De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 14 juni pagina 6

14 juni 1896 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 990 Nergens is tevens de remedie gemakkelijker aan te brengen dan juist in de Bembrandtzaal zelve. In Berlijn gaat men een nieuw Museum bouwen waarvan de' kabinetten op het zuiden zullen lig gen, dus volkomen op het zelfde licht als de achterzijde van het Rijksmuseum. Door het aan brengen van een hoog vierkant venster en het dichtmaken van de kap ware de centrale plaat sing behouden en de Nachtwacht gered. Dan zoude weer, als vroeger in het Trippenhuis, het meesterwerk in vollen luister stralen, dan eerst zoude Rembrandt weer naar waarde zijn geëerd. Dit bedenkende verbaast men zich, hoe dergelyke toestanden zoo gelijkmoedig worden aan vaard, en niet schilders en liefhebbers zich vereenigen en ten slotte niet de stem van enkelen, maar de wil van velen beslist in zoo groote belangen. C. G. 'T HOOFT. In de kunstzaal »Pictura", 19 Wolvenstraat, firma A. Preyer, is geëxposeerd een aquarel van Jan van Essen »Leeuwen", benevens een schilderij van Bosboom en een van Willem Maris. Bjj de firma E. J. van Wisselingh & Co., Spui 23, is tentoongesteld een schilderij van M. van der Maarel «Bloemenverkoopster". De kunsthandelaar Meyer W. Goudeket stelt in z\jn Kunstzaal ten toon een schilderij van Anth. Beek «Kevelaargangers". NIEUWE UITGAVEN. Vau de Volksuitgave der werken van JUSTUS VAN MAURIK, bij de firma Van Holkema & Waren dorf, is thans verschenen Kratcs. Een afpfcenru ontwem voor eei yan Oom Paul te Pretoria, (Puck.) HETSJES De man aan de Geyangenisport, of de Geschiedenis van een ouden dief, uit de Daily News naverteld. Onlangs, op een avond, werd de jaarlyksche meeting gehouden voor het Tehuis voor ontslagen gevangenen, van het Heilsleger. Het Tehuis staat in King's cross, en de vrijgelaten gevan genen, die daar gastvrijheid zoeken, worden er naar lichaam en ziel wel verzorgd. Maar moeielyk is het, een gewoontemisdadiger een nieuwe zedelyke ruggegraat in het geraamte te zetten. De wegen van het misdadigersgemoed liggen voor de psycholoog gesloten. Misschien zal het volgend gesprek met een zeer ouden dief in dit mysterie eenig licht verspreiden. De dief in kwestie heeft zich sedert lang uit >zaken" teruggetrokken; hij is een oud man, van eer biedwaardig voorkomen ; nu is hij portier in dit zelfde Tehuis, en een van zijn plichten is, de ontslagen gevangenen bij te poort op te wachten. Bij voorkeur zoekt hij Pentonville Hul op, waar gij hem iederen morgen kunt zien op en neer stappen als een schildwacht, den blik gericht naar de sombere poort. De geschiedenis van zijn redding, gelijk hij die zelf vertelt, is als volgt: Den morgen dat ik ontslagen werd uit de gevangenis, liep ik de stad door tot het donker was, en toen ging ik zitten op een breede stoep in een nauwe steeg, achter de Horse Shoe brouwerij in Tottenham Court-road. Toen alles rustig was, strekte ik mij languit op de stoep, en dommelde den nacht door. Het was in Mei, en niet heel koud, anders zou ik het niet hebben uitgehouden. Des morgens schudde ik juist de dauw van my'n kleeren, toen twee mannen voorbij kwamen, en stilhielden, en mij aankeken. «Wel, Daddy," zei een van hen, «dit is een hard bed, dat gij opgezocht hebt.'" »Hard genoeg," antwoordde ik. «Kunt gij geen betere plaats vinden om te slapen ?" «Neen menheer. Het zit er niet aan." GastonlParis. Het nieuwbenoemde lid der Fransche Académie. «Waarom probeert gij het niet bij het Heilsleger?" vroeg de tnder na een oogenblik. »Zij zullen wel iets voor je doen." Ik lachte. »Kijk eens mijnheer," zeide ik. »Gij weet niet tot wien gij spreekt. Zij zouden met my' niet te doen willen hebben. Ik ben te slecht. Ik ben al mijn leven een dief geweest." Nu, nadat wy' nog wat gepraat hadden, gaf een van de twee mij twee shillings, en hij raadde my, naar den shelter van het Leger te gaan in Clerkenwell; en toen gingen zij heen. Ik kocht wat eten voor het geld, en wat tabak, en ik hield drie stuivers over voor een bed. Maar den geheelen dag dacht ik aan den shelter. »Ik behoef het niet te probeeren", overtuigde ik mijzelf. »Zij zouden mij er niet in laten." Maar het einde was, dat mijne nieuwsgierigheid de overhand kreeg, en ik stond tegen zevenen voor de deur, met een hoop andere mannen, en het laatst van allen ging ik naar binnen. Toen ik mijn drie stuivers betaald had, ging ik naar de binnenplaats, waar ik kommen met water, hand doeken en zeep vond, en nadat ik mij had gewasschen, ging ik zitten en rookte een pijpje, met de gedachte, dat ik goed afwas. Vervolgens ging ik naar boven, en zag hen rondloopen met kannen cacao en bladen met brood. »Te goed voor jou", zei ik tot mijzelf, en nam er geen notitie meer van, want ik had geen geld meer om eten te koopen, hoewel ik nog graag wat gehad zou hebben. Plotseling riep iemand : »Toe dan, Daddy, oude heer, neem een kop. Het is beter dan de beste ale". »Ik heb geen geld", zeide ik. «Weet gy' dan niet. dat gij voor drie stuivers recht hebt op een kop cacao en wat avondbrood, en 's morgens hetzelfde ?" zeide de soldaat. »Wat!" antwoordde ik. «Mijnheer, woudt gij my vertellen dat ik hier te slapen krijg met avondeten en ontbijt voor drie stuivers '(" »Juist", zeide de soldaat. »Hoor eens, mijnheer, ik kwam hier uit nieuws gierigheid, maar dit is de beste gelegenheid van alle waar ik ooit een voet gezet heb. Gij kunt my opschrijven als een geregelden gast. Die drie stuivers zal ik wel op de een of andere manier weten machtig te worden." »0," antwoordde hij, »er is nog een betere gelegenheid dan hier.'" »Als dat waar is, teeken ik er voor," antwoordde ik, en ik at mijn brood op, en wachtte, nieuws gierig wat dat kon zijn. Weldra vond ik het. Kort daarna begonnen zij een samenkomst. Ik lette er eerst niet op, tot ik een stem hoorde, die ik meende te kennen. »Als dat het geluid van den ouden Appel-Bloesem niet is, ben ik een fatsoenlijk man," zeide ik. Dus ging ik langzaam naar voren. Waarachtig, het was Appel-Bloesem, in een bloedrooden jersey, hij sprak als een dominee, en wilde dat wij allen ons lieten redden. Den laatsten keer dat ik hem had gezien, kreeg hij vijftig geeselslagen te Portland. Ik keek hem zoo stijf aan, dat hy mij opmerkte, en ging toen achter in de zaal zitten. «Nu, dit is een fijne historie," dacht ik bij mijzelf, mij den ouden Appel-Bloesem herinnerende, die nog erger was dan ik. In eens schrikte ik op, door een tik op mijn schouder, en omziende zag ik Appel-Bloesem Van Charybdis in Scylla. »Met welke saus wil meneer de belasting schuldige worden verorberd 'i" in eigen persoon en den Kapitein zich over mij heenbuigen. Ik was zoo in de war, dat ik geen woord sprak, tot de Kapitein zeide: «Daddy, wilt gy uw hart niet schenken aan God ?" «God", antwoordde ik lachend. «Gy kent my' niet!" «O ja, ik ken u", zeide de Kapitein, en knikte Appel-Bloesem toe. Toen wist ik, dat ik een verloren man was, en ik zeide : «Mijnheer, hij kan u niet het vierde gedeelte van my'n verleden vertellen." »Dat behoeft ook niet", zeide de Kapitein, en hy vroeg mij weder: »Daddy, wilt gij uw hart niet schenken aan God ?'' »0 ga weg, en laat mij alleen. Ik zeg u, God wil niet te doen hebben met zulk een zondaar als ik ben". Maar ik een oogwenk trokken zij mij van mijn plaats en leidden mij naar de zondaarsbank. Toen knielde ik, met den kapitein, en herhaalde zijn woorden : «Heer, van dezen avond af zal ik U dienen, eerlijk en trouw". Toen ging ik terug naar mijn plaats, niet zeker, of ik wel recht bij my'n zinnen was. Maar dien nacht sliep ik als een roos, dat verzeker ik u. Toen ik des morgens uit ging, zeide de Kapitein tot mij : «Waar gaat gy heen, Daddy ?" «Dat weet ik zelf niet, mynheer. Maar ik zal hier terug komen." »Maar hoe zult gij geld krijgen ?" «Dat weet ik niet precies, mynheer. Toen ik uit de gevangenis kwam, had ik geen vrienden, nietwaar ? Ik had niemand die mij wilde helpen, nietwaar ? Ik kom terug, mynheer wees daar zeker van.'' »Wel, Daddy," zeide de Kapitein, »als gij geen geld kunt verdienen, vind ik zeker wel een bed voor u." »(iij zijt zeer goed, mijnheer, en ik dank u", antwoordde ik. En ik ging heen, sterk aange daan. Toen ik opkeek, bemerkte ik dat mijn beenen mij weder bij de Horse Shoe Brouwerij hadden gebracht, en ik ging weer op de stoep zitten en stopte mijn pijp. Maar ik was daar nog niet lang, of iemand riep: «Heidaar, kom eens hier!" Het was een man die achter een boekenstal stond. Hij kende mij van aangezicht, omdat hij mij had zien liggen op de stoep, toen de politie mij wegjoeg. Wat hebt gij van mij noodig?" zeide ik, op hem toegaande. «Ik wilde dat gij deze twee brieven voor mij weg bracht'', zeide hij. »Ja, ja, ik weet wie gij zijt", antwoordde hij, »ik wil u helpen." Het schijnt, dat de Kapitein mij gevolgd was, en hem had gesproken; maar toen wist ik dat niet. Ik was dus zeer verbaasd; maar ik nam de brieven aan, en bezorgde ze zoo gauw ik kon ; den een naar Chancery-lane en den ander naar Wellingtonstreet; en ik liep terug naar den boekenwinkel, zoo snel als mijn beenen mij konden dragen. »Ik heb ze bezorgd", zeide ik. »0," antwoordde hij, en keek mij vlak in de oogen. Toen stak hij de hand in zijn zak, en gaf mij een halven kroon. Ik stond verstomd, en keek er naar, nam het stuk in de eene, dan in de andere hand, en zoo vervolgens. »Waar kijkt gij naar?" zeide hij. «Is hij niet echt T' «Jawel, hij is echt, mijnheer", antwoordde ik. Maar ik draaide hem maar altijd heen en weer. »Wat vindt gij er dan niet goed aan V" * Niets, mijnheer." Wat scheelt u dan ?" >Ik heb hem verdiend, mijnheer, nietwaar?" vroeg ik, naar hem opziende. »Ja, gij hebt hem verdiend". »IIet is een klein stukje", zeide ik. »Is het niet genoeg ?" «Mijnheer, het is het eerste geldstuk, dat ik in mijn heele leven eerlijk verdiend heb, en ik ben bijna zeventig". Hij keek mij kalm aan, en zeide toen : >lloor eens Daddy, ik heb van tijd iemand noodig om een boodschap te doen. Als gij in de buurt zijt, zult gij mijn man zijn". >Dank u, mijnheer", zeide ik. >Ik geloof dat gij een goed man zijt". En ik ging weg. Maar met den halven kroon kwam de duivel. «Een halve pint zou je goed doen," zeide ik tot mijzelf. En hoe vaker ik het zei, des te beter klonk het, tot ik het bier bijna proefde. Ja, ik stond al op den drempel van een kroeg ; maar ik bleef staan. >Wat helpt het je, of je bekeerd bent," dacht ik, »als je daar binnengaat? Alsje er eenmaal zit, blijft hot niet bij een halve pint." En zonder aan iets anders te denken stoof ik holder-de-bolder de straat over en kocht een glas melk, en liep op een draf naar den Shelter. «Kapitein," hijgde ik, .hier, neem deze twee shillings, dan ben ik al vast voor een week ge borgen." Hoe komt gij aan al dit geld ?" vroeg hij lachend. Maar hij wist het heel goed. Ze willen beiden Mac Kinley helen! i I'iu-k.) i ^ IA w Ousti'tijli'i' (liiinliitiiit : «Hij hoort hij ons ! hij zegt het nog wel niet, maar hij zal het doen. \\'cKli-lijl;e. y.ilrcriitau, : »Dat kun je denken! hij hoort hij ons ! hij heeft het al dikwijls gezegd !" Clara Schnniann-¥ml t, Die geheele week liep ik langs de straat, ziende hoe de menschen het aanleggen om eerly'k te leven. Des Zondags avonds vroeg in den Kapi tein om een ouden zak, en hoewel hij zeer nieuws gierig was om te weten wat ik er mede wilde uitvoeren, weigerde ik, het hem te vertellen. Hij was zoo bang, dat ik mijn oude beroep weer wilde beginnen, dat hij een soldaat op mij af stuurde. »Daddy", zeide hy', »wat wilt gy' met den zak ? maar ik schude mijn hoofd maar. En daarna zeide hij : »Daddy, indien gij mij vertelt, wat gij met den zak wilt, zal ik drie nachten voor u betalen." »Waker," riep ik, »roep mij te gen zonsopgang." Toen de morgen kwam zeide de soldaat: «Nu, Daddy, wat wilt gy met den zak ?" »Ik zal het u zeggen," antwoordde ik. »Ik ga er de straten van Londen mee. arloopen, om te probeeren op eerlijke manier mijn brood te verdienen. Nu weet gij het". En meteen wierp ik den zak over mijn schouders, en ging uit. Toen begon ik vodden en beenen op te rapen, en touw en papier, en als de zak vol was sor teerde ik den voorraad, en verkocht het aan een koopman. De prijzen die hij mij betaalde, waren niet hoog : voor bruin papier een shilling de hon derd pond, voor enveloppen en schrijfpapier een halve penny het pond, voor touw een halve penny het pond, voor vet een penny het pond, voor vodden en beenen een penny de zes pond. Maar mijnheer, zij geven mij meer dan genoeg voor mijn geld in den shelter. En toen zij zagen dat het mij ernst was, werd ik bevorderd, en nu ben ik portier in het Tehuis voor ontslagen gevangenen en ik geef tickets uit te l'entonville, en houd dik wijls een stukje preek, evenals myn vriend Appel-Bloesem. iiiiMiHiiiiiiiiimiimiii Julius Pruüelman Brommeijer. We leven in een slechten moesson. Het wordt, zooals 't tegenwoordig gaat, onmogelijk voor me om den boel recht te houden. Je zou wel overal tegelijk moeten wezen, l'as heb je het hier ge stut, of daar begint het weer te kraken en te waggelen. De conservatieve begin selen zijn mij heilig, maar het heeft er veel van, alsof zij uitgevonden waren, om iemand, die het goed met ze meent, desperaat te maken, want op je mede standers kan je net zoo min vertrouwen als een dierentemmer op zijn gedresseerde leeuwen in de kooi. Op een goeden dag, wanneer je er in het geheel niet op verdacht bent, vliegen ze je naar de keel en zetten hun valsche tanden in je vleesch. Daar heb je nu het Handelsblad weer, of' althans dien Elout. Een fatsoenlijke naam, Elout. Je zou zeggen, in iemand die Elout heet kan geen slechte gedachte wortel schie ten. Een Eloutsziel moet een ziel zijn van de hoogste keur, 24 karaat. Maar jawel, wat schrijft nu zoo'n Eloutspen over de Moskousche ramp ? De eigenlijke oorzaakgevers zijn : de dompers, de stokstijven, de hopghartigen, de coiiscrratieceit." De conservatieven ! (u-. .S Luther en Böhringer mogen het mij vergeven, maar vloek eens niet, als je zoo iets leest! Het mankeert er nog maar aan, dat hij schreef: de dompers, de stokstij ven, de hopghartigen, de conservatieven, de Hronuneijcrs. En natuurlijk, dat zou hij wel gezegd hebben ook, als hij maar gedurfd had. Ondertusschen heb ik den stee_k wel gevoeld, dien hij uit Moskou, waar hij veilig zat, mij wou toebrengen. Ziet, grimmige, COHxcrra/.irmi dat was vandaag uir werk"; wel zeker, falsaris, dat was mijn werk en dat van allen, die even als ik niet te vangen zijn met die proletariers-leus van vrijheid, gelijkheid en broederschap, wat zooveel wil zeggen, als dat de heele wereld, de Bocht en de Jordaan samen uit n en dezelfden emmer putwater zullen mogen drinken. Omdat ik Elout en de rest tot dusverre daarvoor heb willen be waren en de beschaving hooghouden, gooit zoo'n blaaskakerige renegaat mij en mijn medestanders dat «grimmige conservatieven" naar het hoofd en roept hij ons toe: »Gij huivert voor de gestadige volksontwikke

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl