Historisch Archief 1877-1940
No. 991
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
YOOÏ1 DAME£.
Paria.
»Welk een heerlijke zomermorgen! Hebt ge
trek in een wandeling ?"
Ja, ik was juist van plan, de deur uit te
gaan."
»Dat treft dus goed en we gaan zamen."
Goed, mits ik den weg mag kiezen. Ik
moet eene zuster bezoeken ...."
»Hé, ik wist niet dat ge hier nog een zuster
hadt wonen!''
Jawel, verscheidene zelfs. Die ik nu wil
bezoeken, behoort tot de zoogenaamde paria's
der samenleving."
»Wat blief? !"
Och, maak u maar niet ongerust, 't Is niet
zóó erg als de menschen u wel zouden willen
doen gelooven of ja ! 't is wél erg, heel
erg zelfs ! Kom mee !"
Bovenstaand gesprek werd in werkelijkheid niet
gehouden, 'k Voerde het in m'n gedachte met
.... maar dat doet er niet toe. En een oogenblik
later was ik op weg naar haar, van wie ik u nu
iets vertellen wil.
Laten we eerst eens kyken waar ze woont.
Hier, deze brug over en nu rechtuit tot aan
de eerste zijstraat. Rechts over dit breede water
en rechtuit in de verte, wenken en wuiven heerlijk
groene boomen, een eindje verder vindt ge een
net plantsoen met welriekende bloemen en hoog
opgaand geboomte, waaronder ge kunt schuilen
voor de heete zonnestralen, die u we zijn
zooveel warmte nog niet gewend ??zoo straks
wel eens wat al te zomersch kunnen braden en
stoven^ Maar daarheen gaan we thans niet.
Hierheen als 't u belieft! Deze straat in. Ge
vindt dat het hier niet lekker ruikt. Och, dat
is maar een kwestie van smaak en behoefte. In
deze woning, waarvan de deur wijd openstaat,
is de vrouw des huizes aan 't vischbraden. Haar
man is zoo straks met een partijtje «levendige
bot" de stad ingegaan, die hem van nacht werden
thuis bezorgd. Door de reis en 't benauwende
van de kar, die hy voor »de zekerheid" wel op
slot moest doen, hebben enkele botjes hun «leven
digheid" er by verloren en deze onverkoopbare
waar heeft hij er nu uitgeschift en aan moeder de
vrouw gegeven, om ze te bakken voor 't middag
maal, 't Is eigenlijk wel wat heel «weelderig";
maar er zullen straks, als de verkoop niet al te
vlug van de hand gaat, misschien nog wel tal van
flauwe botjes in z'n kar komen, 't Zou geen
«rekommandatie" zijn, als hij deze direct al met
zich voerde.
Dat andere luchtje, dat u hier minder goed be
valt, komt uit gindsch konijnhok, klein en met
rein, met twee vetgemeste beestjes, moddervet,
hygende van wege de groote doorvoedheid. Uit
dit voddenpakhuis straalt ons ook geen
duizendbloemengeur te gemoet. Misschien ligt er
bij de hoopen vuile vodden, waaruit een
benauwende reuk opstijgt, wel een half vergane
paardenkop, waarop die zwermen vliegen azen.
Uit dien emmer gekookte bonken, die door dezen
ouden man worden ontdaan van zeen en heele
kleine stukjes vleesch, komt ons ook geen
frischheid tegea. En al zagen we door de
besmoezelde ruiten en de open deur van deze lage
smidswerkplaats het goed onderhouden vuur
niet hoog opflikkeren, de min aangename
lucht van vet dat schroeit, van kolendamp en
verdampend water, dat over 't gloeiend ijzer
geworpen wordt, verklappen ons dat ook daïir
geen verfrisschende atmosfeer heerscht.
Voorzichtig een beetje, zaagt ge niet uit uw
oogen, hoe licht zoudt ge dat «tafeletje" met
z'n heerlijke uitstalling van koekjes en kleverige
zoetigheden, chocoladen sigaartjes, pepermunt
stoeltjes en kleine apennootjes, bordje met stukjes
zouten haring en glazen kruikjes met augurkjes
in 't zuur omgooien! Wijk ook niet te ver naar
den anderen kant uit. Die haan in die mand,
waardoor hy' juist den kop steken kan, mocht u
eens voor een hem vyandig wezen aanzien. Wie
zal ons zeggen, of het arme dier niet als by
intuïtie weet, dat zoo straks zijn doodsuur
slaan zal, om in de een of andere deftige kraam
kamer de zoo hoog noodige kippensoep niet te
laten ontbreken!
En nu zyn we aan 't doel van onze wandeling.
Dese deur in, recht voor ons die trap op, nog
een stapje en die deur in. Niet te wild ! Die schar
nieren hebben al lang dienst gedaan. Die schutting,
't is lang geleden toen ze van oud hout werd samen
geflanst. Gele en bruine en groene verf liet op
de verschillende planken haar sporen achter.
Die planken lieten dezen winter de koude
gemakkelijk door; nu doen ze 't de hitte, de
benauwdheid, komende van onder- en
bovenburen, van overburen door 't gebroken glas boven
de deur
't Is hier arm, doodarm, maar redelijk
zindelyk en aan eenige wandversiering, aan een oud
kleedje over de vurenhouten tafel, aan een met
schulpjes uitgeknipt stuk krant bovenop een
waggelend kastje, aan een stukje mat onder den
vuurpot (een kookkachel is er niet; dezen winter
stond er ook geen ander voorwerp waarin ge
stookt kon worden); aan al dergelijke kleinig
heden ziet ge, dat hier eene vrouw woont.
Daar zit ze, vlak tegenover u. Ze is de
zuster waarvan ik u straks sprak. De
fatsoenlyke menschen noemen haar: Paria,
uitgeworpene.
Paria schreit. Paria is ziek, ellendig, zwak,
flauw. Twee centen kon zij van morgen aan haar
ontbyt uitgeven en zij heeft er bij het «disje"
van »buurvrouw" haring en zuur voor gekocht.
En nu heeft ze niets voor haar middagmaal.
Haar »man" (een nieuwe tranenstroom breekt
los) haar man is te Z. aan 't werk, zeven uur
loopens van huis. Hy is daarheen getrokken
te voet, met een paar kwartjes die zij
hem gaf op zak : het laatste dat zij toen bezat.
Dat is reeds een zestal weken geleden gebeurd.
't Was op een Zondag, dat hij ging, om 's Maan
dags direct aan 't werk te kunnen tijgen. En
dan zou hij haar Zaterdagavonds daarna direct
geld overzenden. Maar 's Vrydags bracht iemand
haar de mondelinge boodschap, dat hij was nog
niet aan den slag, had dus al schulden gemaakt
bij z'n kostbaas, een modderschipper, en zou dus
vooreerst wel niets kunnen zenden. Zij moest zich
maar redden ah rroer/er.
Die laatste woorden sprak zij vol bitterheid
uit en ik begreep haar. 't Was toch ook voor
mij geen verborgenheid gebleven, hoe zy vroeger,
voordat zij oud en versleten was, had geleefd.
Na een zeer, zeer treurige jeugd, te midden
van groote armoede, gebrek, ontbering, onrein
heid, dierlijkheid, dronkenschap en misdaad,
groot geworden, of beter gezegd : klein gebleven
by veel slaag en weinig eten, verstoken van alle
onderwijs, ongeleerd, behalve in 't kwaad; als
jeugdig meisje reeds geëxploiteerd op velerhande
wy'ze; onbekend gebleven met ware ouderliefde,
menschenmin, vriendschap, toegenegenheid des
harten om iets anders dan 't bevredigen van
dierlijken lust, werd ze vrouw en moeder, maar
verloor het wicht, dat betere gevoelens by haar
naar de oppervlakte had gedreven, na een paar
jaar van onbeschrijfely'k lijden. Toen zocht zij
verstrooiing en vond ze ook.
't Was een veelbewogen leven dat nu volgde,
tot zij, nu ruim drie jaar geleden, haar
tegenwoordigen «man" leerde kennen en voor hem een
soort van liefde opvatte, die veel had van 't
gevoel dat ze voor haar kind had gekoesterd, die
haar bij tijd en wijle week maakte en deed
bukken voor zijn wil. Of hij dan iets gemeen
had met haar lijdend wichtje van vroeger? i
Neen, in 't geheel niet ! Hij was bij haar
vergeleken een reus, had vuurrood haar, een
borstelige baard, leelijke groenblauwe oogen, een
wreede, bruske manier van praten en .... hij
had veel dorst. Dat laatste gebrek had hem, den
sterken reus die werken kon en wou voor twee,
arm en kaal gehouden, had eene goede vrouw
die hem aanvankelijk lief had, op den loop doen
gaan, (een echtscheidingsproces duurde haar te
lang; zij vreesde voor 't einde daarvan Jam of
doodgeslagen te zijn !) z'n zonen buitenslands
doen gaan en nu, nu had hij een dak noodig boven
z'n hoofd en dat bad Paria, dank zij hare
»kostwinning", nog altijd gehad. Op dat punt hulpe
loos stak hij smeekend de handen uit, en l'/iria, [
die zich eenzaam voelde, nam den ook eenzame j
bij zich op haar bovenkamertje en eenjaar ander- i
half deelden ze de van beider verdiensten gekochte
spijs en drank, óók sterke drank. Maar middelerwijl
verminderde zijn werklust en haar klandisie. En
zijne «liefde''(V) tot haar werd er ook niet
grooter op. Verleden zomer bracht hij ook al
eenige maanden elders door en zij, die in een
zaamheid haar droog stukje brood at, zwoer hem
nooit weer te willen zien.
Maar toen hij op zekeren herfstavond laat de
trap opkwam en naast haar zitten ging, en al
de centen die hij had in hare hand legde, en
haar vroeg of ze niet wat koffie maken kon l
voor haar zelve en voor hem, en informeerde of ;
zij 's nachts in de tochtige bedstee op het stroo ;
en onder de oude dekens de warmte wel houden
kon, zoo heel alleen, toen werd ze weer als :
vroeger zoo week om 't hart en een woord van j
spijt en wrevel wilde zelfs niet uit haar keel,
maar stokte en verdween onbemerkt. Eigenlijk
was ze blij en trotsch, dat hij toch weer geko- \
men was. i
Te zamen spartelden zij nu den winter door,
maar zij moest menig verwijt hooren; want de
«verdienste" kwam grootendeels van zijn kant.
't Geen hij in de omliggende dorpen opbedelde,
moest beiden voeden, en meer dan voeding bracht
het niet op. Van huur betalen kwam in den
nawinter heelemaal niet. En toen ging hij naar
Z.; met vele goede beloften en
voorspiegelingen nam hij afscheid. En zij: 't was vreemd,
maar zij geloofde en hoopte weer. . . .
Zooals gezegd: nmaal zond hij een bode,
«later niets meer gehoord, juffrouw ! en ik ben
radeloos !"
Ja, dat had ik al lang gezien en ik voelde
ook wel, dat dit zoo zijn moest.
«Kun je hem niet eens schrijven ?''
«Neen, nooit geleerd."
«Kun je goed naaien en breien ?"
«Och neen, nooit geleerd."
«Wat zou je dan kunnen doen, om den kost
te verdienen V"
«Als ik ('t kwam er aarzelend uit) een mandje
had met negotie, dan zou ik wel kunnen be
staan, geloof ik. Dan ging ik van hier al ven
tende naar Z. en zocht Item op."
Dat was het dus waarover zij mij spreken wou!
Daarom had zij mij wenschen te zien !
Die arme Paria !
Ik zag haar in m'n gedachten voortsukkelen,
vele uren lang, met een korfje met weibekenden
inhoud van zeep en schoensmeer, kaartjes garen
en veters, lucifers en best kachelglans aan haar
arm. En ik zag ook de blijdschap van haar >man"
neen, zijn misnoegdheid over zoo'n
«gekken" stap, nu hy haar niet noodig had. Mocht
ik het arme, domme zusje dat l'aria heet, daar
aan blootstellen ? Kon ik zoo'n voornemen in
de hand werken, waardoor we haar wellicht
voor altijd kwijt waren uit onze" wijk?
Ik weigerde.
Wat ik er haar voor in de plaats bieden kon,
was 't Armhuis; maar dat weigerde ;/?. lieslist
fier, in radelooze woede, met oogen flikkerend
van haat, met bijtende woorden van toorn en
verontwaardiging hoorde zij mij aan.
In 't Armhuis? .Xnoit. En weer begreep ik haar.
Maar op andere wijze helpen kon ik haar niet.
wel voor een dag, eene week desnoods, maar
niet op den duur.
* ^
Toen ik haar verliet en me weer in frisschere
omgeving bevond, in 't plantsoen, onder 't hooge
geboomte, werd het ademhalen gemakkelijker en
verruimde zich mijn borst. Doch het beeld van
Paria bleef me bij. En 't had me zooveel te
zeggen! We bogen op onze beschaafde 19de
eeuw. We zijn prat op vooruitgang en ontwik
keling. We roemen onze vele inrichtingen, waar
de dochteren des lands alles kunnen leeren en
dus niet worden als onze zuster Paria, voor een
goede halve eeuw geboren en opgevoed zonder
onderwijs, zonder den beschavenden invloed van
scholen en andere inrichtingen, waarin thans aan
het kind van den arme het levenskapitaal wordt
uitgekeerd, om het te behoeden voor een lijdens
weg, waarvan terecht gezongen wordt:
«Het grootste bolwerk te overwinnen
»Is 't bolwerk der onwetendheid."
Maar laten we de waarheid moedig onder de
oogen zien: ook nu nog worden er kinderen
geboren, die denzelfden lijdensweg zullen gaan,
in wier borst ook het goede, dat in eiken mensen
sluimert, zal worden teruggedrongen en slapende
gehouden; ook onder ons worden groot vele
Paria's der samenleving, die nu nog te. redden zijn.
Wat zou 't een schoone zomerdag wezen, als
alle kinderen onder ons werden opgeleid tot
nuttige burgers en burgeressen van Nederland
en de naam Paria aan geen onzer zusteren meer
gegeven werd !
G. C. STELLINGWERF?JENTINK.
?llfllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllimil
Een vrowenstaat.
Het denkbeeld, in boeken als Einuncipatoria
en dergelijke fantastisch behandeld, dat een staat
geheel uit vrouwen zou bestaan of door vrouwen
geregeerd worden, is ongeveer in praktijk gebracht
in eene Russische provincie, een deel van het
gouvernement Smolensk. Drie vierden van het
jaar zijn alle mannen van 17 tot GO jaar uit de
streek Bessjukoffschtschina afwezig; zij reizen
dan als timmerlieden op hun ambacht en de
streek, 15 worsten breed, uit de dorpen bestaande
die vroeger in eigendom aan het klooster Bessjukoff'
behoorden, heet overal de »vrouwenstaat". De
vrouwen ploegen, zaaien, spitten, hakken hout,
kortom doen al het mannenwerk, en voeren ook
gedurende de afwezigheid van haar mannen het
bestuur in de gemeente.
Haar type is in don loop der eeuwen ook
anders geworden dan dat van de vrouwen uit
den omtrek. Zij zijn van middelbare grootte,
breed, hoekig, sterk gespierd, mager en uiterst
bewegelijk. De Bessjukott'sche vrouw is uit
honderd anderen te herkennen, zij loopt vlugger,
is practischer gekleed met door haar zelf ge
maakte stotten, haar taal is anders, vol spreek
woorden en grappen, zij drinkt minder dan de
an;!ero lïnssinner. Een vrouw uit die dorpen
trouwt ook enkel met een landsrnan. en
trouwlustigen uit andere dorpen komen daar geen
meisje zoeken.
Midden in den zomer, na Peter-l'aulusdag,
komen de mannen veertien dagen thuis; dan
wordt er in de dorpen gedronken, geraasd en
gevochten, maar in Augustus is alles weer stil
en kalm; op de akkers ziet men de vrouwen
met roode en blauwe doeken over het hoofd
werken, alleen hier en daar wandelt een grijsaard
met sneeuwwitte haren en strooit zwakjes het
zaad in de voren.
De gemeenteraadsvergaderingen worden enkel
door vrouwen gehouden, gepresideerd door de
vrouw van den dorpsoudste; deze of de vrouw
van den ontvanger bestuurt alle gemeentezaken,
bespreekt het herstellen van schuttingen en hagen,
het verdeelen van weidegelden en andere beta
lingen.
Op deze vergaderingen worden de zaken veel
vlugger afgemaakt dan op de vergaderingen van
mannen. De vrouwen babbelen niet lang; zij
hebben thuis haar werk dat wacht, zij moeten
koken en het mannenwerk doen, voeder voor de
varkens hakken, het koren staat voor een deel
nog ongemaaid te velde, de wagen moet bespan
nen worden om hooi naar huis te brengen. Soms
duren de vergaderingen lang, dat is wanneer er
betaling gedaan en rekening opgemaakt moet
worden. Hoe practisch ook in hulpmiddelen,
zijn de vrouwen geen groote rekenaarsters op
schrift of uit het hoofd, en de correspondent
van de Hino/enski ITes/sti'/A' doet het verhaal van
een primitieve scène, waarvan kij ooggetuige was.
liet gold het haltjaarlijksche loon van de
dorpshei'ders over de verschillende veeeigenaarsters
om te slaan. Men kon er niet mee klaar komen;
grootvader Achip werd er bij geroepen, maar hij
was te oud en kon het ook niet uitrekenen. Nu
zeide de vrouw van den ontvanger tot tante
Saschka:
Saschka, jij moet het uitrekenen.
Waarom ik juist?
Omdat je de langste tong hebt. Tegen jou
kan niemand in hot dorp met praten op, toon
nu eens wat je kan.
Dat gaat me niets aan. jij bent de ontvan
gersvrouw, jij moet rekenen.
De ontvangersvrouw liep naar huis ; op de bank
stond eun emmer met aardappelen, zij ijlt weer naar
de vergadering, en de vrouwen komen om haar
hoen staan, /ij gaat op den grond zitten, haalt
de aardappelen er uit, en rekent iedere knol
voor i_'r> kopeken.
Helene, ik begin met jou. Jij hebt twee
kudden, . . . daar heb je je geld, . . . clrio vierde
roebel en nog drievierde roebel,. . . dat zijn drie
halve roebels,... anderhalve roebel... Je moet
anderhalven roebel betalen . . . Pak aan, dat zijn
jouw aardappelen, houd ze vast.
Maar boe reken je een halve kudde ?
Ik zal een aardappel doorsnijden . . . een
halve roebel balt' is een kwart roebel, .. . een
kwart roebel half., is 12'A kopeken...
Hoeveel is dat samen?
- Een kwartroebel en een griwenik, on nog
li.'i kopeken . . , samen .'17 Ja kopokcn ... is bet
niet zoo v
De rekening met de aardappelen duurde
anderhalf uur, maar ieder wist ook dat het in
orde was ; de aardappelen en halve aardappelen
werden bij elkaar gelegd en zoo kreeg men het
halfjaar loon voor de herders. De ontvangers
vrouw had haar talent bewezen en droeg
triomfeerend haar emmer met aardappelen naar huis.
Tegenwoordig zijn er in de meeste dorpen
schoolmeesters die rekenen kunnen. Maar van
zaken doen hebben de vrouwen ook verstand.
Hun land brengt te weinig hout, te weinig gras
en te weinig graan voort; zy' zorgen dit
voordeelig van de buren te koopen en toonen daarin
weer practisch te zyn ; zonder haar energie waren
die dorpen lang te gronde gegaan.
Deze vrouwen zijn door het vele harde werken
moedig en berustend geworden. Dat vele harer
niet oud worden, en vooral de kindersterfte groot
is, verklaren zy als Gods wil. Zij zijn volhar
dend, energiek, vol levenskracht, maar spoedig
oud en afgewerkt.
DK aal. Eecept.
De »aal" l'anguille, is de spotnaam, in
de groote Parijsche ateliers van de rue de la
Paix aan een bepaalde soort van bezoeksters
gegeven, een echt product der Parijsche wereld.
Het is de klant ? een fatsoenlyke vrouw, ge
woonlijk een goedklinkenden naam dragend,
die iederen dag geheele namiddagen in de groote
magazijnen komt doorbrengen, zoekende naar
onvindbare stoffen of onmogelijke modellen, met
het raste plan, dat zij ook ten uitvoer brengt
nooit iets te koopen.
Op haar lijden alle pogingen van de handige,
winkeljutt'rouwen, «premières"en «secondes", schip
breuk; zij glijdt door de handen als een «aal".
Zij begint gewoonlijk hare carrière in Louvre of
Bon Marché, waar het niet in 't oog loopt, en er
honderden heen en weer wandelen alleen om een
kijkje te nemen. Maar al spoedig laat zij ook wat
thuis brengen en zendt het den volgenden dag
terug; er is geen keus bij. Dit gaat gemakkelijk,
maar er is ook geen aardigheid in ; het kost geen
moeite; iedereen kan dat doen.
De »anguille" wil iets bijzonders, iets
geprivilegieerds; zij moet in de geheime kamers van de
koningen der mode komen, daar waar het stil is,
alles gesoigneerd, waar de meeste klanten elkaar
kennen en de verkoopsters de groote dames in
haar eigen taal vleien. Het kan zelfs nuttig zijn,
op de vraag: »kent ge prinses die-en-die?" te
kunnen ar twoorden : -zeker, ik zie haar dagelijks
bij Hedfern."
Al vroeg op den middag gaat de «aal" naar
«haar" magazijn; om twee uur is het er nog
prettig stil, men neemt notitie van haar, en laat
haar alles zien; de verkoopsters, die op de leuning
van een stoel hangen, of' zich, van het déjeuner
komend, een beetje poeieren, staan vol ijver
! om haar heen. Zij trachten te raden wat zij
be| doelt, haar vage aanduidingen worden omgezet
in kleur en vorm, en voor haar spreiden zich
de bewegelijke golven van rijke stof' uit. die zij
inet genot betast.
Zij geeft een teeken, en uit den naburigen
salon komen de mooie meisjes (Probirmamsellen,
i paons) gekleed in die weelderige costumen die
i naar Amerika of naar Petersburg gaan, of door
| de rijke bankiersvrouwen gekocht worden. Zij
l laat ze rondwandelen, bekijkt ze, nonchalant
neergezeten, uren lang, bestudeert de harmonie
der kleuren, den val der draperieën, de fraai
geknipte taille, en geniet intusschen de
beleefdj heden van het welopgevoede personeel. Maar
l eindelijk gaat de verkoopster het meenen, de tijd
verloopt, de worsteling begint. Van den eenen kant
aandringen, strikvragen, zenuwachtigheid; van
de anderen kant uitvluchten, »een anderen dag
stalen meebrengen", ->mijn man raadplegen", «niet
kunnen decideeren omdat er misschien een sterf.
geval ophanden is".
Zij slaagt er natuurlijk in, weg te komen; de
kunst is, het een volgenden of verscheidene vol
gende dagen weer te kunnen probeeren. Maar
reeds voor een eerste maal is veel talent noodig.
De «klant" moet gekleed zijn alsof zij een klant
was; dit slaat minder op de kostbaarheid der
stof, dan op de coupe en de details, anders wordt
zij heel beleefd na een kwartier buiten da deur
gezet, want de verkoopsters kennen hun volkje.
en laten niets zien aan eene mogelijke ijunri/euixe,
modiste of andere onwaardige. Zij moet ook een
zekere autoriteit hebben, tegenwoordigheid van
geest en voorname manieren. Maar met dat alles
is zij na weinig dagen bekend en bemerkt aan
de toenemende koelheid der verkoopsters dat
men haar doorziet.
Dan is er nog n middel: zij tracht een
gesprek aan te knoopen met den patroon en
doet hem verstaan, dat zij een aantal zijner
echte klanten kent en hem inlichtingen kan
geven. Lukt dat, dan is zij «binnen", en bij
ieder bezoek is het een gebabbel zonder eind.
Van haar verneemt hij, dat Mme X. bezig is van
haar man permissie te krijgen om bicyclette te
j rijden, en hy stuurt haar, vóór n ander, de
j nieuwste costumen op zicht; dat Mme Y. een
| huwelijk koppelt tusschen Mlle '/,. en graaf (,).
en bij stuurt Mlle Z. stoften voor bal- en
soireetoiletten; dat Mme W. beperking van speldegeld
vreest, en hij stuurt haar zijn rekening om
de eerste te zijn die nog betaald ivordt.
i *
A(tr<l«i>]irlliollen. Men kookt tien groote aard
appelen drukt ze door de zeef en laat ze bekoelen
j Dan voegt men er twee eieren, een kwart pond
j geraspte gruyerekaas, zout en peper bij, en mengt
j alles goed dooreen. Van dit deeg neemt men
| stukken zoo groot als een ei, rolt ze in meel en
i bakt ze, niet te lang in kokende f'riture. Men
| discht ze zeer warm op.
l