De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 7 juni pagina 3

7 juni 1896 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 989 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. toch bestempel ik deze voordracht zonder voor behoud als eene schoone »Kunstleistung". De heer Tierie begeleidde de zangsoli op zeer conscientieuse wyze. VAN MILLIGEK. Sarcey in zrjn laatsten »Lundi" over Hamlet: «Voor heden zij het genoeg, Hamlet te nemen voor wat het werkelyk is : een ongetwijfeld zeer interessant drama, met veel pathos, dat van het begin tot het einde boeit, en u hier en daar beklemt, tot angstig wordens toe. Dit is een beetje burgerlijke manier van zien, een beetje laag bij den grond, om over het tooneel te spreken. Misschien is het de goede manier. Het is althans die van het publiek. En over Ophelia: «Onder vier oogen ... Ophelia zonder muziek . .. Als het Shakespaere niet was, zou men eerlyk bekennen ... Maar ik ga heilig schennis plegen; het is beter, dat ik zwyg." By de firma J. L. Beiers te Utrecht is ver schenen No. 176 van haar antiquarischen catalogus, bevattende partituren, piano-partituren met en zonder tekst, voor 2 en 4 handen, pianowerken voor 2 en 4 handen, werken over de geschiedenis en de theorie der muziek, drama's en werken over het tooneel. iiiHilmiiiliiiniiilliiiii In net Risinsenm. Voor hen, die weinig en nooit zonder bepaalde aanleiding het Rijksmuseum bezoeken is thans het gunstige oogenblik gekomen. Belangrijke veranderingen hebben plaats gehad sedert de verhuizing der schilderyen der vereeniging tot het vormen van eene openbare ver zameling van hedendaagsche kunst naar het Stedelyk museum, en de vrijgekomen wandruimte werd uitstekend tot betere plaatsing aangewend van veel moois, dat vroeger niet ten volle tot zyn recht kwam. En wel in de eerste plaats is dit ten goede gekomen aan de collectie van der Hoop, voor welke een der ontruimde zaaltjes werd ge annexeerd. Het is voldoende bekend hoe de groote zaal waarin deze verzameling geplaatst is, slechts gedeeltelijk goed is verlicht. Het naar het midden van het gebouw gelegen deel heeft te veel schaduw van een der hooge torens, de zuidelijke wand zoude in veel betere conditie kunnen zijn, ware niet het boven de kabinetten gelegen dak of mogelyk de hoogte der zaal oorzaak dat de daar gehangen schilderyen te weinig licht ontvangen en de sterker verlichte vloer soms hinderlijk daarin spiegelt. Deze gebreken, by het sterke voorjaarslicht min der opvallend, zijn 's winters dikwijls hinderlijk. Het bly'kt al dadelijk hoe met deze omstan digheden bij de schikking is rekening gehouden. Wat de salon-carréis voor het Louvre, is in zekeren zin deze zaal voor het Rijksmuseum, en al zou de rangschikking van de gansche verza meling er by winnen wanneer deze legaten niet geschonken werden op voorwaarde, dat ze een geheel zouden bleven vormen, zooals ook bij die van de heeren Dupper, Jhr. van de Poll en De Witte van Citters het geval is; wanneer het als IIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIII iififtiiiiiiitiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii CHIFFOIM's HUWELIJK, 7) Naar 't Fransch, van GYP. IV. Heb je ChifTon van morgen soms ge zien vroeg de heer de Bray aan de mar kiezin, die, even voor het ontbijt, de biblio theekkamer binnentrad, waar hij met zijn broeder zat te praten. Neen ... jij ? ... Ik wel; ik ben haar tegen een uur of negen in de rue des Benedictins tegengeko men... zei oom Mare; ze liep als een haas, met ouden Jean achter haar aan ... Wat!... is ze uitgegaan? schreeuwde de markiezin, dadelijk boos; zonder mijn permissie ? ... Ze is zeker naar de mis gegaan zei de heer de Bray verzoenend. Naar de mis! daar komt ze nooit!,. . behalve Zondags ... Daar is ze al terug zei Mare, die naar het venster was getreden, ze is op de plaats inet Lucie.... »Lucie" was de barones de Givry, een volle nicht van den heer de Bray. Zij trad de bibliotheek binnen, gevolgd door Chiffon, die met een onverschillig gezicht en den neus uittartend in de lucht, achter haar aanstapte Zonder de jonge vrouw zelfs met een groet te verwaardigen, vroeg de markiezin dreigend lier een bijna compleet geheel vormt, willen we ons alleen verheugen, aldus zonder veel zoeken zooveel van het allerbeste bijeen te vinden. Van de Hoogh, dien men noch in het Mauritsmis, noch in Boymans aantreft, vindt men hier vier uitstekende specimens ; Vermeer, Rembrandt en Ruisdael zijn alle in meesterstukken vertegen woordigd, dit maakt deze zaal tot een plekje, waarheen zij, die genieten willen van deglorie onzer L7e eeuwsche kunst bij voorkeur hunne schreden zullen richten. En dit is het wat de yverige Directeur, de leer Fr. D. O. Obreen, wel zeer blijkbaar heeft willen doen uitkomen. Van uit de kabinetten binnenkomende vinden we de Isaack van Ostade en de Jan Steen even als de Hobbema op hun vroegere plaats. Dit aatste schildery komt in het sterke voorjaars licht zeer goed tot zijn recht. Dan vinden we het blauwe vrouwtje van Ver meer wat lager geplaatst. Het is mij altijd nog duister hoe dit bij sommigen, afgezien van de conservatie, voor een bedorven schilderij moet gelden. Er is geen enkele reden aan te nemen, dat liet effect en de toonverdeeling anders geweest zouden zijn, de eenigzins geel geworden vernis daargelaten. Zelden heeft Vermeer delicater geschilderd en het is een van de volmaakste specimens uit zijn rijpste periode. Onder schilders geldt het als het mooiste schilderytje der gansche museum collectie. Het buitenhuisje van de Hoogh is een waardige nabuur hiervan en weinig minder sterk is hierin de lichtwerking uitgedrukt. Het is zeer opvallend, hoe weinig passend de barokke omlijsting is om dit sobere rechtlijnige schilderijtje. Deze doet geheel het tegendeel van de aandacht er op concentreeren. Dan het Joodsche bruidje met zooveel brio geschilderd, de Brief van de Hoogh, de Emmanuel de Witte en op het midden het riviergezicht bij Wijk by Duurstede, een van zijn impo santste meesterstukken. Verder gaande bleven het zieke vrouwtje van Jan Steen, de Adriaan van Ostade en de Dirk Hals 1) (musiceerende dame) hunne plaats be houden, maar vinden we tevens a la rampe ge bracht een uitstekende Brekelenkam (werkplaats van een kleermaker) en de bekende Steen, Wat baet er kaers of bril. De dwarse wand trapzijde bevat de buitenlanders, in het midden het groote Spaansche ruiterstuk en daaromheen gegroepeerd prachtige stukken van Rubens, van Dyck en Teniers. Den zuidelijken wand volgende, zien we daar achtereenvolgens de Spinster van Maes, Soo d' Oude Songen, Soo pijpen de Jongen, van Jan Steen, bijna zoo mooi als zijn meesterstuk in de collectie Steengracht van Duivenvoorde in den Haag. Dan nog het mooie avondje van Aert van der Keer en zijn wintert]e, het zoo gevoelig geschil derde binnenhuisje van de Hoogh en de fijne Metsu. Maar de voornaamste verrassing wacht ons in de nieuw geannexeerde bijzaal. Aan den westelijken wand de groote waterval van Ruisdael en daarover nog twee zeer belangrijke. Het is werkelijk een openbaring. Terwijl men bij de vroegere plaatsing de diepe 1) De redenen waarom deze, de oude, attributie mij het aannemelijkst voorkomt hoop ik later uit een te zetten. MH1II1II1IIIIII1IIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIHIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHII met haar schrille, doordringende stem, waar voor Coryse altijd de oogen half dichtkneep: Waar kom je vandaan'?.. . Van Saint- Marcien ... antwoordde het meisje. Wat? ... En anders ga je nooit naar de mis!... 'k Ben ook niet naar de mis geweest... Wat moest je daar dan doen?... AbbéChatel spreken ... Waarom ? . . . Omdat ik hem iets te vragen had . . Zoo! riep mevrouw de Bray onrus tig, en wat heeft hij geantwoord ? .. . Alvorens te zeggen wat hij geantwoorc heeft, zou ik misschien eerst eens moeten vertellen wat ik hem gevraagd heb ? .. . en lachend voegde zij er bij : Maar dat zou veel te lang duren!. . - Zoo, vroeg de heer de Bray aan mevrouw de Givry, dus jelui hebt elkaar in de biecht bij abbéChatel aangetroffen ?.. Neen ... gaf de jonge vrouw eenigszins verlegen ten antwoord. Hij is mijl biechtvader niet meer .. . Is 't mogelijk ? .. . riep de markies verbaasd, jij die nooit een vinger hebl uitgestoken, zonder hem eerst te gaan vragen in welke richting je hem moest uitsteken!.. jij, die onophoudelijk over hem sprak ... te veel zelfs, onder ons gezegd .. . Wel! wel wat is jou in vredesnaam overkomen ? ... Lucie de Givry, een lange, beenige vrouw van acht en twintig jaren, donker van uiter lijk en verstoken van alle bekoorlijkheid was in Pont-sur-Sarthe bekend om haa strenge, bekrompen en vermoeiende gods vrucht. Overigens was zij niet onverdraag zaam, dat wil zeggen, zij bemoeide zich nooi ombere ernst van deze stukken slechts kon ver moeden, kan men er thans ten volle de impressie ran ontvangen, die deze machtige kunst ons vermag te geven. De kleinste, 1661 gedateerd, stelt geheel het zelfde voor als een Hobbema van 1G62 in de collectie Kums te Antwerpen. Deze was toen onder Ruisdaels invloed gekomen. Jater zal die van Hobbema blijken in de late Ruisdaels als b.v. in de lucht van de kleinste der beide watervallen. Tusschen beiden is steeds voeling aan te toonen en de meening van Michel dat het Judencirchhof te Dresden tot zy'n laatste werk behoort tornt mij zonder veel grond voor. Dan op den zuidelijken wand het deftige vrouwenportret van Frans Hals, het Kanonschot door W. v. d. Velde en de kleine Hobbema met een prachtige lucht. Verder vinden we hier twee superbe Pottertjes, het mooie koetje van Cuyp en zyn avond-impressie (gezicht op Dordt), jet binnenhuisje met invallend zonlicht van de Hoogh, waarin we zyn mooiste kwaliteiten terug vinden, Everdingen, nog twee uitstekende marines van v. d. Velde, een uitstekend geconserveerde van der Heyden en een kleine Jan Steen. Aldus door slechts weinige, maar uitstekende werken bijeen te brengen is dit wel het deftigste zaaltje van het Museum geworden. In het vol gende zaaltje vinden we als overgang naar de moderne kunst eenige schilderijen uit de vorige eeuw bijeengebracht. De Corn. Troost, Inspecteurs van het Collegium Medicum, op zijn 27ste jaar geschilderd, is, wan neer men rekent het toenmalige verval onzer kunst, werkelijk een zeer opmerkelijk schilderij, dat ons beter blijk geeft van zijn talent dan het onbehagelijke, vroeger te sterk schoongemaakte doek (met den weesjongen) aan de overzijde. Velen zouden er zich over kunnen troosten deze overbodige Troost hier te missen. Ook in de eerezaal hadden eenige verschik kingen plaats. Naast de sedert het vorig jaar geplaatste Jongens door Frans Hals (school van) dat mij nog steeds als een zeer vroeg werk van den meester zelf waarschijnlijker voorkomt, zoowel om de factuur als om het costuutn, zijn thans geplaatst de aan Drost toegeschreven Herodias met het hoofd van Johannes den Dooper en de Lievens, Samson en Delila. Het eerste wordt ook aan Carel Fabritius toegeschreven, misschien zal, nu het mogelijk is het stuk op de hand te bestudeeren, met meer zekerheid kunnen worden bepaald wie de maker is. Deze Herodias is wel het werk van een van Rembrandts meest begaafde leerlingen en een van de uitstekendste schoolwerken. Merkwaardig is hoe de oude vrouw ook voor komt op de 1638 gedateerde Flinck, Izaiik zegent Jacob, aan de overzijde. Daar hing ook een uitstekend specimen van Ruisdael's watervallen dat thans in het volgende kabinet als pendant van de Cuyp is geplaatst. In de westelijke paviljoenzaal vinden we thans de Ferd. Bol en de Ovens uit de zaal van der Hoop en eenige nieuwe aanwinsten, een Jan Pynas van Kilo, het vorig jaar aangekocht (Mozes verandert het water in bloed) en de volgende door Dr. A. Bredius geschonken n.l. Jacob Pynas (van 1628) Paulus en Barnabas te Lystre, David Colijns (1G27) Hemelvaart van Elia, een stads gezicht van Balthasar van V een en een aardig landschap van Pieter Stalpert. Daar eerlang de vroegere Haarlemsche collectie met het doen en laten van anderen, die anders dachten of leefden dan zij. Min of meer beweeglijk van aard, gaf zij zich met hart en ziel over aan de liefdadigheid en aan de vermaken der wereld, die zooals oom Mare zeer terecht zeide haar met zwarten ondank beloonde. Niet dat zij onaan genaam of dom was, maar zij mishaagde door enkele hebbelijkheden en vooral door een algeheel gebrek aan jeugd en bevallig' heid. De vrouwen werden afgeschrikt door haar zeer strenge en werkelijke deugdzaam heid; de mannen konden haar heur onbevalligheid niet vergeven, en Lucie werd alleen gewaardeerd door haar eigen familie, waar allen haar lief hadden om haar goede hoe danigheden en haar naieve hartelijkheid. Herhaal eens even wat je daar net aan Pierre vertelde ... zeide oom Mare, den verbaasde spelend. Gewillig herhaalde mevrouw de Givry : Ik ga niet meer bij hem ter biecht. .. Hebben jelui gekibbeld ? . .. Volstrekt niet. .. maar hij zelf heeft 't niet langer gewild . . . Sinds wanneer? vroeg Chiffon, niet minder verbaasd. Sedert mijn bal. . . het bal dat ik ter gelegenheid van de wedrennen heb gegeven . . . Wat kon hem dat bal van jou schelen ? vroeg oom Mare hij zal toch wel wijzer zijn, dan zich met zulke dingen te be moeien ? ... O! riep Lucie levendig hij kan 't niet helpen, de arme abbé!... 't is heelemaal mijn eigen schuld! ... ik ben hem een dag of wat vooraf permissie gaan vragen, het bal te mogen geven .. . - En?... met den slag van Waterloo naar een bygebouw, dat men van uit de admiralenzaal zal bereiken, gaat verhuizen, zal het te kort aan goed ver lichte wandruimte spoedig weder eenigzins wor den opgeheven. Naar wij vernemen is het over de Staalmeesters vrygekomen vak bestemd voor de schil derijen uit de door het Bijk aangekochte verza meling, betrekking hebbende op Admiraal de Ruyter, waaronder een uitstekende Emanuel de Witte, voorstellende het praalgraf in de Nieuwe Kerk. In de voorhal hangen tydelijk drie buitenge woon mooie wandtapijten uit het laatst der XVe eeuw, in bruikleen afgestaan door Baron E. van Zuylen van Nyevelt van de Haer. C. . 'T HOOFT. «HUI iiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimii iiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiinmin Tentoonstelling fysinnller Büffa, Een van de vele kanten van de moderne Hollandsche schilderschool, waartegen de reactie gaandeweg hoe langer hoe grooter schynt te wor den geenszins voortkomend 'uit de gedachte van rusteloos zoekenden aan niet bereiken daar tegen zyn de werken van Poggenbeek en Bastert een bewijs maar meer uit een verplaatsing, een. verhooging van het te bereiken ideaal dat gene waartegen langzaam maar steeds stelliger geöpposeerd wordt in onze schilderkunst, is het impressionisme, de kunst die den indruk van het moment heeft willen vasthouden in oogenblikkelijk genialen paletgreep, na spontaan gekregen aan doening door prachtig natuurmooi. Oogenblikkelijkheid was een van de allereerste drijfveeren tot deze kunst, vandaar haar onegaalheid in bereiken, haar soms zenuwachtige schetsmatig heid, haar bijna alleen maar geschikt zijn voor stu diën en daarin dan ook haar hoogsten bloei bereiken. Want als de indruk van het mooi geziene, die zelden langer dan zeer kort duurt, na eenigen tijd, en met haar de prikkel tot vasthouden op het doek verflauwd en door eigen fantasie ver anderd is, kan ook het werk dat de uitdruk king zijn zal van dien indruk van het eerste moment, die frischheid niet meer bereiken, die de oorspronkelijke visie aan het oog en soms aan het werk gaf. Maar hopelijk is het minder tegen de genialiteit die getoond werd bij het bereiken in dit zoo loffelijke streven, dat van meer overdacht, van meer objectief standpunt geprotesteerd wordt,dan wel juist tegen den minder solieden grondslag, geheel in het gevoel berustend, dien een zoodanige manier van zien en werken, geeft. Want au fond heeft elk kunstwerk het aller hoogste streven naar schoonheid met alle andere kunstwerken gemeen, tot welke school, tijd, godsdienst, generatie, of hoe men het ook noemen wil, behoorend; alleen bleek voor sommigen die schoonheid niet alleen in den vorm verscholen, maar rakend aan diepere vragen, en rekende hij het zich tot heiligen plicht naar meer te zoeken, waar anderen, minder objectief, door liefde tot dat schoone, deze eene groote vereischte van een kunstwerk soms meer nabij kwamen. En in dit zuiver picturaal-streven, niet alleen, maar voor alle takken van kunst en kunstindustrie, zal wellicht na tijden blijken dat ook hier, princi pieel, weinig nieuws meer onder de zon kan komen, en dat minder het goede voort zal komen uit renovatie van beginsel en uitvoering, dan wel uit een bijna algeheel terugkeeren tot van altijd IIIIIIIIIIU iiniiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiliiiiiM En hij zei: »Mijn kind, die dingen gaan mij volstrekt niet aan!" Hij is een door en door verstandig man . . . Ik heb aangedrongen . . . maar hij wilde naar niets luisteren ... hij zei alleen: »Kom niet aan mij, die priester ben, verlof vragen om ten uwent vermaken aan te richten, waaraan de kerk haar goedkeuring niet hecht... ik mag u in die richting niet aan moedigen . .. Maar mijn man wil dat wij een bal zullen geven... - Welnu, geef uw bal... en kom mij dan zeggen dat gij 't hebt ge geven . . . dan zullen we 't wel weer schik ken ... Ja, maar ik doe het niet, of u moet 't goed vinden... Waarlijk, mijn dochter, gij brengt mij wel in een zeer won derlijke positie! ... De arme man had schoon gelijk! beaamde Mare de Bray lachend. 't Is een weerhaan! ... verklaarde de markiezin, die op het punt van priesters alleen de Jezuïeten recht van bestaan toe kende. Boos dat men kwaad sprak van den ouden abbé, dien zij zeer genegen was, vatte Coryse vuur : Een weerhaan! ... hij! ... nooit van zijn leven ! ... maar 't is toch in elk geval zijn vak niet, om de menschen van Pontsur Sarthe op te wekken om te dansen wat ? ... En zich tot mevrouw de Givry wendend : Maar er is n ding, Lucie, waar ik geen steek van begrijp ... er wordt geen bal gegeven, of jij bent er bij ... je doet haast niet anders dan van 't een naar 't andere loopen!... dus ik dacht dat je daarvoor J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl