Historisch Archief 1877-1940
No. 991
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ridder Biederlack en de nadruk-draak
Mr. Biederlack: J'ai pour tes droits luttécontre deux cours.
BÉRANOUR.
De Fransche Maagd: II y a des juges a Amsterdam.
FLOREAN.
van geleerden, dichters en schrijvers. Maar
mij dunkt, het geeft toch weer een
eigenaardigen kijk op_ net karakter van Rotterdam,
dat al deze lieden hier niet kunnen aarden.
Worden ze hier geboren, dan volgen ze zoo
spoedig mogelijk het voorbeeld van Erasmus
en gaan naar elders. Ik noem slechts Van
't Hoff. Er moet hier, naar ik van betrouw
bare zijde verneem, op 't oogen blik maar n
geleerde zijn: Dr. Mees, het kamerlid, de be
kende staatsman-wijsgeer; en n prozaschrij
ver, de heer Netscher, die echter niet hier ter
stede een uitgever kon vinden ook uitgevers
zijn er hier nagenoeg niet voor de
»Hollandsche Revue', een lijvig maandschrift, dat
hij, naar ik hoor, geheel alleen volschrijft;
verder n dichter, wiens naam me ontschoten
is, maar die in de Nieuwe Gids verzen moet
geschreven hebben, die bijna niemand begrijpt,
hoewel zij, die ze wél begrijpen, ze ten zeerste
roemen. Schilders zijn er hier meer, maar allen
van degelijken aard; ik noem slechts
Schipperus. Breitner was natuurlijk voor Rotter
dam; waar hij geboren is, geheel ongeschikt
en is reeds op jeugdigen leeftijd vertrokken.
Een getrouwe afspiegeling van al deze
echt-Rotterdamsche soliditeit levert, gelijk u
bekend is, het orgaan, dat als het grootste
en degelijkste des lands bekend staat, de
Nieuwe Rotterdammer. Degelijk van het hoofd
artikel af tot de gemengde berichten toe. In
het eerste geen zucht tot onderhoudend zijn,
laat staan tot geest en humor; geen spoor
van Fransche dagbladschrijfkunst; niets dan
het ernstig streven om te onderrichten en te
betqogen, netzii het de Maatschappij van Wel
dadigheid geldt, of de nieuwe tijdregeling,
i»et kadaster op Java of het Burgerlijk Wet
boek hier te lande. In de gemengde berich
ten geen flauwe aardigheden als over den
man op den walvisch in den Atlantischen
Oceaan of de Amerikaansche koe met een
boter- en kaasfabriekje aan hare uiers, gelijk
zij vroeger in het dagblad De Amsterdammer
voorkwamen (gij neemt mij immers niet kwa
lijk ? eere wien eere toekomt); maar een door
iemand bij de politie zelf gereedgemaakte
reeks van in de stad voorgevallen gebeurte
nissen ; de op de markt in de Kipstraat ge
rolde beurzen, mitsgaders hunnen inhoud;
de vechtpartijen der dronken matrozen met
de politie; de door naaisters in het privaat
geworpen kinderen. Alleen op het laatste zou
men wellicht, als niet bevorderlijk aan de
zedelijkheid, eenige aanmerking kunnen ma
ken en somtijds geldt dat ook van het feuil
leton, hoewel dit toch meestal, ondanks de
nieuwegidserige neigingen van den redacteur
voor letteren en kunst, een gewone, zeer
goed leesbare roman is.
Een oogenblik heeft de N. 11. Ct, mij deze
week bevreesd gemaakt voor inbreuk op hare
soliditeit. Het was bij de beschrijving van de
ramp te Moskou. Daar schreef me de corres
pondent dat het Russische volk niet begrijpt
»dat zij, de honderd mülioen mannen (lees:
menschen) van het volk, de groote meerder
heid, het wezen van het rijk zijn; dat al de
beter gekleeden en meer wetenden gevoed
en gekleed worden en leven van hun vlijt en
hun arbeid." Gij begrijpt, redactie, hoe ik
schrikte. Dit was het roode spook in levenden
lijve. Gelukkig hoefde ik den nacht niet in
te gaan met deze onaangename gewaarwording
want nog denzelfden avond was er een démenti
der redactie: de correspondent zou zich wel
verschreven hebben en in elk geval »wij achten
het noodig te verklaren dat wij deze uiting
niet onderschrijven".
Van de Russische kroningsfeesten gespro
ken, zoudt ge wel willen gelooven dat we hier,
in het nuchtere van allen glans en praal
ontbloote Rotterdam iets hebben kunnen aan
schouwen, dat ons eenig denkbeeld gaf van
Russische pracht. Van de week loop ik op de
Blaak en daar komt, begeleid door een talrijke
nieuwsgierige menigte, een koets aanrijden,
van welke men een beschrijving zou kunnen
geven, geheel overeenkomstig die welke de
bovengenoemde gevaarlijke correspondent van
de koetsen der grootvorsten gegeven heeft.
Hoor maar: De koets was bespannen met
zwarte, vurige paarden; de l oom, die een meter
ver voor de dieren uitstak, klaarblijkelijk opdat
het volk zijne pracht beter zou kunnen bezich
tigen, was van goud en met gouden kettingen
bevestigd. De fraai uitgedoste koetsier troonde
op een reusachtigen statiebok van rood fluweel,
rijk gedrapeerd. Aan weerszijden was op dezen
bok het schitterend familiewapen bevestigd,
geheel van goud; in het veld prijkten drie
Jacoba-kannetjes, die de koets onmiddellijk
als eigendom des burgemeesters, des heeren
F. B. 's Jacob deden herkennen. De wielen
waren rood en de paarden hadden breede
roode banden voor het hoofd, waaraan reus
achtige rosetten met lange linten bevestigd
waren, alles van dezelfde Tdeur. Wit daaren
tegen waren de niet minder omvangrijke
bouquetten, die de koetsier en de in fiere
houding achterop staande palf'renier op de
borst droegen. De pracht van het inwendige
van dit rijtuig gaat alle beschrijving te boven.
Het geheel maakte zulk een overweldigenden
indruk dat het lagere volk onwillekeurig
groette als het voorbijreed. In Rusland zou
den ze ongetwijfeld een kruis geslagen hebben.
Men hoorde alom een gemurmel van bewon
dering uit de menigte opstijgen."
Naar ik vermeen, moet deze koets alleen bij
hooge familieplichtigheden worden gebruikt.
Deze vertooning wekt hier algemeene goed
keuring onder de welgezinde burgerij, als zeer
geschikt om het gezag hoog te doen houden.
Men heeft hier ook in lange jaren niet zoo
iets gezien, Mr. Vening Meinesz was, als bij
al zijne deftigheid, de eenvoud zelve en zijne
opvolger Lycklama l Nyeholt had de allures
van Louis Philippe. Hij wekte algemeene
ergernis door met een sigarenpijp in den mond
achter pp de tram te staan en met den min
sten zijner burgers een gesprek te beginnen.
Thans is dat gelukkig weer anders. Zoo iets
fraais als dit herinneren zich zelfs de oudste
lieden niet en sommigen beweren dat men tot
in de vorige eeuw moet opklimmen om iets
dergelijks aan te treffen.
Ik hoop geachte redactie, den gunstigen
indruk, dien Rotterdam op een opmei kzamen
buitenman maakt, in het rechte licht te
hebben gesteld en noem mij met hoogachting,
J. A. VAN DÜLKEN.
Apotheker, Oude Wet.
P.S. Niet geheel zeker zijnde van de
Jacobakannetjes in het bovengemelde wapen, heb ik
het beroemde prachtwerk van den baron Van
Rhede van der Kloot nageslagen over de
gouverneurs-generaal van Nederlandsch Indi
en gezien dat volgens hem de drie figuren
gedekte drinkschalen moeten voorstellen. Ik
stel er te meer prijs op, deze vergissing te
herstellen, daar ik verder lees, dat deze
figuren in rood hadden moeten zijn in plaats
van in goud. Er zal dus niets anders op
zitten dan de koets naar den wagenmaker
te zenden en ze rood te laten overschilderen.
Ik kan hier uit dezelfde bron mededeelen, dat
bij het wapen behooren een helm met
goudrooden wrong en goudroode dekkleeden. Het
getuigt zeker van ware bescheidenheid, dat
deze op de koets waren weggelaten om haar
niet overladen te maken. v. D.