Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 991
IJH Jnles Simon, t
De Rembranilt-zaal in net Rij
By' het lezen van het artikel, door den heer
C. G. 't Hooft geschreven naar aanleiding van
de Rembrandt-zaal in het Ryksmuseum, werd
m\jn aandacht getrokken door het volgende :
«Nergens is tevens de remedie gemakkelijker
aan te brengen, dan juist in de Rembrandt-zaal
«elve. In Berlijn gaat men een nieuw museum
bouwen, waarvan de kabinetten op het zuiden
«uilen liggen, dus volkomen op hetzelfde licht
'? ils de achterzijde van het Rüksmuseum. Door
iet aanbrengen van een hoog vierkant venster
en het dichtmaken van de kap ware de centrale
plaatsing behouden en de Nachtwacht gered."
Indertijd ben ik in de gelegenheid geweest,
de voornaamste en best ingerichte musea van
het buitenland te bezoeken ; de ervaring, toen
opgedaan, heeft mij geleerd, dat het middel,
door derf' heer 't Hooft aangeprezen, niet de
uitwerking zou hebben, die b.y' daarvan verwacht.
In de meeste musea vindt men, behalve zalen
met bovenlicht, ook eenige vertrekken met zij
licht. Het licht in deze vertrekken is echter veel
minder sterk, dan dat van bovenlichtzalen, en
heeft, zelfs in het best ingerichte lokaal, slechts
1/3 van de sterkte, die door een goed boven
licht verkregen wordt.
Voor dergelijke zy'lichtvertrekken bestaan em
pirische regelen ; een daarvan is deze, dat de
diepte vau een vertrek, op deze wyze verlicht,
hoogstens 6.50 M. mag bedragen, omdat anders
de achterwand te donker wordt.
De zywanden dezer vertrekken zijn best ver
licht, vooral wanneer zij eenigzins schuin zijn
geplaatst. Maar het licht op deze zijwanden is
niet overal even goed, naby het venster moet
minstens l M. ongebruikt blijven, omdat daar een
hinderlijke spiegeling ontstaat. Het daaraan slui
tende wandgedeelte heeft zeer goed licht, doch
de sterkte vermindert reeds zoo spoedig naar
achteren toe, dat op 5 M. van het venster van goed
licht geen sprake meer kan zijn. Een schilderij
als de Nachtwacht, die, binnen de lijst, 4.35
M. breed is, is dus voor gelijkmatige verlichting
terzijde niet geschikt.
Vertrekken met zy'licht moeten, dit leert de
praktyk, zooveel mogely'k op het noorden liggen.
Maakt men ze op andere hemelstreken uitkomend,
dan voldoen zy' op heldere dagen niet wegens
de invallende zonnestralen, waartegen men zich
alleen door gordy'nen op gebrekkige wyze kan
beschutten.
De beste vertrekken met zijlicht vindt men
dan ook steeds op het noorden, noordoosten of
noordwesten gemaakt. Als byzonder geslaagd
noem ik o. a. die aan de N.O.-zijde van het
Alte Museum te Berly'n ; in die van hetzelfde
gebouw, op het Z.O. en het Z.W. gelegen wordt
men op heldere dagen zóó door de zon gehinderd,
dat ik my niet begry'p, hoe iemand te Berlijn
het zich in het hoofd kan halen, een museum
met kabinetten op het zuiden te gaan bouwen.
Zelfs in het Hofmuseum te Weenen, waar de
kabinetten met zy'licht grootendeels op het oosten
en op het westen liggen is op heldere dagen de
verlichting weinig bevredigend; 's voormiddags
worden aan de oostelijke zijde, 's namiddags aan
de westelijke zyde de gordijnen neergelaten. Men
begrypt hoe weinig de schilderyen, zelfs het
Praffische mode,
Blatter.)
Voor de. wandeling.
II.
Voor de fiets.
prachtige mansportret van Rembrandt, bij deze
verlichting voldoen.
Het behoorlek verlichten van de
Rembrandtzaal, hetzy' dan met zy'licht of met bovenlicht
zal een onmogelijkheid geacht worden door ieder,
die een ernstige studie van schilderyverlichting
gemaakt heeft. Voor goed bovenlicht is de zaal
veel te breed en veel te hoog; voor goed zijlicht
is zy', zoo door haar afmetingen als door haar
ligging, ten eenenmale ongeschikt.
De beste verlichting van de Nachtwacht en
andere schilderyen van die afmeting zal plaats
vinden in een zaal met bovenlicht, wier as van
het oosten naar het westen loopt en waar zoo
uit het zuiden als uit het noorden het licht kan
invallen zóó dat het niet op den vloer komt.
Hangt men dan het doek aan den noordelijken
wand, dan zal het beschenen worden door het
warme licht, waarby het zich op zy'n gunstigst
vertoont.
Nu heeft het Rijksmuseum geen enkele zaal,
die volkomen aan deze vereischten voldoet. De
tegenwoordige portrettenzaal, ook de zaal »van
der Hoop" zy'n echter de meest geschikte zalen.
en het zou weinig moeite en kosten veroorzaken
de Nachtwacht daar eens, natuurly'k in een stille
passende omgeving, op te hangen. Het resultaat
zou zeker bevredigend zy'n.
Nijmegen, 15 Juni 1896. A. W. WEISSMAN.
moet zeer eenvoudig zy'n. Ook de ly'sten zy'n
erg hinderlyk, die er thans om zitten."
De oplossing om de Rembrandtzaal te behouden
en alleen door zylicht te veranderen zoude meer
een poging zy'n om party te trekken van bestaande
zaken, maar wel ieder zal moeten toegeven, dat,
zet men het schildery in een eenvoudig, sober
vertrek, met warm zylicht en in een passende
ly'st, zoodat niets de aandacht afleidt, maar alles
medewerkt om de belangstelling op het doek zelve
te concentreeren, dat dan aan alle bereikbare
condities zal zy'n voldaan.
Of nu deze vertrekken zy'n in het vervolg van
een corridor, op een voldoenden afstand, zoodat
het refleclicht van de achtermuur van het Museum
niet hindert en dus met licht uit het noordwesten,
of wel direct tegen de Rembrandtzaal en met
licht uit het Zuidwesten, dit is iets wat er voor
alsnog niet veel toe doet.
Wel echter had men billykerwijze kunnen
verwachten, dat nadat de heer Israëls zijn plan
had blootgelegd er proeven zouden genomen zijn
met een tijdelyk houten gebouwtje, terwy'l men
nu integendeel voortgaat in een milieu, dat niet
is dat waarin het stuk tot zy'n recht kan komen
en onder eene verlichting, die zich evenmin
voor Rembrandt eigent, proeven te nemen, allén
om van een principieel mislukt idee iets te redden.
Of waarom niet, zooals de heer Veth voorstelt,
De verzoeking van oen H. Clevelanfl
(met de noodige excuses van den H. Antonius.)
(The World.)
lenwe Droeven met de verlichting van
flembranilt's Mtwaclit.
By mijn vorige beschouwing wilde ik vooral
doen uitkomen, dat de koude, noordelijke ver
lichting juist de minst geëigende is, om de
Nachtwacht tot zijn recht te doen komen. Ik nam
daarby als basis, dat hij in het Trippenhuis het
allermooist was te zien, wanneer later op den
middag de zon in de zaal scheen. Ook gaf ik
daarby eene oplossing aan, en wanneer men ge
neigd was de Rembrandtzaal als zoodanig geheel
op te offeren en te veranderen in een doelenzaal,
zooals voorgesteld door den heer D. C. Meijer Jr.,
Weekblad 8 April 1895, of in een tweetal ver
trekken naar het plan Israëls, dan zoude aldus
een bevredigende oplossing mogelijk geacht kun
nen worden.
De in het laatste geval vervallende wandruimte
zou in de spoedig vrijkomende Waterloo zaal wel
zijn te vinden. Al zoude door het aanbrengen
van zuidelijk zylicht de toestand reeds merkelijk
verbeterd zijn, toch, zooals Israëls schrijft, in dit
lokaal, waar de Nachtwacht nu staat, kan hij nooit
tot zijn recht komen. (In liet liijkmniiKciuii door
Jan Veth met twee brieven van Josef Israëls.)
Juist het monumentaal karakter dezer zaal is
zoo weinig passend voor Ilembrandt's kunst.
Ook al bracht men het overige der ruimte in
halfduister, toch zoude aldus nog te veel de
aandacht worden afgeleid.
Er moet, schrijft de heer Israëls, voor de Nacht
wacht en voor de Staalmeesters ieder een apart
vertrek gebouwd worden. Het kan het best ge
vonden worden door het lokaal, waar thans de
Nachtwacht is, door te breken en daar achter
ruimte te vinden om twee vertrekken te bouwen in
overeenstemming met de schilderijen: staand licht
en de schilderijen op een schilderezel of standaard
daar achter, niet tegen muur opgehangen.
De meubileering en versiering dezer vertrekken
eene commissie benoemd van de beste
Rembrandtkenners als Bode en Michel.
Het is droevig het te moeten constateeren,
maar ik geloof dat al kon Rembrandt zelf aan
geven, hoe hier moest gehandeld, men nog zoude
voortgaan als nu.
Afgaande op het geringe succes van het plan
van den grootsten onzer levende meesters is deze
onderstelling niet gewaagd.
Hoelang zal Israëls verwijt: ,,inen heeft niel
geronde n eenig en alleen omdat men het museum
hooger stelde dan de schilderijen" van kracht
blijven, en wanneer zien wij de verloren Nacht
wacht van het Trippenhuis weer.
C. G. 'T HOOFT.
In het vorig artikel staat: rien de sonore voor
»rien de son" or en nachtstudies voor »naaktstudies."
Plaatsing van Remlirantlts Schntterstnl
Misschien kan het zijn nut hebben, in deze
dagen nog eens te herhalen dat het Schutterstuk
van Ilembrandt is geschilderd voor de zaal van
den Kloveniersdoelen welker vensters lagen op
het Zi/id Ztdd-Oosti'H.
Om het licht te hebben waarop de schilder
gerekend heeft, behoeft men dus niet het stuk
naar een andere zaal van het Museum te trans
porteeren. Men heeft het eenvoudig om te
keeren en te plaatsen waar nu de ingang der
zaal is. Voorts ven&ters te breken in den muur
waartegen het stuk thans is geplaatst, het boven
licht af te sluiten en den vloer te bedekken.
De Commissie van Toezicht op de Schilderijen
der gemeente weet dit ongetwijfeld even goed als
ik, doch ik veronderstel dat zij opziet tegen het
breken in den zuidermuur, om het schilderwerk
dat aan de buitenzijde van dien muur is aan
gebracht. Want met de architectuur van 't
Museum zy'n vensters daar ter plaatse wel in
overeenstemming te brengen.
D. C. MEIJER JK.
AMST., Juni 1896.
Een beroep
Britsch-Indië: »Ik heb voor de mannen ge
zorgd, SaJiib '. maar waarom zou ik nu ook
voor het geld moeten zorgen ?"
John JiiM: «Waarachtig, »uj dear, daar zou
ik je geen reden voor kunnen geven!"
uiiiimiiiiiilliiiliiimi
Uit Rotterdam.
ROTTERDAM, Jonkerfransstraat 46.
(Icachte redacteuren.'
Vergun mij u mijn welgemeend compliment
te maken over uwe flinke medewerking uit
Rotterdam, met name over den brief van den
hier algemeen geachten heer cargadoor Jos.
Theod. Maasman aan den WelEdgeb. heer
J. P. Brommeijer. Reeds lang had het mij
gehinderd, dat er over Rotterdam zoo weinig
in de kranten te doen is ; ik had mij getroost
met de overweging, dat het met een stad tot
op zekere hoogte net is als met een vrouw:
hoe minder ze op de tong is hoe beter. Maar
aan den anderen kant er valt hier toch
zooveel belangrijks voor, alles ademt hier
zoo'n geest van degelijkheid, dat het waarlijk
wel eens noodig is, Rotterdam ten vooibeeld
te stellen aan de burgers der andere steden
onzes lands, met name aan uwe talrijke le
zers te Amsterdam, op welks gemeenteraad,
gering tonnenmaatcijfer en telefoon-, duin
water- en andere quaesties men hier met
diepe minachting pleegt neer te zien.
Naar mijne meening niet ten onrechte. Ik
ben dertig jaren lang apotheker geweest in
een kleine provinciestad en toen ik besloot
mijne zaken aan kant te doen, kon ik met
mijn vrouw overleggen waar wij ons metter
woon zouden vestigen. "Wij wilden in een
groote stad gaan wonen en ik moet u tot
mijn spijt zeggen, dat Amsterdam daarbij
dadelijk afviel. Een solied burgerman als ik
vindt daar waarlijk al te veel ergernis. Ook
de bekende »kale bluf" van den Haag schrikte
ons af; wij willen niet voor kaal worden
aangezien en ook niet in een huis wonen,
waarvan de fundeeringssteen oplosbaar is in
water, zooals kort geleden voor de Haagsche
rechtbank is gebleken. Zoo viel onze keus
op Rotterdam en ik moet u zeggen we
wonen hier nu anderhalf jaar, maar we heb
ben ons nog geen oogenblik beklaagd. Als
dus de heer Maasman schrijft: renteniers
zijn er hier niet, dan heb ik de eer mijzelven
als uitzondering voor te stellen. En ik acht
mij verplicht ten bate van Rotterdam te
trachten het geringe aantal dier uitzonderin
gen te vermeerderen, door de voordeelen dezer
woonplaats voor een welgesteld en ontwikkeld
man uiteen te zetten.
De alleraangenaamste eigenschap dezer
stad is wel de buitengemeene welvaart, die
er heerscht. Alles is hier leven en beweging ;
woelige, zelfs soms wel wat al te
gedruischvolle handelsdrukte. Men kan zoo zien hoe
de menschen hier hun brood verdienen
iets wat me betreffende Amsterdam altijd een
raadsel is geweest. Als ik daar in de
Kalverstraat loop, denk ik altijd: wiiar leven al
die menschen ingodsnaam van ? Men heeft
mij wel eens gezegd, dat ze toch leven, en
nogal goed ook, en dat het dus aan mij ligt,
als ik dat niet begrijp. Best mogelijk, maar
hier, hier zie je 't voor je oogen. En u weet
niet hoe aangenaam dat is voor iemand die
niets te doen heeft, om anderen te zien werken.
Als ik zoo kalmpjes met mijn rotting op mijn
rug en mijn hondje achter me langs de havens
kuier, en niets te doen heb dan te zorgen dat
ik geen vat of kist op mijn teenen krijg; als
ik dan zie hoe ik de eenige mensch ben die
kuiert, want alle Rotterdammers draven bij
den weg, gelijk algemeen bekend is ; dan heb
ik een gevoel als een onderwijzer in een groote
stad die hoofd van een school is geworden
en nu alleen maar te kijken heeft of zijn
onderwijzers goed les geven.
Een ander voorbeeld van deze stad, waaruit
ook alweer hare degelijkheid blijkt is de bijna
volkomen afwezigheid van improductieve ele
menten. Ik ben een man van studie en van
eenigen letterkundigen smaak en zie dus ten
volle de wenschelijkheid in van het bestaan