Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 990
Nergens is tevens de remedie gemakkelijker
aan te brengen dan juist in de Bembrandtzaal
zelve.
In Berlijn gaat men een nieuw Museum bouwen
waarvan de' kabinetten op het zuiden zullen lig
gen, dus volkomen op het zelfde licht als de
achterzijde van het Rijksmuseum. Door het aan
brengen van een hoog vierkant venster en het
dichtmaken van de kap ware de centrale plaat
sing behouden en de Nachtwacht gered. Dan
zoude weer, als vroeger in het Trippenhuis,
het meesterwerk in vollen luister stralen, dan
eerst zoude Rembrandt weer naar waarde zijn
geëerd.
Dit bedenkende verbaast men zich, hoe
dergelyke toestanden zoo gelijkmoedig worden aan
vaard, en niet schilders en liefhebbers zich
vereenigen en ten slotte niet de stem van enkelen,
maar de wil van velen beslist in zoo groote
belangen.
C. G. 'T HOOFT.
In de kunstzaal »Pictura", 19 Wolvenstraat,
firma A. Preyer, is geëxposeerd een aquarel van
Jan van Essen »Leeuwen", benevens een schilderij
van Bosboom en een van Willem Maris.
Bjj de firma E. J. van Wisselingh & Co.,
Spui 23, is tentoongesteld een schilderij van
M. van der Maarel «Bloemenverkoopster".
De kunsthandelaar Meyer W. Goudeket stelt
in z\jn Kunstzaal ten toon een schilderij van
Anth. Beek «Kevelaargangers".
NIEUWE UITGAVEN.
Vau de Volksuitgave der werken van JUSTUS
VAN MAURIK, bij de firma Van Holkema & Waren
dorf, is thans verschenen Kratcs.
Een afpfcenru ontwem voor eei
yan Oom Paul te Pretoria,
(Puck.)
HETSJES
De man aan de
Geyangenisport,
of de Geschiedenis van een ouden dief, uit de
Daily News naverteld.
Onlangs, op een avond, werd de jaarlyksche
meeting gehouden voor het Tehuis voor ontslagen
gevangenen, van het Heilsleger. Het Tehuis
staat in King's cross, en de vrijgelaten gevan
genen, die daar gastvrijheid zoeken, worden er
naar lichaam en ziel wel verzorgd. Maar moeielyk
is het, een gewoontemisdadiger een nieuwe
zedelyke ruggegraat in het geraamte te zetten. De
wegen van het misdadigersgemoed liggen voor
de psycholoog gesloten. Misschien zal het
volgend gesprek met een zeer ouden dief in
dit mysterie eenig licht verspreiden. De dief
in kwestie heeft zich sedert lang uit >zaken"
teruggetrokken; hij is een oud man, van eer
biedwaardig voorkomen ; nu is hij portier in dit
zelfde Tehuis, en een van zijn plichten is, de
ontslagen gevangenen bij te poort op te wachten.
Bij voorkeur zoekt hij Pentonville Hul op, waar
gij hem iederen morgen kunt zien op en neer
stappen als een schildwacht, den blik gericht
naar de sombere poort. De geschiedenis van zijn
redding, gelijk hij die zelf vertelt, is als volgt:
Den morgen dat ik ontslagen werd uit de
gevangenis, liep ik de stad door tot het donker
was, en toen ging ik zitten op een breede stoep
in een nauwe steeg, achter de Horse Shoe
brouwerij in Tottenham Court-road. Toen alles
rustig was, strekte ik mij languit op de stoep,
en dommelde den nacht door. Het was in Mei,
en niet heel koud, anders zou ik het niet hebben
uitgehouden. Des morgens schudde ik juist de
dauw van my'n kleeren, toen twee mannen voorbij
kwamen, en stilhielden, en mij aankeken.
«Wel, Daddy," zei een van hen, «dit is een
hard bed, dat gij opgezocht hebt.'"
»Hard genoeg," antwoordde ik.
«Kunt gij geen betere plaats vinden om te
slapen ?"
«Neen menheer. Het zit er niet aan."
GastonlParis.
Het nieuwbenoemde lid der Fransche Académie.
«Waarom probeert gij het niet bij het
Heilsleger?" vroeg de tnder na een oogenblik. »Zij
zullen wel iets voor je doen."
Ik lachte. »Kijk eens mijnheer," zeide ik. »Gij
weet niet tot wien gij spreekt. Zij zouden met
my' niet te doen willen hebben. Ik ben te slecht.
Ik ben al mijn leven een dief geweest."
Nu, nadat wy' nog wat gepraat hadden, gaf een
van de twee mij twee shillings, en hij raadde
my, naar den shelter van het Leger te gaan in
Clerkenwell; en toen gingen zij heen.
Ik kocht wat eten voor het geld, en wat tabak,
en ik hield drie stuivers over voor een bed.
Maar den geheelen dag dacht ik aan den shelter.
»Ik behoef het niet te probeeren", overtuigde ik
mijzelf. »Zij zouden mij er niet in laten." Maar
het einde was, dat mijne nieuwsgierigheid de
overhand kreeg, en ik stond tegen zevenen voor
de deur, met een hoop andere mannen, en het
laatst van allen ging ik naar binnen. Toen ik
mijn drie stuivers betaald had, ging ik naar de
binnenplaats, waar ik kommen met water, hand
doeken en zeep vond, en nadat ik mij had
gewasschen, ging ik zitten en rookte een pijpje,
met de gedachte, dat ik goed afwas. Vervolgens
ging ik naar boven, en zag hen rondloopen met
kannen cacao en bladen met brood. »Te goed
voor jou", zei ik tot mijzelf, en nam er geen
notitie meer van, want ik had geen geld meer
om eten te koopen, hoewel ik nog graag wat
gehad zou hebben.
Plotseling riep iemand : »Toe dan, Daddy,
oude heer, neem een kop. Het is beter dan de
beste ale".
»Ik heb geen geld", zeide ik.
«Weet gy' dan niet. dat gij voor drie stuivers
recht hebt op een kop cacao en wat avondbrood,
en 's morgens hetzelfde ?" zeide de soldaat.
»Wat!" antwoordde ik. «Mijnheer, woudt gij
my vertellen dat ik hier te slapen krijg met
avondeten en ontbijt voor drie stuivers '("
»Juist", zeide de soldaat.
»Hoor eens, mijnheer, ik kwam hier uit nieuws
gierigheid, maar dit is de beste gelegenheid van
alle waar ik ooit een voet gezet heb. Gij kunt
my opschrijven als een geregelden gast. Die drie
stuivers zal ik wel op de een of andere manier
weten machtig te worden."
»0," antwoordde hij, »er is nog een betere
gelegenheid dan hier.'"
»Als dat waar is, teeken ik er voor," antwoordde
ik, en ik at mijn brood op, en wachtte, nieuws
gierig wat dat kon zijn.
Weldra vond ik het. Kort daarna begonnen
zij een samenkomst. Ik lette er eerst niet op,
tot ik een stem hoorde, die ik meende te kennen.
»Als dat het geluid van den ouden Appel-Bloesem
niet is, ben ik een fatsoenlijk man," zeide ik.
Dus ging ik langzaam naar voren. Waarachtig,
het was Appel-Bloesem, in een bloedrooden
jersey, hij sprak als een dominee, en wilde dat
wij allen ons lieten redden. Den laatsten keer
dat ik hem had gezien, kreeg hij vijftig
geeselslagen te Portland. Ik keek hem zoo stijf aan,
dat hy mij opmerkte, en ging toen achter in de
zaal zitten. «Nu, dit is een fijne historie," dacht
ik bij mijzelf, mij den ouden Appel-Bloesem
herinnerende, die nog erger was dan ik.
In eens schrikte ik op, door een tik op mijn
schouder, en omziende zag ik Appel-Bloesem
Van Charybdis in Scylla.
»Met welke saus wil meneer de belasting
schuldige worden verorberd 'i"
in eigen persoon en den Kapitein zich over mij
heenbuigen. Ik was zoo in de war, dat ik geen
woord sprak, tot de Kapitein zeide: «Daddy, wilt
gy uw hart niet schenken aan God ?"
«God", antwoordde ik lachend. «Gy kent my' niet!"
«O ja, ik ken u", zeide de Kapitein, en knikte
Appel-Bloesem toe.
Toen wist ik, dat ik een verloren man was,
en ik zeide : «Mijnheer, hij kan u niet het vierde
gedeelte van my'n verleden vertellen."
»Dat behoeft ook niet", zeide de Kapitein, en
hy vroeg mij weder: »Daddy, wilt gij uw hart
niet schenken aan God ?''
»0 ga weg, en laat mij alleen. Ik zeg u, God
wil niet te doen hebben met zulk een zondaar
als ik ben".
Maar ik een oogwenk trokken zij mij van mijn
plaats en leidden mij naar de zondaarsbank. Toen
knielde ik, met den kapitein, en herhaalde zijn
woorden : «Heer, van dezen avond af zal ik U
dienen, eerlijk en trouw".
Toen ging ik terug naar mijn plaats, niet zeker,
of ik wel recht bij my'n zinnen was. Maar dien
nacht sliep ik als een roos, dat verzeker ik u.
Toen ik des morgens uit ging, zeide de Kapitein
tot mij : «Waar gaat gy heen, Daddy ?"
«Dat weet ik zelf niet, mynheer. Maar ik zal
hier terug komen."
»Maar hoe zult gij geld krijgen ?"
«Dat weet ik niet precies, mynheer. Toen ik
uit de gevangenis kwam, had ik geen vrienden,
nietwaar ? Ik had niemand die mij wilde helpen,
nietwaar ? Ik kom terug, mynheer wees daar
zeker van.''
»Wel, Daddy," zeide de Kapitein, »als gij geen
geld kunt verdienen, vind ik zeker wel een bed
voor u."
»(iij zijt zeer goed, mijnheer, en ik dank u",
antwoordde ik. En ik ging heen, sterk aange
daan. Toen ik opkeek, bemerkte ik dat mijn
beenen mij weder bij de Horse Shoe Brouwerij
hadden gebracht, en ik ging weer op de stoep
zitten en stopte mijn pijp. Maar ik was daar nog
niet lang, of iemand riep: «Heidaar, kom eens
hier!" Het was een man die achter een
boekenstal stond. Hij kende mij van aangezicht, omdat
hij mij had zien liggen op de stoep, toen de
politie mij wegjoeg.
Wat hebt gij van mij noodig?" zeide ik, op
hem toegaande.
«Ik wilde dat gij deze twee brieven voor mij
weg bracht'', zeide hij. »Ja, ja, ik weet wie gij
zijt", antwoordde hij, »ik wil u helpen." Het
schijnt, dat de Kapitein mij gevolgd was, en hem
had gesproken; maar toen wist ik dat niet. Ik
was dus zeer verbaasd; maar ik nam de brieven
aan, en bezorgde ze zoo gauw ik kon ; den een
naar Chancery-lane en den ander naar
Wellingtonstreet; en ik liep terug naar den boekenwinkel,
zoo snel als mijn beenen mij konden dragen.
»Ik heb ze bezorgd", zeide ik.
»0," antwoordde hij, en keek mij vlak in de
oogen. Toen stak hij de hand in zijn zak, en
gaf mij een halven kroon.
Ik stond verstomd, en keek er naar, nam het
stuk in de eene, dan in de andere hand, en zoo
vervolgens.
»Waar kijkt gij naar?" zeide hij. «Is hij niet
echt T'
«Jawel, hij is echt, mijnheer", antwoordde ik.
Maar ik draaide hem maar altijd heen en weer.
»Wat vindt gij er dan niet goed aan V"
* Niets, mijnheer."
Wat scheelt u dan ?"
>Ik heb hem verdiend, mijnheer, nietwaar?"
vroeg ik, naar hem opziende.
»Ja, gij hebt hem verdiend".
»IIet is een klein stukje", zeide ik.
»Is het niet genoeg ?"
«Mijnheer, het is het eerste geldstuk, dat ik
in mijn heele leven eerlijk verdiend heb, en ik
ben bijna zeventig".
Hij keek mij kalm aan, en zeide toen : >lloor
eens Daddy, ik heb van tijd iemand noodig om
een boodschap te doen. Als gij in de buurt zijt,
zult gij mijn man zijn".
>Dank u, mijnheer", zeide ik. >Ik geloof dat
gij een goed man zijt". En ik ging weg.
Maar met den halven kroon kwam de duivel.
«Een halve pint zou je goed doen," zeide ik
tot mijzelf. En hoe vaker ik het zei, des te beter
klonk het, tot ik het bier bijna proefde. Ja, ik
stond al op den drempel van een kroeg ; maar
ik bleef staan. >Wat helpt het je, of je bekeerd
bent," dacht ik, »als je daar binnengaat? Alsje
er eenmaal zit, blijft hot niet bij een halve pint."
En zonder aan iets anders te denken stoof ik
holder-de-bolder de straat over en kocht een
glas melk, en liep op een draf naar den Shelter.
«Kapitein," hijgde ik, .hier, neem deze twee
shillings, dan ben ik al vast voor een week ge
borgen."
Hoe komt gij aan al dit geld ?" vroeg hij
lachend. Maar hij wist het heel goed.
Ze willen beiden Mac Kinley helen!
i I'iu-k.)
i ^ IA w
Ousti'tijli'i' (liiinliitiiit : «Hij hoort hij ons ! hij
zegt het nog wel niet, maar hij zal het doen.
\\'cKli-lijl;e. y.ilrcriitau, : »Dat kun je denken!
hij hoort hij ons ! hij heeft het al dikwijls
gezegd !"
Clara Schnniann-¥ml t,
Die geheele week liep ik langs de straat, ziende
hoe de menschen het aanleggen om eerly'k te
leven. Des Zondags avonds vroeg in den Kapi
tein om een ouden zak, en hoewel hij zeer nieuws
gierig was om te weten wat ik er mede wilde
uitvoeren, weigerde ik, het hem te vertellen. Hij
was zoo bang, dat ik mijn oude beroep weer
wilde beginnen, dat hij een soldaat op mij af
stuurde. »Daddy", zeide hy', »wat wilt gy' met den
zak ? maar ik schude mijn hoofd maar. En
daarna zeide hij : »Daddy, indien gij mij vertelt,
wat gij met den zak wilt, zal ik drie nachten
voor u betalen." »Waker," riep ik, »roep mij te
gen zonsopgang." Toen de morgen kwam zeide
de soldaat: «Nu, Daddy, wat wilt gy met den
zak ?" »Ik zal het u zeggen," antwoordde ik.
»Ik ga er de straten van Londen mee. arloopen,
om te probeeren op eerlijke manier mijn brood
te verdienen. Nu weet gij het". En meteen wierp
ik den zak over mijn schouders, en ging uit.
Toen begon ik vodden en beenen op te rapen,
en touw en papier, en als de zak vol was sor
teerde ik den voorraad, en verkocht het aan een
koopman. De prijzen die hij mij betaalde, waren
niet hoog : voor bruin papier een shilling de hon
derd pond, voor enveloppen en schrijfpapier een
halve penny het pond, voor touw een halve penny
het pond, voor vet een penny het pond, voor
vodden en beenen een penny de zes pond. Maar
mijnheer, zij geven mij meer dan genoeg voor
mijn geld in den shelter. En toen zij zagen dat
het mij ernst was, werd ik bevorderd, en nu ben
ik portier in het Tehuis voor ontslagen gevangenen
en ik geef tickets uit te l'entonville, en houd dik
wijls een stukje preek, evenals myn vriend
Appel-Bloesem.
iiiiMiHiiiiiiiiimiimiii
Julius Pruüelman Brommeijer.
We leven in een
slechten moesson.
Het wordt, zooals
't tegenwoordig gaat,
onmogelijk voor me
om den boel recht
te houden. Je zou
wel overal tegelijk
moeten wezen, l'as
heb je het hier ge
stut, of daar begint
het weer te kraken
en te waggelen. De
conservatieve begin
selen zijn mij heilig,
maar het heeft er
veel van, alsof zij
uitgevonden waren,
om iemand, die het
goed met ze meent,
desperaat te maken,
want op je mede
standers kan je net
zoo min vertrouwen
als een dierentemmer
op zijn gedresseerde leeuwen in de kooi. Op een
goeden dag, wanneer je er in het geheel niet
op verdacht bent, vliegen ze je naar de keel
en zetten hun valsche tanden in je vleesch.
Daar heb je nu het Handelsblad weer, of'
althans dien Elout. Een fatsoenlijke naam,
Elout. Je zou zeggen, in iemand die Elout
heet kan geen slechte gedachte wortel schie
ten. Een Eloutsziel moet een ziel zijn van
de hoogste keur, 24 karaat. Maar jawel, wat
schrijft nu zoo'n Eloutspen over de
Moskousche ramp ? De eigenlijke oorzaakgevers
zijn : de dompers, de stokstijven, de
hopghartigen, de coiiscrratieceit." De conservatieven !
(u-. .S Luther en Böhringer mogen het
mij vergeven, maar vloek eens niet, als je
zoo iets leest! Het mankeert er nog maar
aan, dat hij schreef: de dompers, de stokstij
ven, de hopghartigen, de conservatieven,
de Hronuneijcrs. En natuurlijk, dat zou
hij wel gezegd hebben ook, als hij maar
gedurfd had. Ondertusschen heb ik den stee_k
wel gevoeld, dien hij uit Moskou, waar hij veilig
zat, mij wou toebrengen. Ziet, grimmige,
COHxcrra/.irmi dat was vandaag uir werk"; wel
zeker, falsaris, dat was mijn werk en dat van
allen, die even als ik niet te vangen zijn met
die proletariers-leus van vrijheid, gelijkheid
en broederschap, wat zooveel wil zeggen, als
dat de heele wereld, de Bocht en de Jordaan
samen uit n en dezelfden emmer putwater
zullen mogen drinken. Omdat ik Elout en
de rest tot dusverre daarvoor heb willen be
waren en de beschaving hooghouden, gooit
zoo'n blaaskakerige renegaat mij en mijn
medestanders dat «grimmige conservatieven"
naar het hoofd en roept hij ons toe: »Gij
huivert voor de gestadige
volksontwikke