De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1896 21 juni pagina 5

21 juni 1896 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 991 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. YOOÏ1 DAME£. Paria. »Welk een heerlijke zomermorgen! Hebt ge trek in een wandeling ?" Ja, ik was juist van plan, de deur uit te gaan." »Dat treft dus goed en we gaan zamen." Goed, mits ik den weg mag kiezen. Ik moet eene zuster bezoeken ...." »Hé, ik wist niet dat ge hier nog een zuster hadt wonen!'' Jawel, verscheidene zelfs. Die ik nu wil bezoeken, behoort tot de zoogenaamde paria's der samenleving." »Wat blief? !" Och, maak u maar niet ongerust, 't Is niet zóó erg als de menschen u wel zouden willen doen gelooven of ja ! 't is wél erg, heel erg zelfs ! Kom mee !" Bovenstaand gesprek werd in werkelijkheid niet gehouden, 'k Voerde het in m'n gedachte met .... maar dat doet er niet toe. En een oogenblik later was ik op weg naar haar, van wie ik u nu iets vertellen wil. Laten we eerst eens kyken waar ze woont. Hier, deze brug over en nu rechtuit tot aan de eerste zijstraat. Rechts over dit breede water en rechtuit in de verte, wenken en wuiven heerlijk groene boomen, een eindje verder vindt ge een net plantsoen met welriekende bloemen en hoog opgaand geboomte, waaronder ge kunt schuilen voor de heete zonnestralen, die u we zijn zooveel warmte nog niet gewend ??zoo straks wel eens wat al te zomersch kunnen braden en stoven^ Maar daarheen gaan we thans niet. Hierheen als 't u belieft! Deze straat in. Ge vindt dat het hier niet lekker ruikt. Och, dat is maar een kwestie van smaak en behoefte. In deze woning, waarvan de deur wijd openstaat, is de vrouw des huizes aan 't vischbraden. Haar man is zoo straks met een partijtje «levendige bot" de stad ingegaan, die hem van nacht werden thuis bezorgd. Door de reis en 't benauwende van de kar, die hy voor »de zekerheid" wel op slot moest doen, hebben enkele botjes hun «leven digheid" er by verloren en deze onverkoopbare waar heeft hij er nu uitgeschift en aan moeder de vrouw gegeven, om ze te bakken voor 't middag maal, 't Is eigenlijk wel wat heel «weelderig"; maar er zullen straks, als de verkoop niet al te vlug van de hand gaat, misschien nog wel tal van flauwe botjes in z'n kar komen, 't Zou geen «rekommandatie" zijn, als hij deze direct al met zich voerde. Dat andere luchtje, dat u hier minder goed be valt, komt uit gindsch konijnhok, klein en met rein, met twee vetgemeste beestjes, moddervet, hygende van wege de groote doorvoedheid. Uit dit voddenpakhuis straalt ons ook geen duizendbloemengeur te gemoet. Misschien ligt er bij de hoopen vuile vodden, waaruit een benauwende reuk opstijgt, wel een half vergane paardenkop, waarop die zwermen vliegen azen. Uit dien emmer gekookte bonken, die door dezen ouden man worden ontdaan van zeen en heele kleine stukjes vleesch, komt ons ook geen frischheid tegea. En al zagen we door de besmoezelde ruiten en de open deur van deze lage smidswerkplaats het goed onderhouden vuur niet hoog opflikkeren, de min aangename lucht van vet dat schroeit, van kolendamp en verdampend water, dat over 't gloeiend ijzer geworpen wordt, verklappen ons dat ook daïir geen verfrisschende atmosfeer heerscht. Voorzichtig een beetje, zaagt ge niet uit uw oogen, hoe licht zoudt ge dat «tafeletje" met z'n heerlijke uitstalling van koekjes en kleverige zoetigheden, chocoladen sigaartjes, pepermunt stoeltjes en kleine apennootjes, bordje met stukjes zouten haring en glazen kruikjes met augurkjes in 't zuur omgooien! Wijk ook niet te ver naar den anderen kant uit. Die haan in die mand, waardoor hy' juist den kop steken kan, mocht u eens voor een hem vyandig wezen aanzien. Wie zal ons zeggen, of het arme dier niet als by intuïtie weet, dat zoo straks zijn doodsuur slaan zal, om in de een of andere deftige kraam kamer de zoo hoog noodige kippensoep niet te laten ontbreken! En nu zyn we aan 't doel van onze wandeling. Dese deur in, recht voor ons die trap op, nog een stapje en die deur in. Niet te wild ! Die schar nieren hebben al lang dienst gedaan. Die schutting, 't is lang geleden toen ze van oud hout werd samen geflanst. Gele en bruine en groene verf liet op de verschillende planken haar sporen achter. Die planken lieten dezen winter de koude gemakkelijk door; nu doen ze 't de hitte, de benauwdheid, komende van onder- en bovenburen, van overburen door 't gebroken glas boven de deur 't Is hier arm, doodarm, maar redelijk zindelyk en aan eenige wandversiering, aan een oud kleedje over de vurenhouten tafel, aan een met schulpjes uitgeknipt stuk krant bovenop een waggelend kastje, aan een stukje mat onder den vuurpot (een kookkachel is er niet; dezen winter stond er ook geen ander voorwerp waarin ge stookt kon worden); aan al dergelijke kleinig heden ziet ge, dat hier eene vrouw woont. Daar zit ze, vlak tegenover u. Ze is de zuster waarvan ik u straks sprak. De fatsoenlyke menschen noemen haar: Paria, uitgeworpene. Paria schreit. Paria is ziek, ellendig, zwak, flauw. Twee centen kon zij van morgen aan haar ontbyt uitgeven en zij heeft er bij het «disje" van »buurvrouw" haring en zuur voor gekocht. En nu heeft ze niets voor haar middagmaal. Haar »man" (een nieuwe tranenstroom breekt los) haar man is te Z. aan 't werk, zeven uur loopens van huis. Hy is daarheen getrokken te voet, met een paar kwartjes die zij hem gaf op zak : het laatste dat zij toen bezat. Dat is reeds een zestal weken geleden gebeurd. 't Was op een Zondag, dat hij ging, om 's Maan dags direct aan 't werk te kunnen tijgen. En dan zou hij haar Zaterdagavonds daarna direct geld overzenden. Maar 's Vrydags bracht iemand haar de mondelinge boodschap, dat hij was nog niet aan den slag, had dus al schulden gemaakt bij z'n kostbaas, een modderschipper, en zou dus vooreerst wel niets kunnen zenden. Zij moest zich maar redden ah rroer/er. Die laatste woorden sprak zij vol bitterheid uit en ik begreep haar. 't Was toch ook voor mij geen verborgenheid gebleven, hoe zy vroeger, voordat zij oud en versleten was, had geleefd. Na een zeer, zeer treurige jeugd, te midden van groote armoede, gebrek, ontbering, onrein heid, dierlijkheid, dronkenschap en misdaad, groot geworden, of beter gezegd : klein gebleven by veel slaag en weinig eten, verstoken van alle onderwijs, ongeleerd, behalve in 't kwaad; als jeugdig meisje reeds geëxploiteerd op velerhande wy'ze; onbekend gebleven met ware ouderliefde, menschenmin, vriendschap, toegenegenheid des harten om iets anders dan 't bevredigen van dierlijken lust, werd ze vrouw en moeder, maar verloor het wicht, dat betere gevoelens by haar naar de oppervlakte had gedreven, na een paar jaar van onbeschrijfely'k lijden. Toen zocht zij verstrooiing en vond ze ook. 't Was een veelbewogen leven dat nu volgde, tot zij, nu ruim drie jaar geleden, haar tegenwoordigen «man" leerde kennen en voor hem een soort van liefde opvatte, die veel had van 't gevoel dat ze voor haar kind had gekoesterd, die haar bij tijd en wijle week maakte en deed bukken voor zijn wil. Of hij dan iets gemeen had met haar lijdend wichtje van vroeger? i Neen, in 't geheel niet ! Hij was bij haar vergeleken een reus, had vuurrood haar, een borstelige baard, leelijke groenblauwe oogen, een wreede, bruske manier van praten en .... hij had veel dorst. Dat laatste gebrek had hem, den sterken reus die werken kon en wou voor twee, arm en kaal gehouden, had eene goede vrouw die hem aanvankelijk lief had, op den loop doen gaan, (een echtscheidingsproces duurde haar te lang; zij vreesde voor 't einde daarvan Jam of doodgeslagen te zijn !) z'n zonen buitenslands doen gaan en nu, nu had hij een dak noodig boven z'n hoofd en dat bad Paria, dank zij hare »kostwinning", nog altijd gehad. Op dat punt hulpe loos stak hij smeekend de handen uit, en l'/iria, [ die zich eenzaam voelde, nam den ook eenzame j bij zich op haar bovenkamertje en eenjaar ander- i half deelden ze de van beider verdiensten gekochte spijs en drank, óók sterke drank. Maar middelerwijl verminderde zijn werklust en haar klandisie. En zijne «liefde''(V) tot haar werd er ook niet grooter op. Verleden zomer bracht hij ook al eenige maanden elders door en zij, die in een zaamheid haar droog stukje brood at, zwoer hem nooit weer te willen zien. Maar toen hij op zekeren herfstavond laat de trap opkwam en naast haar zitten ging, en al de centen die hij had in hare hand legde, en haar vroeg of ze niet wat koffie maken kon l voor haar zelve en voor hem, en informeerde of ; zij 's nachts in de tochtige bedstee op het stroo ; en onder de oude dekens de warmte wel houden kon, zoo heel alleen, toen werd ze weer als : vroeger zoo week om 't hart en een woord van j spijt en wrevel wilde zelfs niet uit haar keel, maar stokte en verdween onbemerkt. Eigenlijk was ze blij en trotsch, dat hij toch weer geko- \ men was. i Te zamen spartelden zij nu den winter door, maar zij moest menig verwijt hooren; want de «verdienste" kwam grootendeels van zijn kant. 't Geen hij in de omliggende dorpen opbedelde, moest beiden voeden, en meer dan voeding bracht het niet op. Van huur betalen kwam in den nawinter heelemaal niet. En toen ging hij naar Z.; met vele goede beloften en voorspiegelingen nam hij afscheid. En zij: 't was vreemd, maar zij geloofde en hoopte weer. . . . Zooals gezegd: nmaal zond hij een bode, «later niets meer gehoord, juffrouw ! en ik ben radeloos !" Ja, dat had ik al lang gezien en ik voelde ook wel, dat dit zoo zijn moest. «Kun je hem niet eens schrijven ?'' «Neen, nooit geleerd." «Kun je goed naaien en breien ?" «Och neen, nooit geleerd." «Wat zou je dan kunnen doen, om den kost te verdienen V" «Als ik ('t kwam er aarzelend uit) een mandje had met negotie, dan zou ik wel kunnen be staan, geloof ik. Dan ging ik van hier al ven tende naar Z. en zocht Item op." Dat was het dus waarover zij mij spreken wou! Daarom had zij mij wenschen te zien ! Die arme Paria ! Ik zag haar in m'n gedachten voortsukkelen, vele uren lang, met een korfje met weibekenden inhoud van zeep en schoensmeer, kaartjes garen en veters, lucifers en best kachelglans aan haar arm. En ik zag ook de blijdschap van haar >man" neen, zijn misnoegdheid over zoo'n «gekken" stap, nu hy haar niet noodig had. Mocht ik het arme, domme zusje dat l'aria heet, daar aan blootstellen ? Kon ik zoo'n voornemen in de hand werken, waardoor we haar wellicht voor altijd kwijt waren uit onze" wijk? Ik weigerde. Wat ik er haar voor in de plaats bieden kon, was 't Armhuis; maar dat weigerde ;/?. lieslist fier, in radelooze woede, met oogen flikkerend van haat, met bijtende woorden van toorn en verontwaardiging hoorde zij mij aan. In 't Armhuis? .Xnoit. En weer begreep ik haar. Maar op andere wijze helpen kon ik haar niet. wel voor een dag, eene week desnoods, maar niet op den duur. * ^ Toen ik haar verliet en me weer in frisschere omgeving bevond, in 't plantsoen, onder 't hooge geboomte, werd het ademhalen gemakkelijker en verruimde zich mijn borst. Doch het beeld van Paria bleef me bij. En 't had me zooveel te zeggen! We bogen op onze beschaafde 19de eeuw. We zijn prat op vooruitgang en ontwik keling. We roemen onze vele inrichtingen, waar de dochteren des lands alles kunnen leeren en dus niet worden als onze zuster Paria, voor een goede halve eeuw geboren en opgevoed zonder onderwijs, zonder den beschavenden invloed van scholen en andere inrichtingen, waarin thans aan het kind van den arme het levenskapitaal wordt uitgekeerd, om het te behoeden voor een lijdens weg, waarvan terecht gezongen wordt: «Het grootste bolwerk te overwinnen »Is 't bolwerk der onwetendheid." Maar laten we de waarheid moedig onder de oogen zien: ook nu nog worden er kinderen geboren, die denzelfden lijdensweg zullen gaan, in wier borst ook het goede, dat in eiken mensen sluimert, zal worden teruggedrongen en slapende gehouden; ook onder ons worden groot vele Paria's der samenleving, die nu nog te. redden zijn. Wat zou 't een schoone zomerdag wezen, als alle kinderen onder ons werden opgeleid tot nuttige burgers en burgeressen van Nederland en de naam Paria aan geen onzer zusteren meer gegeven werd ! G. C. STELLINGWERF?JENTINK. ?llfllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllimil Een vrowenstaat. Het denkbeeld, in boeken als Einuncipatoria en dergelijke fantastisch behandeld, dat een staat geheel uit vrouwen zou bestaan of door vrouwen geregeerd worden, is ongeveer in praktijk gebracht in eene Russische provincie, een deel van het gouvernement Smolensk. Drie vierden van het jaar zijn alle mannen van 17 tot GO jaar uit de streek Bessjukoffschtschina afwezig; zij reizen dan als timmerlieden op hun ambacht en de streek, 15 worsten breed, uit de dorpen bestaande die vroeger in eigendom aan het klooster Bessjukoff' behoorden, heet overal de »vrouwenstaat". De vrouwen ploegen, zaaien, spitten, hakken hout, kortom doen al het mannenwerk, en voeren ook gedurende de afwezigheid van haar mannen het bestuur in de gemeente. Haar type is in don loop der eeuwen ook anders geworden dan dat van de vrouwen uit den omtrek. Zij zijn van middelbare grootte, breed, hoekig, sterk gespierd, mager en uiterst bewegelijk. De Bessjukott'sche vrouw is uit honderd anderen te herkennen, zij loopt vlugger, is practischer gekleed met door haar zelf ge maakte stotten, haar taal is anders, vol spreek woorden en grappen, zij drinkt minder dan de an;!ero lïnssinner. Een vrouw uit die dorpen trouwt ook enkel met een landsrnan. en trouwlustigen uit andere dorpen komen daar geen meisje zoeken. Midden in den zomer, na Peter-l'aulusdag, komen de mannen veertien dagen thuis; dan wordt er in de dorpen gedronken, geraasd en gevochten, maar in Augustus is alles weer stil en kalm; op de akkers ziet men de vrouwen met roode en blauwe doeken over het hoofd werken, alleen hier en daar wandelt een grijsaard met sneeuwwitte haren en strooit zwakjes het zaad in de voren. De gemeenteraadsvergaderingen worden enkel door vrouwen gehouden, gepresideerd door de vrouw van den dorpsoudste; deze of de vrouw van den ontvanger bestuurt alle gemeentezaken, bespreekt het herstellen van schuttingen en hagen, het verdeelen van weidegelden en andere beta lingen. Op deze vergaderingen worden de zaken veel vlugger afgemaakt dan op de vergaderingen van mannen. De vrouwen babbelen niet lang; zij hebben thuis haar werk dat wacht, zij moeten koken en het mannenwerk doen, voeder voor de varkens hakken, het koren staat voor een deel nog ongemaaid te velde, de wagen moet bespan nen worden om hooi naar huis te brengen. Soms duren de vergaderingen lang, dat is wanneer er betaling gedaan en rekening opgemaakt moet worden. Hoe practisch ook in hulpmiddelen, zijn de vrouwen geen groote rekenaarsters op schrift of uit het hoofd, en de correspondent van de Hino/enski ITes/sti'/A' doet het verhaal van een primitieve scène, waarvan kij ooggetuige was. liet gold het haltjaarlijksche loon van de dorpshei'ders over de verschillende veeeigenaarsters om te slaan. Men kon er niet mee klaar komen; grootvader Achip werd er bij geroepen, maar hij was te oud en kon het ook niet uitrekenen. Nu zeide de vrouw van den ontvanger tot tante Saschka: Saschka, jij moet het uitrekenen. Waarom ik juist? Omdat je de langste tong hebt. Tegen jou kan niemand in hot dorp met praten op, toon nu eens wat je kan. Dat gaat me niets aan. jij bent de ontvan gersvrouw, jij moet rekenen. De ontvangersvrouw liep naar huis ; op de bank stond eun emmer met aardappelen, zij ijlt weer naar de vergadering, en de vrouwen komen om haar hoen staan, /ij gaat op den grond zitten, haalt de aardappelen er uit, en rekent iedere knol voor i_'r> kopeken. Helene, ik begin met jou. Jij hebt twee kudden, . . . daar heb je je geld, . . . clrio vierde roebel en nog drievierde roebel,. . . dat zijn drie halve roebels,... anderhalve roebel... Je moet anderhalven roebel betalen . . . Pak aan, dat zijn jouw aardappelen, houd ze vast. Maar boe reken je een halve kudde ? Ik zal een aardappel doorsnijden . . . een halve roebel balt' is een kwart roebel, .. . een kwart roebel half., is 12'A kopeken... Hoeveel is dat samen? - Een kwartroebel en een griwenik, on nog li.'i kopeken . . , samen .'17 Ja kopokcn ... is bet niet zoo v De rekening met de aardappelen duurde anderhalf uur, maar ieder wist ook dat het in orde was ; de aardappelen en halve aardappelen werden bij elkaar gelegd en zoo kreeg men het halfjaar loon voor de herders. De ontvangers vrouw had haar talent bewezen en droeg triomfeerend haar emmer met aardappelen naar huis. Tegenwoordig zijn er in de meeste dorpen schoolmeesters die rekenen kunnen. Maar van zaken doen hebben de vrouwen ook verstand. Hun land brengt te weinig hout, te weinig gras en te weinig graan voort; zy' zorgen dit voordeelig van de buren te koopen en toonen daarin weer practisch te zyn ; zonder haar energie waren die dorpen lang te gronde gegaan. Deze vrouwen zijn door het vele harde werken moedig en berustend geworden. Dat vele harer niet oud worden, en vooral de kindersterfte groot is, verklaren zy als Gods wil. Zij zijn volhar dend, energiek, vol levenskracht, maar spoedig oud en afgewerkt. DK aal. Eecept. De »aal" l'anguille, is de spotnaam, in de groote Parijsche ateliers van de rue de la Paix aan een bepaalde soort van bezoeksters gegeven, een echt product der Parijsche wereld. Het is de klant ? een fatsoenlyke vrouw, ge woonlijk een goedklinkenden naam dragend, die iederen dag geheele namiddagen in de groote magazijnen komt doorbrengen, zoekende naar onvindbare stoffen of onmogelijke modellen, met het raste plan, dat zij ook ten uitvoer brengt nooit iets te koopen. Op haar lijden alle pogingen van de handige, winkeljutt'rouwen, «premières"en «secondes", schip breuk; zij glijdt door de handen als een «aal". Zij begint gewoonlijk hare carrière in Louvre of Bon Marché, waar het niet in 't oog loopt, en er honderden heen en weer wandelen alleen om een kijkje te nemen. Maar al spoedig laat zij ook wat thuis brengen en zendt het den volgenden dag terug; er is geen keus bij. Dit gaat gemakkelijk, maar er is ook geen aardigheid in ; het kost geen moeite; iedereen kan dat doen. De »anguille" wil iets bijzonders, iets geprivilegieerds; zij moet in de geheime kamers van de koningen der mode komen, daar waar het stil is, alles gesoigneerd, waar de meeste klanten elkaar kennen en de verkoopsters de groote dames in haar eigen taal vleien. Het kan zelfs nuttig zijn, op de vraag: »kent ge prinses die-en-die?" te kunnen ar twoorden : -zeker, ik zie haar dagelijks bij Hedfern." Al vroeg op den middag gaat de «aal" naar «haar" magazijn; om twee uur is het er nog prettig stil, men neemt notitie van haar, en laat haar alles zien; de verkoopsters, die op de leuning van een stoel hangen, of' zich, van het déjeuner komend, een beetje poeieren, staan vol ijver ! om haar heen. Zij trachten te raden wat zij be| doelt, haar vage aanduidingen worden omgezet in kleur en vorm, en voor haar spreiden zich de bewegelijke golven van rijke stof' uit. die zij inet genot betast. Zij geeft een teeken, en uit den naburigen salon komen de mooie meisjes (Probirmamsellen, i paons) gekleed in die weelderige costumen die i naar Amerika of naar Petersburg gaan, of door | de rijke bankiersvrouwen gekocht worden. Zij l laat ze rondwandelen, bekijkt ze, nonchalant neergezeten, uren lang, bestudeert de harmonie der kleuren, den val der draperieën, de fraai geknipte taille, en geniet intusschen de beleefdj heden van het welopgevoede personeel. Maar l eindelijk gaat de verkoopster het meenen, de tijd verloopt, de worsteling begint. Van den eenen kant aandringen, strikvragen, zenuwachtigheid; van de anderen kant uitvluchten, »een anderen dag stalen meebrengen", ->mijn man raadplegen", «niet kunnen decideeren omdat er misschien een sterf. geval ophanden is". Zij slaagt er natuurlijk in, weg te komen; de kunst is, het een volgenden of verscheidene vol gende dagen weer te kunnen probeeren. Maar reeds voor een eerste maal is veel talent noodig. De «klant" moet gekleed zijn alsof zij een klant was; dit slaat minder op de kostbaarheid der stof, dan op de coupe en de details, anders wordt zij heel beleefd na een kwartier buiten da deur gezet, want de verkoopsters kennen hun volkje. en laten niets zien aan eene mogelijke ijunri/euixe, modiste of andere onwaardige. Zij moet ook een zekere autoriteit hebben, tegenwoordigheid van geest en voorname manieren. Maar met dat alles is zij na weinig dagen bekend en bemerkt aan de toenemende koelheid der verkoopsters dat men haar doorziet. Dan is er nog n middel: zij tracht een gesprek aan te knoopen met den patroon en doet hem verstaan, dat zij een aantal zijner echte klanten kent en hem inlichtingen kan geven. Lukt dat, dan is zij «binnen", en bij ieder bezoek is het een gebabbel zonder eind. Van haar verneemt hij, dat Mme X. bezig is van haar man permissie te krijgen om bicyclette te j rijden, en hy stuurt haar, vóór n ander, de j nieuwste costumen op zicht; dat Mme Y. een | huwelijk koppelt tusschen Mlle '/,. en graaf (,). en bij stuurt Mlle Z. stoften voor bal- en soireetoiletten; dat Mme W. beperking van speldegeld vreest, en hij stuurt haar zijn rekening om de eerste te zijn die nog betaald ivordt. i * A(tr<l«i>]irlliollen. Men kookt tien groote aard appelen drukt ze door de zeef en laat ze bekoelen j Dan voegt men er twee eieren, een kwart pond j geraspte gruyerekaas, zout en peper bij, en mengt j alles goed dooreen. Van dit deeg neemt men | stukken zoo groot als een ei, rolt ze in meel en i bakt ze, niet te lang in kokende f'riture. Men | discht ze zeer warm op. l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl