gedrongen te worden.
Doch niet steeds schijnt dit zoo geweest te
zijn met allen. De wereldberoemde Trim
liet »>h als volgt uit: »Op het slagveld geef
ik niet zóó veel om den dood. Wat is hij?
Een ruk aan den trekker! Een stoot van
de bajonet, n duim te veel rechts of links
dat is al het onderscheid. Kijk langs
het front! rechts zie! Jan valt!
Nu is hij er even goed aan toe, alsof hij
het bevel over een regement kavalerie had
gekregen! Neen, 't is Piet! Dan is
Jan er niet erger aan toe. Het komt er
niet op aan wie van beiden! Wij dringen
voorwaarts; wij zijn druk aan het ver
volgen ; men gevoelt zelfs de mond niet, iceJke
den dood. aanbrengt; hij die vlucht loopt
tienmaal meer gevaar, dan hij. die hem vlak
in de oogen ziet. Ik heb hem wel hon
derdmaal in het gezicht gezien en ik
weet zeer goed wat hij is. Niets, niets,
volstrekt niets in liet veld.'"
Nu weten wij wel dat Trim maar korpo
raal was, en hij zijn verhaal tot Suzanna
in de keuken deed, en ook dat er in de
honderd-dertig jaar, sedert verloopen, heel
wat in de rnenschelijke natuur veranderd
kan zijn, maar er bestaat geen reden om
in twijfel te trekken, dat het destijds menig
militair in den slag ging zooals de brave
man het daar vertelde.
Om kort te gaan: de morccle waarde van
den man, die gewond in den strijd, doorvecht,
is in den regel niet te bepalen. De wij/;e waarop
hij getroffen is, de uitwendige toestand van
het oogenblik, het gevaar waarin hij zich
bevindt-, de zucht tot levensbehoud, de tot in
den hoogsten graad geprikkelde hartstocht,
temperament en karakter, beleid en het dierlijk
instinct, ook de 7-ucht om zich te onder
scheiden en zooveel meer, kunnen zijn hande
ling hebben bepaald,bij den een op geheel andere
wijs dan bij den ander slechts zeer zelden
zal de persoon zelf zich rekenschap kunnen ge
ven van de drijf veeren die hem leidden, en nog
veel minder zal de heer Booms dit aangaande
anderen kunnen doen, al ware hij zelf ook een
j dozijn maal gewond geweest, en al had even
dikwijls de rede bij hem getriumfeerd. Daarom
! reeds is het niet geoorloofd een dergelijke
daad uit te geven voor eene, die, liet ons
iipnifutc lot cc n liooge eer maak/, ons Neder
lander Ie noemen." Nog minder is dit
ge| oorloofd, als in het verhaal omtrent die daad,
geen enkel woord, niet het geringste blijk voor
komt, dat zij kalm, beleidvol is verricht, maar
in tegendeel ze als een uiting van een
oogenblikkelijk in vlam uitslaanden hartstocht
wordt geteekend ; en in het geheel niet geoor
loofd is zulk een qualificatie, wanneer de bewon
deraars zelf', als onze luit.-kolonel, niet eens
kunnen verklaren, dat zij niet noodeloos
menschenbloed heeft gekost. Immers de heer Booms
komt in dit geval ook maar tot een »wellicht,"
tot een »bijna zeker'; volstrekt onbegrijpe
lijk voorts is het, hoe een bijzondere ver
dienste kan steken in iets, dat volgens l.-k.
B. regel is bij »den Indischen officier"
terwijl er wel niemand zal zijn. die werkelijk
inziet, waarom zulk handeling het tot een
hooge eer voor ons maakt Nederlander te zijn,
als men weet, dat alle volkeren op precies
dezelfde eer aanspraak mogen maken. Waar
lijk, al droeg de heer Booms niet slechts
twaalf lidteekens, maar twaalf ridderkruizen,
en al konde hij hierbij ook beschikken over
twaalf eeresabels, dit alles zou hem in dezen
strijd niet kunnen helpen, want hij wordt
niet geroepen tot steken of tot houwen, maar
tot redeneeren, d.i. tot ontleden, tot onder
scheiden, tot afzonderen en te zamen voegen,
en wie zou het een man van het zwaard
niet gaarne willen vergeven in het rede
neeren, dunkt ons, heeft hij het nog niet ver
gebracht.
Daarom zou het ons dan ook onmogelijk
zijn boos te worden op luit.-kolonel Booms,
waar hij de pen hanteerende, tegen ons te
keer gaat, als een gewonde, die nog iets
ergers dan een Atjeher tegenover zich ziet.
«De fin-de-siècle-geest duchtig aan het knab
belen aan elk atoom poëzie"; »de heilige
vaderlansche poëzie die wij van 't voorge
slacht overnamen," door ons geminacht;
»modderwerpen op een heiligenbeeld";
«onwellevendheid of lust tot kwaad doen''; «on
vergeeflijk insinueeren"; «fiere dappere Hol
landsche jongens die met hun zwaard goed
maken wat de pen bekladt".... Overste!
overste! steek uw zwaard in de schede, en
houd uw handen rein ons zal het niet
hinderen, maar uw cornuiten, die gij op
deze wijs verdedigen of verheerlijken wilt!
We leven gelukkig in een land, en in een
tijd, waarin het geoorloofd is als gevoelende
en denken/Ie menschen, de poëzie te genieten
en over hare waarde een oordeel te vellen. De
heele wereld is aan alle kanten zoo vol poëzie,
en gij zoudt vreezen dat de fin-de-si
clegeest haar zal kunnen wegknabbelen ? Kom,
hebt gij dan nooit iets anders dan uw
eigen degen en uw ridderkruis gezien ? Poëzie,
ze overdekt de aarde, ze vervult de zeeën
en strekt zich uit van horizon tot horizon,
heel het luchtruim doortintelend tot aan de
poorten des hemels. De groote daden, die het
ons «tot een hooge eer maken" mensch te
te zijn, wie zal ze tellen, de daden van zelf
opofferende plichtsvervulling, wijdende een
leger van menschenkinderen tot helden en
heldinnen, in vloed, in storm, in vuur ; onder
de oppervlakte der aarde in de mijnschacht, op
de bergen, bij de rotsen en aan het zeestrand, in
j de grootste steden en in de kleinste dorpen, in
huizen, hutten en kluizen, overste, zoudt gij
wel willen gelooven, dat er millioenen ellen
| lint toe gevorderd zouden worden, als die
allen de geheele wereld door beloond moesten
worden met de kousenband en minder ver
dienen zij toch niet voor «moed beleid en
trouw?' Wie heeft u dan zulke dwaze
dingen op de mouw gespeld?
Maar hooren wij hem zeggen, gij hebt
geen hart voor de hoogste poëzie, het ware
heldendicht, de militaire deugd, die poëzie,
van het voorgeslacht overgenomen.
Ook hierin vergist de luitenant-kolonel
zich. Waarschijnlijk heeft geen blad meer
dan het onze zich moeite gegeven om een
stukske «heilige vaderlandsche poëzie." «dat
wij van het voorgeslacht overnamen," tot
zijn recht te brengen. Dat slukske
Vadarlandsche poëzie zijn ons de oudstrijders van
1S-30, maar wij voegen er aanstonds bij, dat
de heer Booms over een bijzondere dosis op
geruimdheid moet kunnen beschikken, zal
i zijn goedhartig gemoed er niet droevig door
| gestemd worden, 't Is werkelijk veel te trieste
poëzie! Hij wete dan, dat die honderd of
wat metalen ridders tusschen de 80 en 90
jaren oud, bij gebrek aan pensioen, wegsuffen
en kwijnen, in hofjes en krotten, terwijl er
bij de behandeling van de laatste begrooting,
dat is in Nov.?December van 't vorige
i jaar, door den Minister verzekerd is, dat hij
bezig was een onderzoek in te stellen, om
te weten te komen, hoeveel 't het land kosten
zou, als de Staat behoorlijk in hun behoeften
voorzag. En natuurlijk, overste, gaan er nu
wekelijks een of twee van die 80 a 90ers
l dood die den Minister er geen verwijt van
zullen maken, dat hij nog altijd aan het