De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 7 juni pagina 8

7 juni 1896 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 989 Lan» Alia-Taflema. (Naar het borstbeeld door E. Onslow-Ford.) Van Baldadigheid en Straatschenderij DOOR A. J. M. BROUWER ANCHER. Reeds poogde ik zoo nu en dan door korte schetsen verschillende toestanden uit vroeger eeuwen te teekenen, in de hoop daardoor bijdragen te leveren tot de kennis der zeden en gewoonten onzer voorvaderen, en geloof hebbende in het woord van onzen jongsten stadshistorieschrijver, ter Gouw, dat de Amsterdammer nog wel eens iets wil hooren van de oude geschiedenis zijner geboortestad, ont leende ik steeds mijn stof aan die geschiedenis. Het geval nu, dat die opstellen steeds geplaatst werden, gaf mij in de eerste plaats de overtuiging, dat ter Gouw de waarheid sprak, en secundo schenkt het mij het aangenaam vermoeden, dat ook mijne ?wijze van behandeling dier onderwerpen eenige belangstelling kon wekken, redenen waardoor ik moed gevoel nogmaals met een dergelijk stukje op te treden. En de oorzaak, die mij bovengesteld onderwerp deed kiezen, is de juist heden ten dage zoo vaak gehoorde klacht over de ergelijke wijze waarop de Amsterdamsche straatjongen zich gedraagt. Het is echter in 't geheel mijn plan niet een verdedigingswoord voor die kwajongens te uiten, en evenmin om mij te gaan verdiepen in een stel selmatige opsporing van de omstandigheden, door wier samenwerking de tegenwoordige onder de straatjeugd heerschende geest van baldadigheid gewekt werd; doch wil ik u alleen verzoeken met mij een oogenblik te verwijlen in de dagen van olim, waarbij ik mij echter niet alleen tot de jeugd zal bepalen, maar ook de handelingen van ouderen van dagen beschouwen. Dit is een natuurlijk gevolg van de te behandelen ordonnanties, die meestal spreken van jongh off oudt, wijff off man, poirter off gast wye hij zij," waaruit blijkt, dat de over tredingen, waartegen zij uitgevaardigd werden, door lieden van allerlei leeftijd en van beiderlei kunne gepleegd werden. Zoo bijvoorbeeld spreekt een oude keur het ver bod uit voor iedereen, om aan de stadsvesten, binnen de muren of in de Nes met ballen, steenen of ,ander instrumenten" om het hoogst of verst te werpen, of daar te kolven of te kaatsen, en dat op boete van n pond en confiscatie van het wambuis. Een vreemde plaats voorzeker, die smalle Nes, om zulk soort van oefeningen en uitspanningen te houden, en terecht kwamen de vroede Mannen er tegen op met het oog op de persoonlijke veilig heid der voorbijgangers. Doch bij deze tijdkortingen kwamen hoegenaamd geene kwade bedoelingen in 't spel en was het slechts aan verregaande onna denkendheid toe te schrijven, dat men juist die terreinen tot speelplaatsen koos. Een ander geval is het echter met een keur van iet wat ouder datum, waaruit een ergerlijke kwaad willigheid spreekt. Zij komt op tegen het opbreken van straatsteenen ook al had men er niets kwaads mede in den zin maar vervolgt dan: »doch ware het dat men die steenen in zijn boezem stak en iemand daarmede wierp of kwetste of glazen ingooide," en die woorden geven ons het volk van een minder gunstige zijde te zien. Wie zich dan ook aan zulk een gluiperige euveldaad schuldig maakte, ^zou naar bevind van zaken ge straft worden, en de strafbepalingen, die men in die dagen geboekt vindt, staan ons borg, dat de overtreding dezer ordonnantie een streng vonnis ten gevolge had. Kroger en de gevangenen yan het Rand-Comité. (Punch.) Men rekene slechts naar het tweede lid der eerst aangehaalde keur. Daarin wordt den ouders ernstig op het hart gedrukt goed toe te zien, dat hun kinderen, hoe jong die mogen zijn, op de kerkhoven, noch op de straat of stadswallen met steenen werpen, en te verhoeden dat zij in de tuinen der burgers klimmen en er het ooft beder ven, want luidt het vermanend worden zij op diergelijke baldadigheden betrapt, men salse uptie caeeke setten ende daermede doen gelijck men mit cleyne diefgens doet," hetgeen zooveel zeggen wil als dat men hen een duchtig pak slaag zou toedienen. Ik meen tenminste hiertoe te mogen besluiten naar aanleiding der straf op eene mijns inziens niet meer laakbare handeling gesteld. Even als nog heden was de jeugd dier dagen zeer tot plukbaren en vechten geneigd en evenals men thans nog wel eens geheele schoolklassen, wel ge wapend met van harde knoopen voorziene riemen en touwen, met dikke linialen, zwaarwichtige schooltasschen of ander gemakkelijk verkrijgbaar wapentuig in vijandige stemming tegen elkander ziet oprukken, zag men in de 15e eeuw de jongens zich tot zulke legerbenden vereenigen en onder het roepen van //boye boye egellentier" of een ander krijgsgesehreeuw, dat het jeugdige bloed in sneller beweging bracht, op elkander instormen of trachten van uit de verte, door het werpen van klinkers en keien, de tegenpartij tot de aftocht te dwingen. Nu hadden de ouders wel is waar toe te zien, dat hun spruiten geen deel namen aan zulke vrijwillige krijgsoefeningen, en werden zij, in geval hun kind in handen van 's schouten dienaars raakte, in een boete van 10,000 steenen ten behoeve der stads vestingwerken geslagen maai, houdt maar eens een oog op de jongens als ze buitenshuis zijn ; en daarom zal ook wel niet iedere vader genegen geweest zijn zich zulk een zware opoffering voor zijn bengel te getroosten, te meer daar het weigeren hem vrij stond, maar in dat geval, ordenneerden de heeren, sall men die kinderen doen halen bij des Schouten ende der stede knechten, ende doen ze wel geeselen ende eorrigieren openbairliken optie plaetse (den Dam) voir die Kaeck in sulken schijn dat zij hem op een anderen tyde well wachten sullen." Men ziet, de heeren van het Gerecht dier dagen waren niet malsch in hun optreden waar het gold de goede orde en rust der stad te bewaren, en dit blijkt mede uit de zware geldboete van n Pond te verbeuren door hem of haar die aan de ver lokking om sneeuwballen te gooien geen weerstand kon bieden. In de dagen, waarover ik handel, was men bezig de stad met steenen vestingwerken te omgeven en werden Kloveniersburgwal en Singel haar buitenste grachten. Voor die //muraige" een kostbaar doch hoogst nuttig en noodig werk had de stads Regeering de meest mogelijke zorg, en niet minder voor het geschut, dat men er op plantte, en dit is niet te verwonderen, daar de veiligheid der vesten vooral van die verdedigingswerken afhing. Zoo was dan ook den 5en Februari 1481 afge kondigd geworden, dat niemand eenige //schoffieringe ander stede bussen, serpentynen ofte andere instrumenten" zou doen, daar men die baldadigheid mitten zwaerde rechten sall." In die strenge bepaling kwam echter den 17e" September van datzelfde jaar een mildere wijziging, terwijl de keur tevens meer uitbreiding kreeg. De ordonnantie van dien datum verbiedt het plegen van eenige //onstand ofte vermindertheyt" aan der stede ge schut en muren, zoowel aan diegenen, die van oudts gemaakt waren, als aan die welke men toen bezig was te bouwen, hetzij door er steenen af te breken en in het water te werpen, hetzij op eenige andere wijze, welk verbod zich mede uitstrekte tot de straten, die men langs de vesten aanlegde. De boete op de overtreding dezer keur gesteld, was voor hen, die boven de 15 jaren oud en in staat tot betalen waren, 40 Pond, zijnde het dubbele der geldboete op huisbraak gesteld, terwijl zij tevens verplicht waren de aangerichte schade op hunne kosten te doen herstellen. Aldus tenminste wanneer het kwaad bij dag gepleegd werd; ge beurde het bij nacht, dan werd de genoemde straf verzwaard met een crimineele of civiele correctie al naar ;,den gueden luyden van den gherechte duncken soude nae die gheleghentheyt van deizake dair toe behoirende." Maar 40 pond was een kapitale som, vooral in die tijden daar zij op ongeveer ? 480 van onzen tegenwoordige munt komt te staan, en menigeen was niet in staat haar op te brengen. Voor zoodanigen werd de geldboete dan ook veranderd, en wel daarin, dat men hen wel duer gheselen [sal] mit guede roeden naect ende bloet openbairlyck op die plaetse datter troede bloet nae comen sal; dat ghedaen sal mense een sekere tijdt te water ende te brode in die vanghenisse legghen ende dair en boven noch der stede verbieden moghen, uaedat hoer misdaet eyschende waer," terwijl in geval dat nacht en o n t ij d er als een ver zwarende omstandigheid bij kwam, men de misdaad rechten mocht aan 's zondaars lijff, leeden off goeden." In het derde geval, namelijk wanneer de over treder den leeftijd van 15 jaren nog niet bereikt had, maar toch reeds oud en wijs genoeg was om het onderscheid tusschen goed en kwaad te kennen, werd de bovengenoemde geseling, opsluiting en verbanning toegepast, terwijl wanueer het een on bemiddelde vrouw was, die de baldadigheid pleegde, deze veroordeeld werd een zwaren steen, dien men haar door middel van een stevige ijzeren ketting om den hals bond, de geheele stad in 't ronde te dragen, om daarna een zekeren tijd op water en brood, int gat" gelegd te worden. Voor zeer jeugdige kinderen bleven, als altijd, de ouders aansprakelijk. Ik sprak hierboven van eene baldadigheid, die zich uitte door het ingooien van ruiten, en dit brengt mij eene draconischc straf bepaling te binnen. In November van den jare 1178 hadden eenige moedwilligen zich vergrepen aan de vensters van Jan Claeszoon Persyn, Air. Willem Andrieszoon, Reyner die Maelre en Reyner Zwoens en nu daagde het Gerecht deu 'Jen dier maand de daders in binnea 8 dagen, wanneer zij in de stad waren, en zoo zij deze verlaten hadden, binnen S dagen na hunne terugkomst, en wel op straffe, dat hem, die aan deze oproeping geen gehoor gaf en ontdekt, werd, de rechterhand zou worden afgekapt welke verminking hij echter door het betalen van 100 pond kon ontgaan. Voorts werd bepaald, dat deze straf voortaan zou worden toegepast op een ieder die zich bij nacht en ontijde aan dezen moedwil schuldig maakte, wanneer hij zich zelf als de dader bij de Heeren bekend maakte; werd hij echter door een ander ontdekt, dan werd de straf ver dubbeld en kostte het hem beide handen of 200 pond. Of deze gruwelijke straf ooit in hare volle streng heid is toegepast geworden, mocht mij niet blijken, doch voldoende kenschetsend voor de tijden is het, dat men haar uitvond en deed afkondigen. Een ieder mijner lezers kent voorzeker ter Gouw's werkje in de Kal verstraat" en herrinnert zich dan ook het rumoerig straattafreeltje daarin geschetst naar aanleiding van de Vastelavond optocht van het dronkemansgilde. Doch zulke woeste omme gangen met wapperende banieren en dwalmende fakkels, onder tromgeroffel of bekkenslag en luid gejoel en geschreeuw der deelnemers waren niet uitsluitend aan dien avond verbonden en ook geens zins aan dat gilde alleen eigen, zooals uit meenige oude ordonnantie blijkt. Onze voorvaderen schepten er een bijzonder behagen in zich te maskeeren, of zooals men in 15e eeuwsch Hollandsch zeide, voir momme of voir dyvel" te loopen //mit verdecte aensichten.'' Tegen deze liefhebberij kwamen de heeren telkens en telkens weer op, want achter die maskers school meenige spitsboef en bleef meenige misdaad ten eeuwige dagen verborgen. In vaak groote benden trokken zulke gemaskerden dan de geheele stad door //met geclanck van beekenen ende onbehoirlike cryten," niet zelden den vreedzamen burger, die zich ongelukkiger wijze op hun weg vertoonde, aanrandende, om hem onder be dreigingen, die licht tot mishandelingen oversloegen, geld af te persen. Ook de woningen der ingezetenen moesten het meenig maal ontgelden. Met ruw ge weld beukten de zware knuppels, waarmede de troep gewoonlijk gewapend was, op deuren en vensterluiken en het eenige wat de bewoner doen kon, om voor verdere en grootere onaangenaam heden gespaard te blijven, was het geven van een ruim drinkgeld. Op dat loopen voor momme" stond een zware geldboete en was het den dienaars van den schout en //alle andere die daer macht of bebben," in 1477 gelast geworden de personen, die zij aldus i' vermomd op straat ontmoetten, de maskers van het gelaat en de andere maskarade plunje, waar mede zij zich onkenbaar poogien te maken, van 't lijf te rukken en hun namen den schout bekend te maken. En gebeurde het dan, dat zoo'n ont maskerde zich verweerde of anderen tot tegenstand ophitste, of den dienaar van de wet iets misdeed, hetzij met woorden of daden, die souden die scout ende gerecht alsoe scarpelick ende grootelick eorrigieren als dairtoe behoeren soude; en hierin en sall men noch en wil men nyemant ansieu noch verschoonen," waarop de ordonnantie eindigt met den welmeenenden raad: elck wacht hem voir mysdoen ende voir syn schade." Die bekkens gebruikte men echter niet alleen om oorverdoovend rustvcrstorend geraas te maken, doeh ook maar al te vaak als projectielen. Van daar dat in 1472 op een boete drie pond verboden werd bij avondtijd met zulke instrumenten langs de straat te smijten, en dat zulk een worp de treurigste gevolgen kon hebben, ondervond de per soon, die er in den nacht van den 24C" op den 25en Januari 1484 door getroffen werd en er in «sorge ende pericule van synen lyve" door geraakte. De Heeren namen deze verwonding hoog op, en gelasten den handdadige zich bekend te maken, onder bedreiging de daad als moord te zullen vonnissen, wanneer hij door een ander den Gerechte ontdekt werd. Die nachtelijke straatschenderijen werden niet weinig iu de hand gewerkt door het totaal gemis aan straatverlichting, want het enkele kaarsje dat men aan den opgang eener brug kon zien branden, wanneer men ten minste niet vergeten had het aau te steken of dat het niet door den wind was uit geblazen, nog het zwakke schijnsel van een smeerkaais, dat hier en daar door de ruiten eener woning drong, mag geteld worden. Men gevoelde dat gemis diep, doch wist er toen nog op geen andere wijze in te voorzien, dan door op een boete van twee pond te gebieden, dat een ieder, die na het luiden vau de avondklok zich nog op straat wilde bcParis yant Men nne noce. (La Sühouette.) »Ik zou opgeruimde denkbeelden de overhand willen zien krijgen." (Brief van Philippe van Orleans, pretendent en prince-gainélle, aan den hertog d'Audiifret-Pasquier.) geven, een brandende lantaarn moest mede nemen ; welke verordening van den 10e" December 1491 dagteekent. Een keur van den jare 1478 doet ons nog een ander soort nachtelijke straatboeven kennen. Zij worden beschreven als personen, /,die gewoenlick zijn bij nacht ende bij ontyden die strate te gebruycken, dicwijl maleanderen off anderen goeden lieden quetsen sonder woirde off wederwoirde tegens maleanderen te hebben, off sonder die een den anderen te kennen, off als dair vrouwen persoonen comen gaen bij der straten, tzij alleen of met een man, willen zij die vrouwen nemen ende dwingen die mit hem te gaen dairt hem belieft, ende indien die man die vrouwe hem niet nemen en will laten, soe steken ende questen zij die man ende dicwyll beide, die man en die wijff, off doen ander fortsen ende onstantelycke saken." Tegen zulke geweldenaars moesten krachtige middelen aangewend worden, en daarom besloten de Heeren van den Gerechte zoodanig volk, wanneer zij ze in handen kregen, //scarpelick [te] eorrigieren ende rechten boven die boeten die dair toe staen" en voortaan geen verzachtende omstandigheden, als //dronckeuscap ofte anders" meer aan te nemen. och wat baten keuren en verordeningen hoe streng en wreed zelfs, zij mogen luiden, wanneer er niet tevens gezorgd wordt voor een voldoend aantal personen om ze met kracht te handhaven en onze oude Amstelstad kon in die dagen wel allerminst op een sterk politiemacht bogen. Wel had zij haar schouten - en der stede dienaars en haar nachtwakers, maar in een te gering aantal voor het steeds stijgende bevolkingscijfer. De kwet singen en doodslagen, ondanks het oud en streng verbod tegen het dragen van wapenen, de aan randingen op den publieken weg en de inbraken waren dan ook nog al veelvuldig, en het moet den Schout meningmaal ongelo .flijk veel moeite en hoofdbreken gekost hebben met zijn zwak personeel naar al die zaken grondig onderzoek te doen. Daarbij werd zijn taak nog aanmerkelijk verzwaard door de m vele opzichten zeer doelmatige veror dening, dat alle chirurgijns de verwondingen waar bij hunne hulp werd ingeroepen, den schout moesten aangeven, en wel op denzelfden dag waarop zij zulk een patiënt het eerste verband gelegd hadden ? eene verplichting, die zij wel trouw zullen nagekomen zijn, daar er bij nalatigheid een boete van drie pond op stond. Onder de meest gebruikelijke middelen, om eenigszins in die zwakheid der politiemacht te voorzien en achter de namen en verblijfplaatsen der plegers van zulke misdaden te komen, was het speculeeren op de hebzucht der menschen, door het uitloven van hooge geldpremiën voor de aan brengers. Een ander middel poogde men te vinden in het toezeggen van vrijdom van straf aau de medeEen AMerieten-streel (Lustige Piliiücr.) KAMT/ lAi/rafiir): >Die termijnhandel-stut deugt niet meer, die moet weg!" Diiitxclie iiioleiiuar: >llou je handen t'huis ! Je gooit me den heelen molen om!"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl